HOOFDSTUK 18
De dagen leken eindeloos. Bleek en stil deed Susanne haar werk. Ze probeerde niet te letten op alle ogen die haar vragend en niet-begrijpend aankeken. Waar was de baas? Adriaan had heel kordaat de leiding ter hand genomen. Hij zorgde dat alles ging zoals gewoonlijk, hij zorgde er ook voor dat noch Susanne noch zijn moeder met vragen werden lastiggevallen.
De eerste nacht alleen kon Susanne niet slapen. Ze was er eenvoudig te moe voor. Ze dacht aan Reindert en voelde steeds de lege plek naast haar. Waar zou hij zijn? Wat zou hij doen? Waar zou hij nu slapen en zou hij ook aan haar denken? Hij was toch niet zo gewetensvol als ze altijd had gedacht. Welke boer liet nu zijn boerderij en zijn zwangere vrouw zomaar achter, voor wie weet hoe lang? Eerst was ze alleen maar boos en teleurgesteld. Ze voelde zich in de steek gelaten. De tweede eenzame nacht sliep ze diep en zwaar, zodat ze de volgende morgen met hoofdpijn wakker werd. Het dragen van de krullenmuts was die dag een ware kwelling. Waarom laat je me in de steek, Reindert? vroeg ze zichzelf keer op keer af. Na de middag was ze een poosje gaan rusten, in opdracht van haar schoonmoeder, die zich bezorgd over haar maakte. Ze had de bedstee met de beddenpan voorverwarmd en de haard in de pronkkamer brandde. Susanne was blij even alleen te zijn, geen ogen op zich gevestigd te weten. Ze kon aan niets anders meer denken dan aan Reindert. Waarom kwam hij niet terug? Ze herinnerde zich nu de keren dat hij vrolijk was geweest en best wel te vinden voor een grapje. Ze had hem echter nooit geholpen om wat los te komen. Misschien bezat hij toch wel enige humor, maar had zij die niet willen zien? Ze dacht aan de kijkdag en de andere zondagen die daarop waren gevolgd. O, niet hij was fout, maar zij, zij, zij. Susanne draaide zich keer op keer op de andere zij. Ze kon niet rusten. Er was zoveel wroeging vanbinnen. Ze had zoveel fouten gemaakt. Onherstelbare fouten. Ze verlangde zo naar zijn terugkomst.
Susanne ging zitten. Zo, verlangde ze daarnaar? Naar Reindert zelf? Of was het misschien alleen dat ze niet langer de schande wilde dragen van het in de steek gelaten zijn? Nee, nee, ze verlangde toch ook naar Reindert zelf. Het was zo leeg in de bedstee. Hoe kon dat nu, zij die het altijd gehaat had als hij haar te na kwam?
Susanne huilde wat. Ze begreep er zelf ook niets meer van. Ze kon niet meer nadenken, de gedachten tolden door haar hoofd. Ze wilde alleen nog maar dat hij terug zou komen. Ze wilde niet langer zo ontzettend alleen zijn. Als Reindert terugkwam zou alles weer goed komen, ja, zo was het. Ze had hem diep onderschat. Alles was alleen haar schuld.
Het avondeten was voorbij. Dientje was gekomen en wierp zo nu en dan bange blikken op Susanne. Hoeveel had Adriaan haar verteld? Vast alles, dacht Susanne. Zoals het tussen Dientje en Adriaan was, zo moest het zijn tussen een man en een vrouw. Misschien kon het toch nog wat worden tussen Reindert en haar, nu ze hem zo miste?
Als hij tenminste terugkwam. Overmorgen was het zondag. Zou ze helemaal alleen naar de kerk moeten gaan, zodat heel het dorp zou weten dat de boer van Kreekestein was weggevlucht omdat hij het bij zijn vrouw niet meer uithield? Hij moest, móést terugkomen. Als hij niet kwam, moest ze hem gaan zoeken. Ja, dat zou ze doen. Als ze hem zei dat ze graag wilde dat hij terugkwam, dan zou hij dat toch wel doen? Hij hield toch van haar? Of was dat nu voorbij? Toen zij zich twee jaar geleden zo door Johan teleurgesteld voelde, was haar liefde ook vanzelf overgegaan. Nee, nee, dat mocht met Reindert niet gebeuren. Ze moest hem zeker gaan halen.
Die vragende ogen! Dirkje, die kousen stopte en moeder, die zo ongerust keek, ondanks al haar geruststellende woorden. Ze naaide met Dientje mee voor haar uitzet.
O nee, ze kón het niet langer verdragen. Ze deed wat gloeiende kolen in de beddenpan. Ze zou zeggen dat ze naar bed wilde. Dan was ze tenminste alleen en hoefde ze al die vragende ogen niet langer te verdragen.
