7

Het enge aan de middelbare leeftijd is dat je weet dat ook dat voorbij gaat.

–Doris Day

Hoewel het eetcafeetje in de Bowery alles was wat Eden en Wes portemonneesgewijs aankonden, bleven ze daar ook komen vanwege de gevoelshistorie. Het was hún plek. Er waren zoveel avonden dat Wes beladen met boeken, in de dwarrelende sneeuw, Eden vanaf de overkant van de straat door het raam zag zitten en het gevoel kreeg dat hij thuiskwam.

      Toen hij haar teder gedag kuste na een ijskoude dag zonder elkaar, voelde Eden een steek van warmte door haar borstkas schieten.

      ‘Laten we wat broodjes bestellen om mee te nemen naar het park en kijken of die bluesjongens daar weer zingen,’ stelde hij enthousiast voor.

      Terwijl de straatmuzikanten op hun bas tokkelden en in harmonie zongen en de lichte, donzige sneeuw hun blozende wangen bespikkelde, wist Wes met een op de muziek wiegende Eden in zijn armen dat hij nooit verrukter kon zijn dan op dat moment.

      ‘Ik hou van je, Eden.’

      ‘En ik zo ontzettend veel van jou,’ bracht ze abrupt uit, tot haar eigen verbazing. ‘Kom hier.’ Ze gooide haar armen om zijn nek en zoende hem terwijl de samensmeltende stemmen van de zangers aanzwollen. Hoezeer dat moment haar ook in vervoering bracht, ze had ook met haar eigen bruisende drive te maken en van de verlokking van beroemdheid ging haar hart nog veel sneller slaan.

      Toen ze het koud hadden gekregen van het staan in de vallende sneeuw, besloten ze verder te lopen. Ze wandelden over de houten wandelgang van de Brooklyn Bridge, de plek waar ze het liefste samen heen gingen, net als tijdens hun tweede afspraakje. Ze liepen onder de majestueuze gotische bogen door terwijl ze hun koffie dronken en in stilte omhoogkeken.

      ‘Ik heb iets voor je,’ zei Wes.

      Hij pakte een klein rood doosje met Sun-Maid rozijnen uit zijn jaszak.

      ‘Ahh.’ Ze boog zich naar hem toe en gaf hem een kus terwijl ze het doosje aannam.

      ‘Ik zou willen...’ Wes hield plotseling stil en zijn stem brak. Hij keek ineens heel serieus en verstomde.

      ‘Wat is er?’ vroeg Eden, die ook stil bleef staan, verbaasd over de emotie op zijn gezicht.

      ‘Ik wou dat het een doosje met diamanten was,’ zei Wes.

      Eden keek hem in de ogen zonder iets te zeggen. Ze kon wel huilen.

      ‘Je verdient het allerbeste. Ik hou zoveel van je, Eden. Ik zal altijd van je houden, zolang ik leef. Ik zou je alles willen geven wat ik heb, en zelfs wat ik niet heb. Ik wil met je trouwen,’ zei Wes met haar koude handen in de zijne.

      Eden wist niet wat ze moest doen. Ze raakte in paniek. Ze gaf hem een kus. Ze kusten en kusten elkaar totdat de tranen waartegen ze vocht de strijd wonnen en in Edens ogen opwelden.

      Ze gaf hem die avond geen antwoord. Ze sloeg alleen haar armen om hem heen en drukte hem steviger tegen zich aan dan ze ooit had gedaan. Thuisgekomen vreeën ze zo intens dat het leek alsof ze met elkaar zouden versmelten. Ze greep zijn rug beet terwijl hij op haar bewoog, alsof ze hem voor altijd vast zou kunnen houden. Maar diep vanbinnen wist ze dat ze dat niet zou doen.

      Wes liet zich in euforische staat zakken en zoende haar klamme nek terwijl Eden op haar rug lag. Ze staarde naar het plafond en de tranen stroomden uit haar ooghoeken naar de bovenkanten van haar oren. Wes merkte het niet, maar anders had hij ze voor vreugdetranen gehouden.

      ‘Ik hou zoveel van je,’ hijgde hij afgepeigerd.

      ‘Ik ook van jou, Wes,’ antwoordde ze terwijl ze zijn pluizige bos haar streelde en het verdriet dat in haar opwelde onderdrukte.