HOOFDSTUK 15

 

De zomer liep ten einde en de herfst was al overal merkbaar. De wuivende graanvelden hadden plaatsgemaakt voor eindeloze stoppelrijen. Hier en daar begon een boer al met het uitrijden van de mest en het ploegen van de akkers. De vroege aardappelen werden gerooid en in koude nachten moesten de beesten reeds op stal.

Moeder Leeuwestein had zich verongelijkt in de opkamer gevestigd en zat Suus dwars waar ze maar kon, met hernieuwde hevigheid. Maar Suus wist nu dat Dirk haar zou steunen en ze voelde zich sterker dan vroeger. Dirk had zich snel hersteld van de schok die het verlies van zijn vader hem gegeven had. Het vele werk hielp hem en hij had al zo lang de verantwoordelijkheid voor de grote hoeve gedragen, dat hij zijn vaders adviezen niet eens miste. Toch liet de oudere man wel een leegte na. Hij was de enige geweest die een goede invloed op moeder had gehad. De oudere vrouw verhardde zich en verzuurde de sfeer op Mastland.

Expres? Dat vroeg Suus zich vaak af, maar op die vraag ontving ze nooit een antwoord. September brak aan en bracht nog enkele mooie nazomerdagen, waar de mensen zo veel mogelijk van genoten nu de graanoogst binnen was en de allergrootste drukte achter de rug. Men vierde als vanouds Koninginnedag op de laatste augustusdag, maar door de zware rouw konden de bewoners van Mastland niet naar de feestelijkheden toe. Ze waren klaar met dorsen toen Suus haar verjaardag vierde. Ze begon in die dagen te merken dat Dirk daadwerkelijk veranderd was. Kwam dat omdat zijn vader niet meer leefde, of was het omdat hij een nieuw verdriet had? Ze tobde daar wel eens over. Zou hij, op de een of andere manier, er toch verdriet van hebben dat hij weliswaar met haar getrouwd was, maar dat zijn vrouw toch niet om hem gaf zoals dat eigenlijk hoorde tussen een man en een vrouw? Ze merkte ook, in de avonduren als het tijd was om in het mahoniehouten ledikant te stappen, dat hij anders was. Dirk zocht lang niet meer zo vaak toenadering als vroeger en éénmaal had hij haar diep geschokt door vol spijt op te merken dat de toenadering nooit van haar kant kwam. Ze had zich niet eens verwaardigd antwoord te geven op zoiets onfatsoenlijks. Dirk moest toch wel weten dat deze kant van het huwelijk alleen maar diende om kinderen te krijgen en dat het plezier dat er voor mannen kennelijk bij hoorde, niet voor een nette vrouw was toegestaan? Hij had haar na die woorden erg verdrietig aangekeken en was er nooit meer op teruggekomen.

Kort na haar verjaardag begon Suus te vermoeden dat ze opnieuw zwanger was en dat vervulde haar met gemengde gevoelens. Niet alleen werd ze deze keer geplaagd door een hardnekkige ochtendmisselijkheid, maar ook door iets nieuws: angst. De geboorte van de jongens had haar bijna het leven gekost en ze hield zoveel van hen. Ze wilde blijven leven en hen zien opgroeien. Ze was bang dat een volgende geboorte fataal zou kunnen zijn. Zo tobde ze voort en algauw begon ze er slecht uit te zien, mede omdat ze 's morgens regelmatig haar eten weer moest uitbraken.

Al na de eerste keer zei moeder laatdunkend: 'Zo, ben je weer onderweg? Nu ja, zo hoort het ook. Nog één of twee, hooguit. Dan moet het afgelopen zijn, anders moet Mastland later te veel opgedeeld worden door de erfenis.'

Alsof zij bepaalde hoeveel kinderen er kwamen! Ze moest zo'n opmerking maar liever tegen Dirk maken, maar ja, dat zou zelfs moeder niet durven.