Eenmaal alleen hield Susanne zich niet langer goed. Alle opgekropte spanningen van de laatste dagen zochten zich een uitweg, Susanne huilde. Ze huilde om de man die ze gedacht had nooit te kunnen liefhebben. Nu wist ze eindelijk dat dat toch veranderd was. Ze hield van hem. Als door een wonder was de liefde ten slotte toch gekomen. Dat was het, wat haar deze dagen had dwarsgezeten. Ze had het niet in haar geest willen toelaten. Maar het beset was te laat gekomen. Ze had Reindert van zich afgestoten en hij had de boerderij verlaten. Het was te laat.
Te laat, voor altijd te laat.
Hoorde ze wielgeratel op het erf? Een briesend paard? Zouden ze op Maesvreugt nu ook van haar ellende hebben gehoord en kwam vader haar de les lezen? Er klonken onduidelijke stemmen vanuit de keuken. Misschien was het de dominee, nieuwtjes als deze kon je in een dorp niet lang verborgen houden. Misschien kwam de dominee haar onderhouden over het verzaken van haar plichten?
Susanne kreunde van ellende. Ze had het koud, ondanks de beddenpan en het vuur in de haard. Er brandde niet vaak een vuur in de pronkkamer, zodat het altijd lang duurde eer het er behaaglijk werd.
Nu klonken er stappen in de gang. O ja, iedereen zou nu wel van het schandaal op de hoogte zijn.
De deur zwaaide open. Reindert?
'O, ben je eindelijk terug?' Er kwam leven in de ineengedoken gestalte naast de haard. Ze vloog overeind, sloeg haar armen om hem heen en kuste hem pal op de mond. 'Gelukkig ben je veilig terug.'
Was hij zo overrompeld dat hij niets terug zei? Aarzelend trok Susanne zich wat terug. Ze keek hem schuw aan. Wat zag hij eruit! Hij leek wel een landloper met dat ongeschoren gezicht. Hij had een donkere, roodachtige baardgroei, donkerder dan zijn rode haar. Zijn gezicht was onherkenbaar. De ogen zo donker en dan die kringen eronder. Ja, hij had net zo geleden als zij.
'Kleed je uit,' begon ze gehaast te spreken. 'Je moet iets warms in je lijf hebben. Heb je wel gegeten? Er staat nog bouillon in de kelder. Ik zal Dirkje zeggen dat ze die warm moet maken. Wacht, neem een borrel, dat zal je goeddoen. Ik zou er zelf ook wel een willen.' Ja, ze stond te trillen op haar benen.
Reindert hield haar schouders nog steeds tussen zijn uitgestrekte handen omvat. 'Heb je me dan gemist?' vroeg hij ongelovig. Eindelijk zei hij iets.
'Verschrikkelijk. Je moet me geloven, Reindert. Hier.' Ze kuste hem nogmaals op de mond. 'Je had niet weg mogen gaan, maar toen je er niet was, besefte ik dat ik je miste. Trek nu je jas uit en al die dikke kleren. Je wanten zijn doornat. Waar ben je toch geweest?'
'Wel, wel, wat een spraakwater, zo ineens.' Hij deed langzaam de dikke jas uit, de wanten, de pet gooide hij op een stoel. Susanne haastte zich de jenever tevoorschijn te halen. Ze nam zelf ook een flinke slok. De baby moest het haar maar vergeven. Foei, wat een afschuwelijk spul. Het smaakte bitter en het verschroeide de keel. Hoe kon een kerel dat in vredesnaam lekker vinden?
Reindert sloeg het glas, dat ze voor hem had gevuld, in een teug achterover. Ze vulde het opnieuw. 'Hier.'
Zijn vingers waren ijskoud. Hij strekte zijn handen naar de brandende haard. Het werd eindelijk een beetje behaaglijk in de kamer. Susanne was plotseling met ijver vervuld. Ze rende de gang door, naar de keuken. 'Dirkje, maak eens wat bouillon warm voor de baas en bak de overgebleven aardappelen van vanmiddag in het restje reuzel. Staat er nog een schaaltje met stoofpeertjes? Mooi, maak dat ook warm. De baas moet eten en hij is door en door koud. Hij moet iets warms hebben.'
Reindert zat onbeweeglijk voor het vuur. Susanne aarzelde slechts even. Het was nu van het grootste belang dat ze hem overtuigde van haar veranderde gevoelens. Ze hurkte bij hem neer en streelde even over zijn haar.
'Ik heb je verschrikkelijk gemist. Misschien was het goed dat je wegging, zodat ik de kans kreeg dat te gaan beseffen,' zei ze zacht. 'Heus, Reindert, ik heb me toch aan jou gehecht, al weet ik dat nu pas.'
