6

Het duurt zeer lang om jong te worden.

–Pablo Picasso

‘Gefeliciteerd met ons jubileum,’ zei Wes lachend toen hij uit de kou binnenkwam en tegenover Eden plaatsnam in een eigenzinnig nieuw café met kaarslicht niet ver van hun appartement, een vroege voorloper van de veranderingen die eraan zaten te komen. Wes had zich niet eens gerealiseerd dat het de hippe nieuwe tent was toen hij er reserveerde. Maar de trendfactor was zijn vriendin, die hield van mensen kijken, niet ontgaan. Eden keek rond in de industrieel vormgegeven chique tent met het hoge plafond met de rijen hangende kabels, elk met een vintage lichtpeer met helder glas waardoorheen je de vuurvliegachtige gloeidraad kon zien. Vriendinnen die elkaar luchtzoenen gaven, aantrekkelijke kelners die decoratieve cocktails brachten, Eden nam het allemaal in zich op.

      Wes boog zich over tafel en gaf haar een kus op de wang. ‘Ongelooflijk dat het al een jaar is, hè?’

      ‘Ja hè, echt gek! Wes, wat is het hier super. Goeie keus, echt een coole tent, ik kijk mijn ogen uit,’ merkte ze op terwijl ze de menukaart pakte. ‘Mmm, dat ziet er goed uit, ik heb enorme trek!’ Edens ogen werden groot toen ze de prijzen zag op de rechterkant van het perkamentpapier dat hun op een rustiek vintage klembord was gepresenteerd. Shit, het was erg prijzig. Ze keek naar Wes, die het ook zag.

      ‘Het is hier wel een beetje duur,’ zei Eden.

      ‘Hé, het is een speciale gelegenheid, stroopje, dan mag het wel een keer.’ Wes glimlachte warm. Eden pakte zijn hand en hield die vast. ‘Jezus, je handen zijn ijskoud. Ik zal ze voor je opwarmen.’ Wes pakte haar roze handen allebei vast en wreef ze snel met de zijne.

      ‘Dank je,’ zei Eden. Zijn warme handen voelden aangenaam aan.

      ‘Hoe was je dag?’ vroeg Wes.

      ‘Prima, maar we moeten echt iets aan die kakkerlakken doen.’

      ‘O nee, heb je er wéér een gezien?’

      ‘Hij was letterlijk groter dan een taxi.’

      ‘Ik zal Max wel weer de verdelger laten bellen,’ beloofde hij hoofdschuddend. ‘Heb je hem gedood?’

      ‘Nee, zeg! Ik ben het huis uit gerend!’

      ‘Ik krijg hem wel als we thuis zijn, maak je geen zorgen,’ zei hij en hij kuste haar nu opgewarmde handen. ‘Ik heb toch nog zoveel te doen aan mijn studieproject dat ik vannacht wakker zal blijven om je te verdedigen tegen gestoorde insecten zo groot als een voertuig.’

      ‘Bedankt, Lancelot.’ Eden nam een slok water uit een taupe glazen bokaal. ‘Jeetje, wat ongelooflijk hier, hè? Iedereen hier is zo... mooi.’

      ‘Daarom noemen ze hen ook de Mooie Mensen.’ Wes haalde zijn schouders op. Het was hem werkelijk niet opgevallen. Maar Eden proefde het wereldje; de trendy en chique fashionista’s, de coole jonge muzikanten met hun gitaren, de excentrieke sfeer. Alles wat ze over New York gefantaseerd had bij elkaar in één ruimte. Natuurlijk zag ze vaak dit soort mensen in de platenwinkel, alleen niet allemaal tegelijk, in dit licht, ’s avonds, opgedoft en gewoon fabelachtig zitten zijn. Vaker op hun hotspots komen was voor haar financieel gewoon niet haalbaar.

      ‘Ik ga even snel naar het toilet,’ zei Wes en hij stond op. Voordat hij wegliep gaf hij haar nog een kus op haar wang.