Pieternel maakte zich ongerust over Suus. Van de jonge meid kreeg Suus de hartelijkheid die ze elders zo verschrikkelijk miste. 'U moest eens naar de buurman van mijn moeder gaan. Die maakt mensen beter. Hij strijkt en aait je alsof je een kat bent en zwaait dan met zijn handen alsof hij iets weggooit. Dat is dan je kwaal. Daarna ben je beter. Hij kan er misschien voor zorgen dat u niet weer zo mager wordt als dit voorjaar.'

'Pieternel toch,' grinnikte Suus. Het was de eerste keer in vele weken dat ze lachen moest.

'Het is echt waar. Maar als u me niet gelooft, moet u maar liever eens naar de dokter gaan. Vorige keer was het kantje boord. U moet oppassen, juffrouw Leeuwestein. U moet de dokter erbij hebben als het weer zover is.'

Ze hadden Dirk niet horen binnenkomen. 'Waar moet de dokter bijkomen. Suus, je bent toch niet weer ziek?' Zijn ongerustheid was oprecht.

'Nee, eh, het is niets bijzonders,' mompelde Suus verlegen, want ze wilde het Dirk pas vertellen als ze er absoluut zeker van was. Ze wist niet of hij er wel blij om zou zijn, zo kort na de geboorte van de tweeling, elf maanden geleden, en haar ziekte daarna. De goedhartige Pieternel was de keuken uitgeslopen en ze waren samen achtergebleven.

Suus, je verbergt toch niets voor me? Je bent zo ziek geweest de hele winter.

Ik dacht dat alles nu eindelijk achter de rug was. Sinds we getrouwd zijn hebben we al zoveel narigheid gehad, ik zou niet meer kunnen verdragen, geloof ik. Suus, je moet beter worden. Ik kan je niet missen.' Hij had een arm om haar heengeslagen, hoewel hij overdag nooit zo aanhalig was. Zijn trouwe hondenogen hadden een gespannen uitdrukking gekregen. 'Je verbergt toch niets voor me?'

Ze moest opnieuw lachen. Zijn bezorgdheid was toch wel ontroerend. 'Welnee, malle. Maar ik kan 's morgens geen eten binnenhouden en... en... ik denk alleen maar dat ik weer zwanger ben.'

Even lichtte zijn gezicht op, om direct daarop nog angstiger te worden. 'Suus, is er iets niet goed? Ik bedoel, anders hoef je er toch geen dokter bij?'

'Juist omdat het goed moet gaan, deze keer, vindt Pieternel dat ik naar de dokter moet. Ik merk nu al, dat ik weer magerder word. Ze vindt dat ik mijn krachten niet mag verliezen nu ik ze net terug heb.'

'Die Pieternel heb ik altijd al een verstandige meid gevonden. Ze heeft gelijk. Dat had ik zelf moeten bedenken. Morgen rijd ik je zelf naar het spreekuur van de dokter. We mogen geen enkel risico nemen, liefste. Maar als alles goed gaat, Suus... ik zou het zo heerlijk vinden nu ook een dochter te krijgen.'

'Dat gaat anders niet op bestelling, hoor.'

'Nee, nee, natuurlijk niet.' Hij had beslist gemerkt dat ze zich niet op haar gemak voelde, met zijn armen om haar heen midden op de dag, in de keuken waar elk moment iemand kon binnenlopen. Dirk liet haar met een zucht los en weer voelde Suus dat hij om de een of andere reden teleurgesteld was.

'Je moeder vindt dat het daarna afgelopen moet zijn, vanwege de erfenis later,' kon ze niet nalaten op te merken.

'Weet moeder het dan al?'

'Bij de eerste ochtendmisselijkheid was ze al overtuigd dat ik weer onderweg was. Als je zo dicht op elkaar woont, kun je die dingen niet verborgen houden.'

'Nee, dat zal wel niet. Ik moet toch nog eens met moeder gaan praten, want ik dacht echt dat het nu beter ging.'

