5
Ah, maar toen was ik zoveel ouder, nu ben ik jonger.
–Bob Dylan
Eden had haar spullen amper uitgepakt bij Allison of ze was elke avond in Wes’ appartement verderop in de straat te vinden. Elke keer als ze naar hem toe ging, ging haar hart tekeer. Wes was bijna te mooi om waar te zijn. Hij was zachter en liever voor haar dan andere jongens waren geweest. Hij probeerde nooit de baas over haar te zijn, ze hadden nooit ruzie. Hij was wijs, lief en vooral: hij respecteerde haar.
Elke avond studeerde hij. Met zijn blauwe naar beneden turende ogen achter zijn bril schetste hij en trok tot diep in de nacht blauwdrukken over terwijl Eden op de achtergrond met een glas wijn in haar hand op elpees van The The danste. Hij gaf haar dat gevoel in haar buik zoals in het schommelschip toen Allison en zij als kind een reizende kermis waren binnengeslopen: misselijkmakend en opwindend tegelijkertijd.
Zou dit het L-woord kunnen zijn waar men over sprak, zong, schreef en schreeuwde? Binnen vier weken trok Eden bij hem in. En terwijl de zalige maanden verstreken, zag ze geen einde in zicht. Ze brachten iedere vrije minuut met elkaar door. Hij leerde haar alles over architectuur, zij nam hem mee naar gratis openluchtconcerten waar ze in elkaars armen lagen. Ze leken hun eigen taal te hebben en hadden zelfs een speciaal koosnaampje voor elkaar dat al na een paar maanden was ontstaan.
Op een avond op de plek waar ze vaak ’s avonds laat te vinden waren, het eetcafé in de Bowery waar ze elkaar ontmoet hadden, had Wes haar een seintje gegeven dat ze binnen moest komen na haar rookpauze. Hoewel ze haar moeder jarenlang Schoorsteen had genoemd, was ze net als iedereen in New York in die tijd begonnen met roken.
‘Honey, de hamburgers zijn klaar,’ zei hij toen hij liefjes op de ruit tikte.
‘Dank je, honey,’ zei ze door het raam terwijl ze de peuk op de grond gooide en naar binnen kwam.
Een oudere Griekse vent die op de kruk naast hen patat zat te eten, moest lachen.
‘Wat grappig, jij noemt je geliefde honey,’ zei hij met een vet mediterraans accent terwijl hij zijn kruk naar het knappe stel toe draaide. ‘In mijn land dit woord, honing, is niet liefkozing maar ingrediënt. Hetzelfde als dat je iemand in jullie land “stroop” zou noemen.’
Wes en Eden moesten hard lachen, want ze snapten wel hoe willekeurig het voor een buitenlander moest klinken als je je geliefde honing noemde. Wes veegde Edens haar van haar wang en kuste die.
‘U hebt helemaal gelijk,’ zei hij tegen de man. ‘Iedereen zegt hier “honey”. Ik vind stroop eigenlijk veel leuker,’ verkondigde Wes. Hij keek naar Eden en glimlachte. ‘Hierbij doop ik je stroopje.’
‘Oké, stroop.’
‘Eden is verlie-hiefd,’ plaagde Allison.
‘Hou op, echt niet!’ zei Eden streng.
Maar in werkelijkheid kon Eden, als Wes haar rug kietelde bij het inslapen of pasta maakte met de beste marinara-saus buiten Napels, het niet laten zich voor te stellen hoe het zou zijn om samen oud te worden.
Op een ijskoude, besneeuwde zondag, druk met een deadline voor zijn volgende project, legde Wes eindelijk zijn pen en papier neer om te pauzeren. Betoverd door Edens sensuele dansbewegingen door het appartement, zette Wes zijn bril af en ging op het bed liggen. Op zijn buik. Zijn potlood streek licht over het papier terwijl hij naar Eden keek die in haar doorschijnende topje en een slipje rondjes draaide. Hij glimlachte omdat het grafiet precies weergaf wat hij wilde.
‘Wat teken je daar?’ vroeg ze toen ze zag dat zijn potlood stipjes op het papier zette. ‘Een sterrenstelsel of zo?’
‘Nee.’ Wes glimlachte. ‘Het zijn alle schoonheidsvlekjes op je rug.’
Hij liet het haar zien. De kleine bruine vlekjes waren vol liefde en met vakkundige precisie in kaart gebracht.
‘Shit, heb ik er zóveel?’ Ze ging naast hem liggen.
‘Ja. Serieuze moedervlekcartografie,’ plaagde hij.
‘Fijn,’ zei ze sarcastisch.
Hij boog zich naar haar toe en kuste elke moedervlek op haar rug terwijl zij giechelde. Haar wang lag tevreden op het veren lekkende kussen en ze glimlachte.
‘Wat ben je ook een mafkees,’ plaagde ze. ‘Ik? Ik ben geen tieten- of kontenman! Ik ben een moedervlekkenman!’
‘Ik ben geen rare fetisjist, ik hou gewoon van het totaalplaatje, dat is alles,’ antwoordde hij lachend. ‘Ik hou van alles aan jou, wist je dat dan niet?’ Hij liep met zijn vingers omhoog over haar topje. ‘Elk. Aller. Kleinste. Raar gevormde moedervlekje.’
Eden glimlachte en draaide zich om om naar hem te kijken.