'Hoe kan ik dat geloven?' zuchtte hij.
'We zijn eerlijk tegen elkaar geweest toen je wegging,' zei ze, aarzelend nu. 'Laten we dat dan nu ook zijn. Ik heb me eerst schuldig gevoeld, omdat het allemaal mijn schuld was. Ik kon er niets aan doen, maar dat veranderde. Ik werd bang. Ik voelde me in de steek gelaten, ja, dat ook. Maar eindelijk drong het tot me door dat ik je voor alles miste, Reindert. Toe, kunnen we het niet nog een keer proberen?'
'Misschien lag de schuld ook bij mij. Ik heb je afgeschrikt en alleen aan mezelf gedacht. De hele dag dacht ik aan hetgeen me 's avonds nog te wachten stond en als het zover was kon ik me niet meer beheersen.'
'Zozeer als jij ernaar verlangde, zozeer was ik met angst vervuld. Dat moest wel verkeerd gaan.'
'Het is niet goed, dat vrouwen van niets mogen weten als ze trouwen.'
'Nee, dat is zo, maar het is nu eenmaal de gewoonte. Als wij echter ooit eens een dochter krijgen zal het haar anders vergaan.'
Hij knikte. Toen vroeg hij hoe het op de boerderij was gegaan. Ze vertelde het hem en prees Adriaan. Daarna verhaalde hij zijn belevenissen op de gorzen. 'Afgezien van al het andere was het een leerzame ervaring,' zei hij later.
Eindelijk bracht Dirkje het dampende bord eten en de kom hete bouillon. Reindert at alsof hij uitgehongerd was.
Daarna praatten ze weer en toen hij weer warm was, was het al lang bedtijd geweest. Alle leven op de boerderij was tot rust gekomen.
Susanne kleedde zich met bevende vingers uit. Ze wist dat hij naar haar keek, maar voor het eerst vond ze dat niet zo erg, al voelde ze zich onwennig. Reindert zou haar tegemoet moeten komen om de schrik te vergeten.
Dat ging niet vanzelf.
De bedstee was heerlijk warm, dankzij de beddenpan. Reindert zette de koperen pan op de stenen rand bij de haard. De as gloeide nog na. Het was lekker warm in de kamer. De bedstee kraakte als vanouds, toen hij zich naast haar neerlegde. Ze voelde hoe hij zich naast haar uitstrekte, aarzelend trok Reindert haar in zijn armen. Susanne zuchtte licht. De lange weg terug was reeds begonnen.
Reeds de volgende avond kreeg Susanne de tweede schok te verwerken.
Adriaan zou die avond naar Maesvreugt gaan, maar onder de avondboterham kwam er een knecht met een boodschap. Of Susanne en haar man mee konden komen.
Het verzoek bevreemdde hen wel, maar toch nog niets vermoedend stapten ze met Adriaan in de sjees.
'Ik denk dat je vader ons gaat vertellen dat hij met Nelleke wil trouwen,' meende Reindert onderweg.
'Ik hoop het.' Susanne meende dat hartgrondig.
Op Maesvreugt zat iedereen in de pronkkamer. Er moest inderdaad iets bijzonders aan de hand zijn. Vader zag rood van verlegenheid en Susanne kon zich niet herinneren hem eerder zo te hebben gezien. Nellekes handen trilden toen ze de koffie inschonk. Ja, gewis, Reindert moest gelijk hebben.
Maar dat was niet zo. Toen iedereen zat en zijn koffie op had begon Andries. 'Nelleke en ik moeten jullie iets vertellen.'
Nu, dat hadden ze immers verwacht. Susanne knikte hoopvol en begreep op dat moment de ongelukkige blik in de ogen van haar vader niet.
'Eigenlijk gaat het om Dientje. Maar nu ze gaat trouwen moet jij het ook weten, Adriaan. En het gaat Susanne ook aan.'
De jongelui begrepen er niets meer van.
'Toe dan,' drong Nelleke aan, toen Andries opnieuw aarzelde. Al die tijd had zij er het meest tegen opgezien en nu het zover was durfde Andries niet. Ze legde haar hand liefdevol over de zijne. Het gebaar ontroerde de jonge mensen.
'Waarom gaat het mij aan?' vroeg Dientje verbaasd.
'Lieve kinderen, ik sta voor het moeilijkste karwei van mijn leven,' zuchtte Andries. Zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd.
'Dientje, ik was nooit met je vader getrouwd,' hielp Nelleke hem.
'Niet getrouwd?' Dientje leek het eerst niet te kunnen vatten. 'Maar de naam Goutswaert dan?'
'Dat is mijn eigen naam.'
'O, nee,' zei het meisje ontdaan. 'Ben ik een onecht kind?' Ze leek verpletterd door de onverwachte schande. Andries trok Nelleke vlak naast zich. 'Maar er is nog meer, Dientje.'