'Dat is ook zo,' haastte ze zich hem gerust te stellen. Hij zag er zo zorgelijk uit. Hij was misschien niet zo gelukkig als ze aldoor had gedacht. Vreemd, ze kreeg ineens het idee dat dat haar schuld was, maar dat kon toch niet? Ze was een goede huisvrouw en boerin en ze kwam haar huwelijksplichten altijd zonder morren na, dus Dirk had echt niets te klagen.

'Suus, als het waar is kun je volgende week maar beter niet meegaan naar de stad. We mogen geen enkel risico lopen.'

'Nee, daar zul je wel gelijk in hebben.' Maar ze was wel teleurgesteld. Ze had zich verheugd op het reisje, want straks zou de winter weer komen en dan kwam een mens nauwelijks meer buiten zijn eigen erf, behalve dan om naar de kerk te gaan en dat was natuurlijk geen uitstapje.

Toch had Dirk wel gelijk. De reis met de stoomtram was vermoeiend. Je moest wachten op aansluitingen en in de stad was het altijd zo ontzettend druk. Ze herinnerde zich nog goed hoe zenuwachtig ze de vorige keren was geworden van al dat verkeer dat langs je raasde en ook van het lawaai dat je in de stad overal had. Suus glimlachte echter. Dirk had gelijk, ze zou haar eigen verlangen naar een pleziertje moeten opschorten. Dat was toch niet het ergste? 'Ik ben blij dat je zo bezorgd voor me bent. Weet je dat ik een beetje bang ben voor deze nieuwe zwangerschap?'

'Maar, Suus toch, waarom dan?'

'Het was de vorige keer zo zwaar, de bevalling. Ik wil nog niet sterven, Dirk. Daar ben ik echt bang voor. Er blijven meer vrouwen in de kraam en we hebben al zoveel narigheid gehad op Mastland. Een mens gaat dan denken dat er steeds het ergste te vrezen valt.'

'Zeggen ze niet, dat het een tweede keer altijd gemakkelijker gaat? Denk daar maar aan. Morgenochtend rijd ik je naar de dokter. We zullen ervoor zorgen dat je in de beste handen bent. Stelt dat je gerust? Ik kwam trouwens hier voor de uierzalf. Is die hier?'

'Pieternel heeft kloven op haar handen en heeft ze ermee ingesmeerd.'

Even later verdween Dirk weer. Suus ging even aan de keukentafel zitten om alles wat hij gezegd had te overdenken. Wat was hij blij en bezorgd geweest. O, als ze toch eens van hem kon houden, wat zou het leven dan een stuk gemakkelijker zijn. Dirk was een goede echtgenoot, ontegenzeglijk. Een dochter... ze glimlachte stilletjes voor zich heen. Ja, dat zou ze ook wel willen. Een dochtertje voor zichzelf. Een zusje voor de jongens, maar ze zou het vertikken het meisje de naam van moeder Leeuwestein te geven. Hoe moest het kind dan heten? Niet nog eens Susanne, daar waren er al zoveel van geweest. Het kind zou naar de familie van Dirk moeten heten, want het vernoemen hoorde om beurten te geschieden. Ze had Wouter en Andries, maar verder... Mineke heette naar de Koningin. Als het niet anders kon, zou het meisje Juliana kunnen heten, net als het kleine prinsesje, maar die waren er ook al zoveel. O, warempel, haar fantasie ging nu wel danig op de loop, hoor. Er waren nog wel meer namen in de familie, behalve die van moeder. Nee, naar moeder zou het kind nooit heten, dacht ze plotseling wraakgierig.

'Zo, neem je het er weer eens van?' Het onderwerp van haar gedachten stond in de keuken. Suus was zo in haar gedachten verdiept geweest, dat ze de deur niet gehoord had. Een beetje verward keek ze op. Wat had ze nu weer verkeerd gedaan? Moeder was toch bezig geweest haar kamer een beurt te geven?

'Ik zat even op een stoel. Dat is toch wel toegestaan, moeder?'

'Het is weer net als de vorige keer. Als jou ook maar even iets dwarszit, onttrek je je aan al het werk.'