      Even later zwaaide de deur van het restaurant open en kwam er een luidruchtig, kleurrijk gezelschap binnenwandelen. Een meisje met paars stekelhaar en massa’s piercings, twee superknappe mannelijke modellen, een lange zwarte vrouw met jukbeenderen met zulke krachtige hoeken dat ze de Mount Everest naar de kroon staken, en als laatste Otto Clyde: de beroemdste nog levende kunstenaar van New York, misschien wel van de wereld.

      Eden ging rechtop zitten omdat ze onmiddellijk de bekende, pas zevenendertigjarige kunstenaar herkende die een internationale sensatie was en één van de meest verzamelde schilders van de wereld. Ze had gehoord dat hij vlakbij woonde en werkte in een dubbel herenhuis dat hij compleet had gerenoveerd, en ze wist dat hij omging met een kliek à la Warhol’s Factory; jonge honden die de studio in en uit liepen, voor hem poseerden, met hem gingen stappen, met hem snoven.

      Terwijl het gezelschap meteen door de kettingrokende gastheer naar een enorme tafel werd geleid, liet Otto vluchtig zijn blik door de ruimte gaan. En toen... schoten zijn donkere ogen terug, bliksemsnel, naar het aantrekkelijkste wezen dat hij ooit had gezien. Hij bleef plotseling stilstaan, nam een haal van zijn sigaret en staarde naar Eden op haar bankje. Terwijl veel vrouwen snel weg zouden kijken, staarde Eden eenvoudigweg terug, niet van haar stuk gebracht. Ze was het gewend. Haar groene ogen glansden in het gedimde licht en haar lange glanzende haar viel als een waterval over haar schouders en rug. Hoewel ze het nog koud had van de frisse buitenlucht, bracht ze subtiel haar beide handen naar haar schouders en trok het karmozijnrode vest uit, dat haar sensuele lichaam onder een strak ivoorkleurig topje met kant onthulde.

      ‘Hallo,’ zei hij toen hij gefixeerd naar haar toe liep.

      ‘Hallo.’

      ‘Ik ben...’

      ‘Ik weet wie je bent,’ zei ze met een monotone stem, zonder te laten doorschemeren of ze onder de indruk was of niet. (Dat was ze wél.) ‘Ik ben Eden.’

      ‘Natuurlijk heet je Eden, hoe toepasselijk. Je bent te mooi voor de aarde zoals wij die kennen.’

      ‘Alsjeblieft zeg. De hemel is zeker ook een engel kwijt?’ plaagde ze met een knipoog. ‘Of nee: is mijn vader een dief, want hij heeft de sterren gestolen en in mijn ogen gestopt?’

      Otto was met stomheid geslagen. Daar stond hij, de legende die elke griet in New York het bed in kreeg, en dit meisje stak de draak met zijn avances? Alleen al bij het horen van haar verbale mep voelde hij zichzelf hard worden. ‘Touché, schatje. Je hebt ze zeker eerder gehoord.’

      ‘Een paar keer.’

      ‘Hallo,’ zei Wes, bij de tafel teruggekomen. ‘Ik ben Wes. Ben jij een vriend van Eden?’

      ‘Ik hoop het te worden,’ zei Clyde insinuerend.

      ‘Wes, dit is Otto Clyde,’ zei ze en ze stelde de mannen aan elkaar voor.

      ‘O wauw, ik ben een enorme fan van uw werk.’ Wes straalde, vol ontzag dat hij hier recht tegenover de meest gevierde schilder op aarde stond.

      ‘U? Hé jongens, hij zei u tegen me,’ riep Otto met een geamuseerde glimlach naar zijn tafel. ‘En hoe oud mogen jullie jongelui met de frisse toeten dan wel niet zijn?’

      ‘Negentien,’ antwoordde Eden.

      ‘Nou, bijna twintig,’ voegde Wes eraan toe.

