31

Veertig is de oude dag van de jeugd; vijftig is de jeugd van de oude dag.

–Victor Hugo

Na een lange en ernstige omhelzing liet Liesel Chase op Madison Avenue achter met een laatste ‘het spijt me’. Meer viel er niet te zeggen.

      ‘Het geeft niet, liefje,’ zei hij rustig. ‘Ik heb je niet gegeven wat je nodig had.’

      ‘Hè verdorie, maak me nou niet aan het huilen,’ zei ze, met tranen in haar ogen. ‘En wees alsjeblieft niet kwaad op Wills. Het was waarschijnlijk mijn schuld. Maar toch denk ik dat het uiteindelijk beter is.’

      ‘Ik ben op geen van jullie beiden boos, dat beloof ik,’ antwoordde Chase volkomen oprecht terwijl er een donderslag klonk en motregen hun beider schuldige hoofden beregende.

      ‘Tot ziens, dan,’ zei ze, voordat ze zich omdraaide om een taxi aan te houden, ongetwijfeld richting Wills’ appartement.

      ‘Tot ziens,’ zei hij door het taxiraampje dat ze omhoogdraaide omdat anders haar gezicht nat werd van de regen. ‘Hou je goed.’

      Chase sloot het portier en keek hoe de taxi de hoek om reed. Hij bleef in de lichte regen staan, op zoek naar een taxi voor zichzelf. Hij vond er al snel een, stapte in, begroette de chauffeur en gaf op zijn gebruikelijke beleefde manier zijn adres, alsof hij net van een zakelijke bespreking of een doktersafspraak kwam. Hij zat daar, stil, en keek uit het raampje terwijl de draaiende wielen van de taxi hem de straat door reden en er andere wieltjes in zijn hoofd begonnen te draaien. Hij zat in de kunstleren achterbank gedrukt als een tuimelpoppetje, heen en weer geslingerd door de slechte rijkunst van de chauffeur. Het was een lichamelijke nabootsing van zijn emotionele toestand; zijn hele wereld deinde, maar op de een of andere manier was hij stabiel. Niets haalde Chase Lydon ooit onderuit.

      Toen hij thuiskwam, klonk het geluid van de deur die achter hem dichtviel als een dichtslaande bankkluis, zwaar en loodachtig, die hem opsloot in de eenzaamheid. Hij stond voor de spiegel, maakte zijn stropdas los, deed zijn manchetknopen af en haalde de baleinen uit zijn kraag. Hij keek naar zijn spiegelbeeld. Het leek anders. Hij zag niet alleen zijn omgeving maar ook zichzelf op een andere manier. Maar hij kon het verzengende gevoel dat in hem oplaaide niet benoemen. Was het woede? Pijn? Verbolgenheid? Nee... dat was het niet. Het was geen van alle. Of allemaal. Hij wist het niet zo goed.

      Hij wist ook niet zo goed wat hij met zichzelf aan moest na deze emotionele apocalyps. Hij kon geen tv kijken. Chase begon te ijsberen. Misschien kon hij een van zijn broers bellen. Hij keek op zijn Rolex. Halfelf. Die waren allebei waarschijnlijk aan het slempen in de Dorian. Misschien andere vrienden? Maar op dat moment kon hij er niet één bedenken. Met Chase was het zo dat iedereen altijd naar hém toe kwam. Een nieuwe school? De kinderen stonden in de rij om zijn vriendje te worden. Meisjes? Er zat er altijd wel eentje achter hem aan. Iedereen in zijn leven maakte plannen en belde dan hem, nodigde hem uit om te gaan drinken, zeilen, wat dan ook, maar hij zou nooit een probleem aan iemand spuien of vrijuit spreken van man tot man. Dus hoewel hij veel maten had, realiseerde Chase zich in de eenzaamheid van zijn appartement dat hij geen vrienden had. De enige persoon bij wie hij ooit zijn hart had gelucht had hem gelyncht met het zwaard des verraads. Hij kon het niet aan om hem te bellen of deze zogenaamde beste vriend ook maar te confronteren.

      Maar zelfs schokkender dan Liesels amoureuze onthulling was dat Chase lang niet zo boos was als je zou verwachten. En niet alleen dat, hij had zelfs het gevoel dat hij verlost was, zonder grenzen, op magische wijze bevrijd. Nu was het niet zijn schuld als hij Brooke vertelde dat Liesel niet haar schoondochter zou worden; het lag aan Liesel, ook al wist Chase diep vanbinnen dat hij haar weg had geduwd en al lang twijfels over hun relatie had gehad. Terwijl Wills ondertussen altijd naar Liesel had verlangd op een manier waar Chase dat niet had gedaan. Dus misschien was deze relatie, ondanks de duistere oorsprong van hun ontbrande passie, logisch. Plotseling besefte Chase volkomen helder dat Wills en Liesel zelfs heel gelukkig zouden worden samen. En dat was dat.

      Het begon harder te regenen. Buiten flitste de bliksem en druppels sloegen tegen de ramen in zulke harde vlagen dat het leek alsof Moeder Natuur met haar nagels tegen het dikke glas tikte. Hij zat in zijn vaders oude cognackleurige leren fauteuil, versleten en vaal, naar de regenpatronen op de ruit te kijken. De betraande uittocht van zijn nu ex-vriendin gaf hem zelfs geen zwaarmoedig gevoel, alleen... niks. Hij wist niet of hij iemand zou bellen, een boek zou lezen of naar de chaos buiten zou blijven staren. Het was vreemd, dacht Chase, dat de grijze wolken meer uit hun doen waren dan hijzelf, gezien de onthullingen van die avond. De wolken beukten en huilden zoals hij dat niet kon.

      Hij voelde zich zo leeg dat hij zich langer dan een uur amper verroerde. En toen, voordat hij wist wat hij zou gaan doen en zonder er zelfs maar bij na te denken, stond hij heel nonchalant op en liep naar buiten.

      ‘Meneer Lydon, wilt u geen paraplu?’ vroeg de portier toen hij in zijn spijkerbroek en overhemd richting het slechte weer liep. ‘Het gaat behoorlijk tekeer, meneer. Ik heb hier een reserve...’

      ‘Dat is niet nodig, Tony, bedankt,’ antwoordde Chase robotachtig, en hij liep zo de stromende regen in.

      De dikke regendruppels waren zo groot dat ze op de stoep stuiterden, zwaar genoeg om de verwarring en het verleden weg te spoelen. Hij was onmiddellijk doorweekt zonder dat het hem iets kon schelen. Misschien had hij gedacht iets te zullen voelen als hij zich in de woeste storm onderdompelde die hij door het raam had gezien. Hij stapte door de slagregens alsof het een doodgewone zonnige dag was, ondoordringbaar voor kou of ongemak. Klotsend door plassen liep hij, vijf straten richting de binnenstad, twee straten richting het oosten, tot hij er was, recht voor het herenhuis waar Eden woonde.