'O, nee,' kreunde het meisje. 'Een onecht kind. Adriaan, ik...'
'Stil,' commandeerde Adriaan. 'Er is nog meer, zei Van Bressij. En wat mij betreft: al was je vader een landloper, dat maakt mij niets uit.'
'Haar vader was geen landloper. Ik hoop dat ze zich niet voor hem schaamt. Ikzelf ben haar vader.'
Het bleef minutenlang stil. Susanne had verschrikt haar hand op de borst gelegd en Reindert trok haar tegen zich aan. Ze waren allemaal verbijsterd.
'We hielden zoveel van elkaar,' fluisterde Nelleke toen. 'Het was voor Andries zijn woord aan Magda gaf. Van een huwelijk tussen ons kon vanzelfsprekend geen sprake zijn, dat wisten we beiden. Maar we hielden van elkaar, Dientje. Je moet het ons maar vergeven.'
'Het was dus geen wonder dat je altijd zo goed met Susanne overweg kon,' zei Andries. 'Jullie zijn halfzusters.'
"t Is niet waar!' Dat was Susanne.
'We dachten iets heel anders te horen te krijgen,' bracht Reindert uit.
'Ja, ik weet ook wel wat. Ik probeer al een hele tijd om Nelleke over te halen eindelijk met me te trouwen. We hebben Magda nooit feitelijk bedrogen, maar toch zijn we elkaar ons leven lang tot steun geweest. Nelleke is meer dan een echtgenote geweest. Ze was mijn steun, mijn kameraad, mijn toevlucht als het me te veel werd.'
'Dat was andersom ook zo,' zei Nelleke mild.
'We begrijpen het. We hebben immers zelf lief?' Reindert legde zijn hand dwingend om die van Susanne. Haar handen waren ijskoud. Susanne had het er moeilijk mee. Deze nieuwe schok was te snel na de andere gekomen. Maar dat wisten de twee oudere mensen niet.
Er heerste een tijdje een ongemakkelijke stilte in het vertrek, die Andries tevergeefs probeerde te verbreken door een borrel in te schenken. Nelleke gaf Susanne en Dientje een vruchtenwijntje.
'We begrijpen dat jullie tijd nodig hebben om de schok te verwerken,' zei Andries na een poos. 'We hopen echter beiden dat jullie ons vergeven en begrijpen kunnen. We vonden toch dat Dientje het voor haar huwelijk moest weten. Laat het jullie een troost zijn, dat niemand ooit iets heeft vermoed. Nee, Magda ook niet. Ik wilde jullie vragen er ook verder over te zwijgen. Ook tegenover Hendrik en Jacoba. Zij mogen het nooit weten, want zij houden hun mond niet. En niemand is ermee gebaat als heel Ammekerk het weet.'
Toen ze een uur later weer alleen waren, trok Andries Nelleke heel dicht tegen zich aan. 'Zal ik je eens iets vertellen?'
'Nou?' drong ze aan.
'Ik voel me ontzettend opgelucht.'
'Ik ook, Andries. Maar toch zie ik uit naar de dag dat Dientje me zegt dat ze het begrijpt.'
'Dat zal ze doen, liefste. Eens zal ze dat doen. Je mag niet ongeduldig zijn.'
'Het moet bezinken, dat weet ik wel.'
'Geef haar de tijd.'
'Susanne begrijpt het beter.'
'Susanne is een rijpe vrouw geworden sinds ze vorig jaar is getrouwd. Ik weet niet precies wat ze allemaal heeft meegemaakt om zover te komen, maar ik ben ontzettend trots op haar.'
'En Dientje komt ook zo goed terecht, met Adriaan.'
'Nu, over onze dochters hebben we geen zorg meer. Nu kunnen we weer om onszelf denken, niet?'
'Wat bedoel je?'
'Nu,' zijn gezicht kreeg een ondeugende uitdrukking, 'ik ben nog niet zo'n oude kerel, hoor.'
'Dat weet ik immers.'
'Mag ik straks bij je komen?'
'Stuur ik je ooit terug?'
'Nee, maar ik sluip op kousenvoeten rond als een dief in mijn eigen huis, opdat niemand me hoort. Dat zou ik graag anders zien, Nelleke.'
'Begin daar nu weer niet over.'
'Begrijp je dan niet, dat de kinderen juist dat hadden verwacht? Dat ze blij zouden zijn om ons?'
'En nu hebben ze heel wat anders te horen gekregen. Geef ze de tijd om dat eerst te verwerken.'
'En dan, Nelleke? In de toekomst?'
'Misschien,' fluisterde ze en ze kuste zijn oor. 'Heel misschien.'