      Eden wierp hem een boze blik toe. Voor een jong model als Eden was twintig een gevreesde drempel. Ze was op 1 januari 1970 geboren, de eerste dag van een nieuw decennium. De ooievaar met Wes vloog drie maanden later. En daar, in dat restaurant, tijdens de laatste weken voor haar twintigste verjaardag en het aanbreken van de jaren negentig, had Eden haar eerste vluchtige ontmoeting met een échte beroemdheid in New York. Cameron had natuurlijk een legioen fans gehad, maar de in Duitsland geboren kunstenaar was overal in de stad bekend, bij oude en jonge kunstliefhebbers door het hele land en over de hele wereld.

      ‘Nou, fijne verjaardag dan, Eden,’ zei Otto en hij boog zich naar haar toe om haar hand te kussen. ‘Het was me een waar genoegen.’ En daarmee draaide Otto Clyde zich om en liep naar de tafel met de rest van zijn gezelschap, waar hij met het gezicht naar Eden toe ging zitten, en naar de rug van Wes.

      Gedurende hun jubileumetentje kruisten Eden en Otto’s blikken elkaar terwijl hij rook uitblies en zijn ogen tot spleetjes kneep alsof hij haar gezicht op de labyrintische cortex van zijn hersens wilde kopiëren. Om zich later bij af te kunnen rukken of ter inspiratie, dat wist hij nog niet. Maar één ding wist hij zeker: hij was geobsedeerd. Hij kon haar gezicht, haar lichaam, niet uit zijn hoofd krijgen. En als kunstenaar wiens unieke portretkunst een geheel eigen stijl had, kon hij onmogelijk over een visuele bliksemschicht als deze heen komen; hij zou geen rust kennen voordat ze nog een keer voor hem zou flitsen. Otto was vastbesloten haar nog eens tegen te komen.

      Toen de tortelduifjes waren vertrokken vroeg Otto aan de eigenaar van het restaurant op welke naam er gereserveerd was en de volgende dag liet hij iemand van zijn harde kern van assistenten alle dichtbij wonende Bennetts opzoeken. Toen ze het juiste adres hadden vastgesteld, installeerde Otto zich in de espressobar eronder met een kop koffie in zijn handen totdat hij Wes onder aan de trap zijn gouden brilletje met de onderkant van zijn sweatshirt zag schoonwrijven terwijl hij zijn met boeken en tekeningen gevulde schoudertas omhoog sjorde. Bingo.

      Niet lang daarna verscheen zijn vriendinnetje, nog adembenemender dan eerder; met haar strakke en glanzende zwarte spijkerbroek en haar lange haar in golven over een sexy blouse die ze met omhooggeschoven mouwen en een heleboel armbanden droeg. Als een Kate Moss avant la lettre had ze een geheel eigen stijl, die weinig geld kostte en van een typisch zelfvertrouwen getuigde dat je niet met geld kon kopen. Ze stopte een lok lang haar achter het oor en botste zo tegen Otto op.

      ‘Juffrouw Eden,’ zei Clyde met zijn Engelse, licht Duitse accent op de hoek van haar straat vanwaar ze onderweg was naar Tower Records. ‘Zou je model willen staan voor me?’

      ‘Ja, hoor.’ Nonchalant haalde ze haar schouders op. Ze gaf de schijn van kalmte met haar relaxte lichaamstaal, maar vanbinnen deed ze driedubbele achterwaartse handstand-overslagen van Roemeens kaliber. Ze liepen naar een telefooncel op de hoek zodat ze zich ziek kon melden op het werk. Met een brede glimlach hing ze op en draaide zich naar Otto. Die pakte haar hand.

      ‘Kom mee.’