‘Hoe heb ik zo’n mazzel kunnen hebben om jou te vinden?’ vroeg ze toen ze opkeek in zijn gezicht. ‘Weet je dat ik zolang ik me kan herinneren nooit een hele nacht heb doorgeslapen? En hier slaap ik als een roos.’
‘Er zit opium in mijn matras, had ik je dat niet verteld?’
‘Doe normaal.’
‘Nou, je bent een tijdje een behoorlijke nomade geweest. Misschien slaap je hier goed omdat je het gevoel hebt dat je eindelijk thuis bent.’
Ze pakte zijn nek en trok hem naar zich toe om hem te kussen. Hij ging met zijn handen over haar hals en schouder, over haar arm en nam toen haar vingers in de zijne. Ze vond het heerlijk om met hem als krakelingen in elkaar verstrengeld in slaap te vallen.
‘Ik ben zo gelukkig met je,’ zei Wes terwijl ze naar de schaduwen van hun handen op de witte muur keken. ‘Ben jij ooit zo gelukkig geweest? Ik niet, namelijk.’
‘Ik denk het niet.’ Speels haalde ze haar schouders op. Ze keek in zijn blauwe ogen en wist hoeveel hij van haar hield; hij wilde haar beschermen, voor haar zorgen en elke blik van hem, van de eerste in de morgen tot de laatste ’s avonds, was vol toewijding.
‘Dat denk je? Dat dénk je?’ Hij sprong boven op haar en begon haar te kietelen. Ze giechelde en bulderde totdat haar hoge lach veranderde in gilletjes die om genade smeekten.
‘Oké! Oké! Ik weet het zeker!’ zei ze hijgend.
‘Dat is je geraden!’ zei hij terwijl hij haar op haar kont sloeg met het kussen.
‘Echt waar, stroop. Ik hou van je. Zoveel,’ zei ze. ‘Dit zijn de beste negen maanden van mijn leven geweest.’ Ze was écht thuis.
Wes schonk twee laatste glazen in die ze van het eten hadden overgehouden en ze dronken de wijn in bed.
‘Proost,’ zei hij en hij wist dat op dat moment, terwijl Eden een slokje wijn nam met rozige wangen en een bedhoofd, geen menselijk wezen ooit zo gelukkig kon zijn als hij. ‘Weet je Eden, deze beroerde el cheapo Chateau Schroefdop die ik bij de kruidenier op de hoek heb gekocht smaakt als een Margaux uit zevenenzestig.’ Hij streelde haar.
‘Heb je die ooit gedronken, dan?’ vroeg Eden. Ze speelde met de rits van zijn marineblauwe sweatshirt met capuchon.
‘Nee, dat niet,’ zei Wes, ‘maar ik weet wel dat het niet lekkerder kan zijn dan dit.’
Hij pakte haar vast en kuste haar sleutelbeen en borstkas, kwam toen weer terug bij haar gezicht, dat hij in zich opnam alsof het nog meer wijn was en kuste haar innig terwijl zij haar handen om zijn nek sloeg en met haar vingers door zijn bruine golvende haar ging. Hun tongen, vol druivennat, versmolten in een hartstochtelijke omhelzing. Het leven kon niet zoeter.
Toen Eden en Wes bijna een jaar in hun magische cocon zaten, kon hun gelukkige veelkleurige liefdesleven niet subliemer zijn.
Maar beetje bij beetje begon de realiteit zachtjes aan hun rapsodische nestje binnen te sluipen.
Zzz! Zzz! Zzz! De lamp boven hun hoofd knipperde een paar keer en ging toen uit.
‘O shit!’ riep Eden. ‘De elektriciteitsrekening.’
‘Oeps. Ik regel het morgen wel,’ zei Wes. ‘Ik heb een paar extra uren gedraaid in de bibliotheek en krijg mijn salaris nog.’
‘Oké,’ zei ze stilletjes.
‘Maak je geen zorgen, ik regel het wel,’ zei hij en hij kuste haar op haar voorhoofd. Maar ze wist dat hij het hoofd al nauwelijks boven water kon houden.
‘Ik help wel mee,’ bood ze aan. ‘Ik kan ook wat meer gaan werken in de platenwinkel.’ Ze begon genoeg te krijgen van haar baantje bij Tower. Vooral toen Desperate Measures een gouden plaat kreeg dankzij hun op haar gebaseerde hitsingle ‘Heart-Smasher’.
‘Nee, nee, nee. Ik red het wel,’ stelde Wes haar gerust.
Ze lagen in het donker in elkaars armen. Wes wilde in haar onderhoud voorzien, voor haar zorgen, van haar houden. En Eden hield ook van Wes, zoveel dat het pijn deed. Maar toen ConEd de stroom afsloot, kreeg ze wel flashbacks naar haar leven in Shickshinny en haar begintijd in New York in dat overvolle appartement. Haar angst om arm te zijn begon op te spelen en het meisje dat nooit huilde kreeg een brok in haar keel. Dus sloot ze zich af, een beetje zoals Batman als hij ‘schild’ fluistert en een dik pantser zich om de Batmobiel sluit. Ze moest zichzelf beschermen, de deklaag die ze haar hele leven had gehad versterken en verharden om de innerlijke kracht te beschermen waardoor ze in de eerste plaats op die bus uit Shickshinny had kunnen stappen. Ze had niets anders.