'Moeder,' zei ze zacht maar doordringend.

'Lui ben je, het is maar goed dat ik er nog ben, anders zou Dirk allang hebben gemerkt hoe je overal de kantjes vanaf loopt en alles, alles overlaat aan een versleten, oude vrouw als ik ben.'

'Zo is het wel genoeg, moeder. U weet even goed als ik wat er aan de hand is en ik laat me niet langer commanderen alsof ik de dienstbode ben.'

'Kijk eens aan, ze begint nog praatjes te krijgen ook.' Met haar neus in de wind trok moeder zich weer in de opkamer terug.

Barst, dacht Suus nijdig. Arendina. Nee, haar dochter zou geen Arendina heten!

Was er misschien nog een restje koffie overgebleven? Ja, ze had geluk. Ze zou een beetje melk koken en een kwartier lang dat doen waarvan moeder haar betichtte. Lui zijn en een ander laten werken. Ze lachte in zichzelf en was vastbesloten zich nooit meer iets van het gemopper aan te trekken. Ze had immers aldoor geprobeerd het moeder naar de zin te maken? Nu wist ze dat dat toch nooit zou lukken. De oudere vrouw zag in haar een zondebok en dacht ongeremd alle grieven op die smalle schouders te kunnen afwentelen. Maar, dacht Suus een beetje boosaardig, ik ben niet meer de onnozele gans die als bruid naar Mastland kwam. Moeder had het recht niet haar zo laatdunkend te behandelen. Ze was boerin en maakte best wel eens fouten, maar wie deed dat niet?

De volgende morgen bevestigde de dokter haar vermoedens na een kort onderzoek en raadde haar aan zich zo rustig mogelijk te houden tijdens de zwangerschap en vooral goed te eten. 'Als het 's morgens niet lukt, neem dan 's middags iets extra's.' Hij riep Dirk binnen en vertelde hem dat hij mevrouw graag regelmatig wilde zien en als het nodig bleek zou hij zelf de bevalling doen. Zijn vrouw moest voortaan elke middag een uurtje naar bed. Dat kon toch wel, met een schoonmoeder en twee meiden in huis?

Moeder zou weer heel wat te zeggen hebben, dacht Suus, toen ze weer naar huis reden. 'Dirk.' Ze legde haar hand aarzelend op de zijne.

'Ben je gerustgesteld?' vroeg hij vriendelijk.

'Jawel, de dokter zegt dat alles in orde is. Maar dat rusten...'

'Dokter zegt het en dus doe je het. Elke middag.'

'Maar moeder... Zeg jij het, alsjeblieft.'

'Als je dat liever hebt... maar moeder begrijpt het nu wel.'

Moeder wist niet half hoe ze het getroffen had met haar enige zoon, dacht Suus met plotselinge warmte. Zelfs nu nog dacht Dirk veel te goed over haar.

Moeder zweeg toen Suus voortaan elke middag een poosje ging rusten. Suus dacht al dat moeder de situatie had geaccepteerd, maar op de dag dat Dirk noodgedwongen alleen naar de stad was gegaan, kreeg ze opnieuw de wind van voren over haar luiheid en het misbruiken van haar toestand. Het kostte haar de grootste moeite om te zwijgen en zo de vrede in huis te bewaren, maar vanbinnen nam Suus een besluit. Nu was het echt afgelopen. Moeder moest naar een huisje in het dorp. Ze zou het er meteen met Dirk over hebben als hij thuiskwam. Dit kon ze echt niet langer verdragen.

Ze had hem al ruim voor de avondboterham terugverwacht, maar al wie er kwam, geen Dirk. Toen het tegen zevenen begon te lopen, werd Suus werkelijk ongerust. De duisternis begon in te vallen en de jonge vrouw kreeg angst. Wat was er gebeurd? Waar was Dirk en wat kon er met hem gebeurd zijn? Er moest iets bijzonders aan de hand zijn, want hij zou niet zonder reden zo lang wegblijven. O Here, Suus merkte dat ze als vanzelf aan het bidden was geslagen.