      Toen Eden net aankwam in de enorm bedrijvige Clyde-studio, was ze er ondersteboven van. Er waren beeldschone, gamine volgelingen, galmende rockmuziek, assistenten met zware eyeliner die een canvas met gesso voorbewerkten. Otto liet haar zien hoe ze de verschillende poses moest aannemen, wat haar die ochtend en de daaropvolgende technicolorachtige dagen vrij gemakkelijk afging. Het leek wel één groot, luidruchtig, hees feest dat nooit ophield en Eden, liggend op een witte bank terwijl Otto haar schetste, was het middelpunt. Zijn groepje toeschouwers fluisterde over haar buitengewone schoonheid, haar perfecte lichaam, de vurige ziel in haar ogen.

      Ze ging nu elke dag naar de studio en elke avond dat ze thuiskwam vertelde ze honderduit over haar ‘werkdag’ tegen Wes, wiens gezicht straalde als hij toekeek hoe zijn vriendin enthousiast haar ongelooflijke dag als model beschreef.

      ‘Dit is geweldig,’ zei Wes stralend. ‘Hij is zo’n goeie kunstenaar.’

      ‘Ja, zo’n beetje een van de grootste,’ mijmerde Eden.

      Wes was dolblij voor haar. Hij was zo trots op Eden, niet alleen omdat ze opgemerkt was om haar verbazingwekkende schoonheid, maar omdat ze zo uniek was, met het vuur in haar ogen, haar doordringende, brandende ziel en de charme die ze uitstraalde. Ze was betoverend en Wes wist zeker dat ze geweldige kunst zouden maken. Maar wist Wes veel dat Otto een glimmende, gloeiend hete schaar was die zijn hart binnenkort in haveloze, veraste flarden op de Bowery zou achterlaten.

 

‘Wat is in godsnaam jouw probleem?’ vroeg Allison verbaasd toen Eden zei dat ze niet zeker wist of ze nog lang bij Wes zou blijven. ‘Jullie zijn voor elkaar gemaakt. Enneh, nieuwsflits: hij is het beste wat je ooit is overkomen!’

      Eden bracht een spottend geluid uit terwijl ze een trekje van haar sigaret nam.

      ‘Wes is écht geweldig,’ ging Allison verder. ‘Hij geeft om je. En stop toch eens met roken! Je had beloofd dat je niet meer aan die kankerstokjes zou lurken.’

      ‘Ik kan nu niet stoppen. Het begint echt te gebeuren voor me! Ik wil eerst weten waar dit toe leidt. Als alles goed gaat en ik voor Clyde ga werken, stop ik.’

      ‘Als, als, als!’ plaagde Allison. ‘Kijk niet altijd maar vooruit, Eden. Dat doe je al je hele leven. Het is een heel slechte gewoonte.’

      ‘O ja? Raad eens van wie ik dat heb geleerd? Jij bent degene die me altijd heeft opgestookt,’ zei Eden en ze tikte geïrriteerd haar sigaret af. ‘Jij zei dat ik het hier kon maken als model. Is het zo verkeerd om te hopen dat de wens die we vroeger hebben uitgebroed uitkomt? Wat is er zo verschrikkelijk aan om vooruit te kijken?’ vroeg Eden.

      ‘Dat zal ik je vertellen,’ zei Allison, die haar beste vriendin aan de overkant van het tafeltje aanstaarde. ‘Dan mis je wat er recht voor je neus staat.’

      Alles leek perfect te zijn met Wes: ze vreeën voortdurend, kusten elkaar in hun roestige badkuip met Johnson’s babyshampoo als badschuim, loungeden buiten in de lente en picknickten op de Brooklyn Bridge op warmere avonden. Maar zou dit altijd zo blijven? En alhoewel hun sjofele kleine flatje romantisch was, was dat dan alles wat het leven voor haar in petto had?

      Eden hield van Wes. Ze was dol op zijn passie voor architectuur, hoe hij haar hand vasthield als hij haar dingen over vormgeving leerde. Ze was dol op zijn warmte en zijn gereserveerde humor. Ze was zelfs dol op zijn liefdevolle familie, vooral op zijn moeder Penelope die zo nu en dan op bezoek kwam en het stel meenam naar voorstellingen op Broadway en leuke uitjes. Ze keek graag toe hoe Wes studeerde en zijn projecten voor school schetste, naar de grote ader die op zijn pols te zien was als hij geconcentreerd blauwdrukken voor een vak tekende. Eden hield zielsveel van Wes. Maar na jaren van dromen over een eigen carrière wist ze één hevig, onwrikbaar ding zeker: ze hield meer van zichzelf.

      Nadat Eden een maand model had gestaan voor Otto, stond de uittocht van de arme Wes Bennett op Otto’s doeken te lezen.

      ‘Ik weet het niet,’ vertrouwde Eden Allison toe. ‘Als Otto me schildert voel ik een... vreemde aantrekkingskracht tot hem. Hij zegt dat ik zijn muze ben. Ik denk dat hij me echt ziet zitten. Hij zei dat hij meer doeken van me wil maken en dat zijn galerie bezeten was van de schilderijen.’ Eden liet een schuldige zucht ontsnappen. ‘Ik geef echt om Wes, maar...’

      ‘“Maar” is niet goed. Liefde hoort onvoorwaardelijk te zijn, zonder gemaar...’

      ‘Ik ben jong. Ik moet aan mijn toekomst denken. We zijn niet naar New York gekomen om mijn hele leven te moeten blijven ploeteren. Kijk, ik zei net wel dat ik dénk dat Otto me ziet zitten. Maar Allison, ik wéét dat Otto me wil. Hij verslindt me met zijn ogen. En eerlijk gezegd mis ik het wel een beetje om zo aanbeden te worden. Wes is zachtaardig en lief en teder, maar hij is een student; Otto is agressief, een echte man. Hij is vrijpostig en sterk en...’

      ‘Ben je gek geworden? Die arme Wes heeft nog net geen altaar voor je! Hij aanbidt je. En niet om je uiterlijk.’

      ‘Ik weet het,’ zei Eden treurig. ‘Weet je, ik heb bijna het gevoel dat Wes de ware voor me is maar dat ik hem te vroeg heb ontmoet. Alsof ik hem eigenlijk later in het leven had moeten tegenkomen of zo. We zijn nu te jong. Ik heb, je weet wel, dromen. Oké, dat klinkt onwijs zielig maar het is waar.’

      ‘Waarom kun je ze niet samen najagen?’ vroeg Allison ontmoedigd.

      ‘Dat is een lange, lange weg. En ik ben ongeduldig. Otto is als een wildcard waarmee je in één keer doorgaat naar de top. Wes is de lange kronkelweg.’

      ‘Maar het is een kleurrijke weg! Je hebt het toch leuk met hem?’ zei Allison, ongelukkig voor de arme Wes van wie ze echt vond dat hij het beste was wat haar vriendin ooit was overkomen. ‘E, je houdt van hem.’

      ‘Misschien is hij wel de juiste persoon, maar het is het verkeerde moment.’

      ‘Onzin,’ zei Allison hoofdschuddend. ‘Als hij de juiste persoon is, dan bestaat er volgens mij niet zoiets als het verkeerde moment. Als je oprecht denkt dat het het verkeerde moment is, dan betekent dat dat hij de verkeerde persoon is.’

      ‘Als je het zo stelt, is hij de verkeerde persoon,’ zei Eden.

      ‘Ik denk echt dat je het mis hebt,’ protesteerde Allison. Eden zweeg. ‘En... wat ga je nu doen?’

      ‘Ik weet wel wat ik niet kan doen. Ik kan me niet vanwege Wes schuldig en vreselijk gaan zitten voelen over het najagen van mijn doelen.’

      ‘Dus gooi je nu echt het bijltje erbij neer?’ vroeg Allison, diepbedroefd voor lieve Wes.

      ‘Ik weet het niet,’ loog Eden. Ze wist verdomd goed dat het zo was.