Nog een uur later was ze ervan overtuigd dat hij dood was en die gedachte maakte haar meer van streek dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. Nu zou het niet lang meer duren, dacht ze. Straks zou de veldwachter langskomen om de onheilstijding te brengen. En Dirk... ze zou hem nooit meer terugzien, ze zou nooit kunnen zeggen dat ze hem toch miste, dat ze ten slotte toch van hem hield. Ze was zó bang, dat dat laatste maar half tot haar doordrong.

 

De reis naar de stad was lang en vermoeiend geweest, maar vol goede moed was Dirk aan het einde van de middag op de tram gestapt. In zijn zak had hij een verrassing voor zijn jonge vrouw: een mooie doekspeld van zilver, versierd met gitten. Ze was zo teleurgesteld dat ze dit uitstapje had moeten missen, maar dit geschenk zou haar verdriet wel verdrijven. Hij verheugde zich bijzonder op haar gezicht als ze het zou zien. Zilver met gitten mocht ze dragen, nu ze in de rouw was. Een vrouw in rouwdracht hoefde er niet noodzakelijk minder welvarend uit te zien. Dat wilde hij zelf ook niet. Mastland was een rijke boerderij en zelfs in tijden van rouw moest dat voor iedereen duidelijk zijn.

De reis naar huis kon hem niet snel genoeg gaan. De lucht begon donker te worden. Er was beslist onweer op komst, maar misschien zouden ze net voor de bui uitrijden. Kijk, hij kon de Barendrechtse brug al zien.

Er was niemand om mee te praten, want de wagon zat vol Zeeuwen, die het hoogste woord voerden. Hij kon hun dialect slecht verstaan, hoewel het toch een ietsje leek op dat van de Hoeksewaard, maar Zeeuwen waren stug waar het vreemden betrof. Ze sloten zich onderling aan. Ach, hij zou straks uitstappen en bijna thuis zijn, maar de Zeeuwen moesten doorrijden tot de tramhaven in Numansdorp, dan anderhalf uur varen met de veerboot naar Zijpe en daarna opnieuw de tram nemen om verder te reizen. Voor de Zeeuwen was een dagje naar de stad nog een halve wereldreis.

Dirk stak de brand in zijn pijp en keek nog eens naar de lucht. Eindelijk reden ze de brug over; het water zag grauwgroen in de diepte. Dirk zou blij zijn als ze thuiskwamen. Wat hem betreft mocht het gaan regenen, want ze beleefden de grootste droogte sinds mensenheugenis, die nazomer van 1911. Ja, het zou prettig zijn als de bui zou losbarsten, maar de lucht begon er echt vies uit te zien. Onweer kon altijd vervelende gevolgen hebben.

Bij de volgende halte stapte Dirk uit om de benen eens even te strekken en nog eens goed naar de lucht te kijken. Hij was de enige niet. Er waren meer mannen die met elkaar spraken over de droogte en de hoop op een bui. Zelfs de machinist keek schattend naar de lucht.

'Och, zo'n lucht betekent niets,' pochte hij overmoedig. 'Als ik een beetje doorrij, blijven we de bui net voor.' De machinist was een van die overmoedige jonge snuiters die er in overvloed bij de tram werkten. De passagiers zochten hun plaatsen weer op en de tram zette zich opnieuw in beweging. Inderdaad kregen ze nu een flink vaartje, zodat het rijtuig een beetje begon te slingeren. Dirk voelde zich niet geheel op zijn gemak bij zo'n ongehoorde snelheid. Ook de Zeeuwen praatten niet langer. Er waren al meermalen ongelukken gebeurd omdat de machinisten te hard reden. Een onbestemd gevoel maakte zich van Dirk meester. Iedereen in de wagon zweeg nu. De tram raasde over de dijk en na vijf beklemmende minuten gebeurde het Een nieuwe slinger, heviger dan de vorige. Het geluid van knappend metaal en rinkelend glas, onmiddellijk gevolgd door heftige bewegingen. Enkele seconden later hervond Dirk zichzelf in de gekantelde wagon. Instinctief haastte hij zich om overeind te komen. Zijn ene arm deed verschrikkelijk zeer, maar hij verbeet de pijn en keek om zich heen, waar ook de Zeeuwse boeren overeind begonnen te komen. Twee waren er in het gezicht gewond, maar gelukkig scheen niemand er erg aan toe te zijn.

Buiten was de ravage groot. De locomotief was gekanteld en de eerste wagon, waarin Dirk gezeten had, eveneens. In de sloot beneden aan de dijk lag de machinist te gillen van de pijn, zijn arm was verbrand, dacht Dirk te zien. Hij wilde zich al naar beneden haasten, maar zijn eigen arm... er zat bloed aan, hij was zelf gewond. Dirk voelde hoe hij ineens de bibbers in de knieën kreeg, zodat hij even moest gaan zitten. Overal om hem heen waren ineens mensen. Ook de andere passagiers waren uitgestapt en uit de omtrek waren de dijkbewoners naar buiten gesneld toen ze het lawaai hoorden.

'Wij hebben pas een telefoontoestel. De dokter is al gewaarschuwd!' hoorde hij iemand roepen. Dat was toch iets, zo'n telefoon, flitste het door Dirk heen. Hoefde je nooit meer om de dokter te gaan. Je belde op en hij kwam zonder tijd te verliezen. Voor Suus het kind kreeg moesten ze op Mastland ook zo'n toestel hebben. Dirk schoot half in de lach. Daaraan dacht hij, terwijl hij ternauwernood aan een ramp ontkomen was!

Sommige passagiers mopperden iets in de trant van eigen schuld, toen ze naar het gedrang bij het water keken. Ginds kwam de zwarte koets al aan, de dokter... goddank... wat kon die kerel daar beneden schreeuwen. Nu ja, zo lang je hem hoorde zat er nog leven in de kerel. Dirk haalde een paar maal diep adem. Een handige dijkbewoonster was naar buiten gekomen met de jeneverkruik en een paar glaasjes. Ze verkocht borrels aan de geschrokken reizigers voor een paar cent. Sommige mensen zagen overal handel in, maar het vond gretig aftrek. Ja, zelf was hij ook wel aan een borrel toe. Dirk wist ook een glaasje te bemachtigen. Hij goot de inhoud ervan in één teug naar binnen en liet het nog eens bijvullen. Hè, de warmte van de drank deed hem goed. Nu was hij niet langer bibberig.

Met gefronste wenkbrauwen keek hij naar de ravage. Hij zou voorlopig nog niet thuis zijn, vreesde hij.

'Het peilglas boven de vuurkist is door de schokken gesprongen, daarom heeft de machinist zijn arm verbrand. De stokers konden nog juist naar buiten springen. Daar zitten ze. Je mag ze ook wel een borrel verkopen, vrouw Schaap. De arme donders zijn op een haar na aan de dood ontkomen,' hoorde Dirk iemand zeggen. Alleen de stokers? Het was warempel een wonder dat er niet meer gewonden of zelfs doden waren!

'Vorig jaar aan de Zinkweg was het net zo'n ongeluk,' bromde een van de oudere mannen, die altijd daar waren waar iets te beleven viel.

'Met drie doden,' wist een ander te vertellen.

'Altijd maar van dat harde rijden. Ze moesten die jonge snotneuzen niet op de tram zetten. Een vent boven de veertig zou beter zijn.'

'Kantelt de tram zelf niet, dan slaan de beesten ervan op hol,' merkte de oudste baas op, maar een Nieuw-Beijerlander, die eveneens met de tram naar de stad was geweest om een paar beesten te kopen, bekeek het weer anders. 'Het ergste is dat door al dat gereis, ook op zondag, de ontheiliging van de dag des Heren hand over hand toeneemt. Het was beter geweest als er in het geheel geen tram gekomen was.'

'Ook de beambten die dienst hebben, blijven verstoken van hun zondagsrust, broeder,' beaamde een geloofsgenoot. 'Ze zijn dan niet in staat hun godsdienstplichten naar behoren te vervullen.'

Dirk haalde zijn schouders op. Zijn arm deed nu verschrikkelijk zeer, er was ook bloed te zien. Nu hij langzamerhand weer zichzelf was geworden, moest hij er maar eens naar laten kijken. Hij deed zijn jas uit en stroopte de mouw van zijn overhemd op, waarop zich een forse bloedvlek had afgetekend. Een glaswond, dacht hij. Zijn hemd was gescheurd en zijn jas eveneens. Als de dokter klaar was met hen die er erger aan toe waren, zou hij vragen of hij ernaar wilde kijken. Hij begaf zich naar de groep mensen onder aan de dijk, waar de dokter nog steeds bezig was met de machinist. De man kermde nu zacht. Hij had zeker iets verdovends gehad. Dirk hoorde de dokter zeggen dat de man met de volgende tram mee moest naar het ziekenhuis in de stad. Voor alle zekerheid, want met brandwonden kon je niet voorzichtig genoeg zijn en de man was behoorlijk toegetakeld.

Er was ondertussen een andere tram uit de remise gekomen en er werden pogingen ondernomen de trambaan weer vrij te maken. De dokter begon nu met het behandelen van de andere wonden. Net als Dirk hadden de meesten een snijwond opgelopen door het rondvliegende glas. Dokter haalde met een pincet drie stukjes glas uit zijn arm, maakte de wond schoon en deed er een lap om. 'Een paar dagen rustig aan, dan komt het wel weer in orde,' was het kalmerende commentaar.

Men wachtte gelaten tot de rijbaan weer vrij was en men de reis eindelijk kon hervatten. De Zeeuwse boeren waren hun schrik ook te boven en mopperden nu, dat ze de laatste veerboot misten en noodgedwongen in Numansdorp moesten overnachten. Dat zou een hoop centen extra kosten. Wel, dacht Dirk, ze moesten maar liever blij zijn dat het allemaal nog zo goed was afgelopen.

Eindelijk rommelde het in de verte. Dirk had aan geen onweer of regen meer gedacht, maar nu keek hij opnieuw naar de lucht. Die was niet langer grauw koperkleurig, maar veel lichter. De bui zou toch niet overdrijven nu ze de regen zo hard nodig hadden? Alles was gort- en gortdroog.

Eindelijk kon Dirk met de andere passagiers weer instappen. Het was intussen bijna zeven uur geworden. Terwijl Dirk op zijn horloge keek en het daarna weer wegborg in zijn vestzak, maakte de tram eindelijk vaart. Dirk stak een sigaar op. De reis ging verder, de reis die bijna op een ramp was uitgelopen. Voor de machinist zou de wilde rit waarschijnlijk wel gevolgen hebben. Dirk blies de rook weg. Ze zouden op Mastland zo langzamerhand ook wel ongerust geworden zijn. Eindelijk stapte hij uit bij de halte aan de Greupmolen. Mensen kwamen al toesnellen om te vragen wat er precies was gebeurd. Het duurde nog even eer het Dirk lukte zich los te maken en zijn gerij weer in te spannen, zodat hij eindelijk op Westmaas kon aanrijden.

Nog voor hij goed en wel op het erf was, kwamen de mensen van Mastland al naar buiten gesneld. 'Wat is er gebeurd?' vroeg Suus bleekjes. 'Kijk je jas eens, men je het paard alleen met je linkerhand, Dirk?'

'Eerst naar binnen. Ik ben doodop. De tram is ontspoord.'

'Nee, toch?' klonk het in koor.

'Er zijn toch geen levens te betreuren, baas?' vroeg Driekus.

'Nee, deze keer niet. Maar het is een wonder dat het niet erger was. Is er koffie, Suus? En bróód graag. Ik heb honger nu de schrik voorbij is.'

Iedereen zat in de keuken om de tafel en hing aan Dirks lippen toen die tussen de happen brood en slokken koffie door vertelde van de ontsporing en de snij wond in zijn arm.

'Dat is niet zo mooi, baas, de rechterarm.'

'Een paar dagen rustig aan, zei de dokter.'

'U moest de arm maar in een draagdoek doen, da's het beste,' meende Pieternel. De stille Teuntje zweeg als altijd. Suus zei echter ook niets. Ze liet het gepraat maar over zich heen komen. Dirk was thuis, veilig en wel, gewond weliswaar, maar niet ernstig. Ze had hem weer terug en ze voelde zich zo raar. Ze had vanmiddag zelfs even gedacht dat ze hem niet missen kon, dat ze van hem hield, maar nu wist ze het niet meer. Nu zat hij weer op zijn plaats, vertrouwd als altijd. Liefde was maar een vreemd iets. Zo dacht je dat die in het spel was in je ongerustheid, maar later... ze wist het niet meer. Ze wist alleen dat ze erg, erg blij was dat hij weer veilig op Mastland was.

Pas heel laat lagen ze naast elkaar in het ledikant, maar desondanks konden ze geen van beiden de slaap vatten.

'Was je erg geschrokken, Dirk?' vroeg Suus toen de petroleumlamp gedoofd was en de duisternis hen omringde. In het donker was het altijd gemakkelijker om zulke vragen te stellen.

'Eigenlijk wel,' bekende hij. 'Ik kreeg de bibbers in mijn benen, zodat ik moest gaan zitten als een angstige juffer. Dat is me nog nooit overkomen. De machinist lag in de sloot en krijste als een varken dat geslacht moet worden.'

'Ik ben blij dat ik er niet bij was.'

'Anders ik wel. Mogelijk had je het kind verloren. Ik moet er niet aan denken!'

'Daar heb ik nog niet eens aan gedacht. Ik was zo ongerust, toen je zo lang wegbleef. In mijn gedachten was er van alles gebeurd, maar aan een tramongeluk had ik niet gedacht.'

Hij leunde op zijn goede arm en boog zich naar Suus toe. 'Was je echt zo bezorgd om mij, Suus?'

'Ja,' fluisterde ze, terwijl de tranen ineens tevoorschijn kwamen. 'Kijk mij nu, je ligt veilig naast me en ik begin te janken.'

'Daar ben ik blij om.'

'Hoezo?' vroeg ze verwonderd.

'Dat je bezorgd om me bent, doet me goed. Soms heb ik het idee, dat ik alleen maar een stuk meubilair ben.'

'Maar Dirk, toch...'

'Zo voel ik het. Je houdt niet van me, dat heb je me zelf verteld.'

'Jawel, toch wel,' fluisterde ze als vanzelf, blij dat het donker was in de kamer.

'Dat zeg je nu wel, maar je meent het niet. Ik mis het en dat is ook wat moeder ziet. Daarom doet ze aldoor zo akelig tegen je. Zelfs al wil ik het niet hebben. Je hoeft je daarvoor niet te schamen, hoor. Het is in de meeste huwelijken zo. Je bent toch een goede vrouw voor me. Maar toch... ik had het wel graag anders gezien. Vanaf het moment dat je als een brutaal nest je tong tegen me uitstak, veel jaren geleden, heb ik van je gehouden. Herinner je je het nog?'

'O, ja,' zei ze schor. 'Dirk, ik ben zoveel liefde niet waard.'

'Meer dan iemand anders, schat. Eens komt er een dag dat je zult ontdekken hoe het is om zoveel van iemand te houden dat je alles voor de ander over hebt. Ik hoop alleen maar dat ik dan in de buurt ben.'

'Dirk...' Maar ze huilde hartverscheurend en voor één keer vond ze het prettig toen hij haar aanraakte en haar stevig tegen zich aantrok. Deze ene keer wachtte ze niet gelaten tot de bekende storm was uitgewoed, maar voelde ze zich getroost en gesterkt door de man die ze zó dicht bij zich voelde.