2

Het ik-ben-net-wakkergezicht van je dertigste is het hele-daggezicht van je veertigste.

–Libby Reid

Zes maanden later waren ze nog samen en ging Eden om het weekend naar Jasons studentenkamer. Toen hij op een weekend een uitwedstrijd had en niet bij haar kon zijn, besloot Eden met Allison een miniroadtrip te maken naar een leuke plek in plaats van in Shickshinny rond te blijven hangen. Het derde jaar op de middelbare school was waardeloos en Edens rusteloosheid nam toe, maar Allison was ietsje ouder en had haar rijbewijs gehaald, wat het duo enige vrijheid verschafte.

      Ze reden anderhalf uur naar een plaats die wat meer op de echte beschaving leek: Prairie Falls met de Prairie Mall. Sommige malls noemden zich eufemistisch shopping center. Of erger nog, op z’n Engels: shopping centre. Maar deze was niet zo; hier zag je geen marmer, geen fonteinen, geen chique boetieks. Dit was een doodgewone mall met leggingwinkels en heuptasjes in overvloed, een paar filmzalen die nodig gerenoveerd moesten worden en een Hot Dog on a Stick.

      Likkend aan hun softijsjes liepen de meisjes langs The Poster Shop toen Edens blik op een afbeelding in de etalage viel. Normaal gesproken hingen er posters van zoetsappige nachtmerries als een mand vol kittens, of een puppy die met zijn tanden aan een tak hing met daaronder: even doorbijten! Maar deze keer was het een kiekje dat een Woody Allen-lens waardig was: Manhattan in de schemering, een man en een vrouw die hand in hand over straat renden.

      ‘Moet je zien, Allison,’ zei Eden, terwijl ze met haar tong over het ijs draaide. ‘New York. Schitterend, dat zwart-wit...’

      ‘Ik zou een moord doen om erheen te gaan. Letterlijk. Ik vermoord er zo iemand voor die ik niet ken,’ zei Allison.

      ‘Zal ik hem kopen?’ vroeg Eden.

      ‘Even vragen hoeveel hij kost.’ Allison negeerde het bordje ETEN EN DRINKEN VERBODEN en liep naar binnen.

      ‘Sorry, hoeveel kost die ingelijste foto in de etalage, die van New York met dat stel?’ vroeg Eden aan een jongen die in de winkel werkte en een Buddy-Holly-schuine-streep-seriemoordenaarsbril droeg.

      ‘Tachtig dollar,’ antwoordde hij.

      ‘Tachtig ballen? Balen, Eden,’ zei Allison. Ze draaide zich al om om de winkel te verlaten.

      ‘Dat is ingelijst. Ik heb hem ook in passe-partout voor tweeëntwintig,’ zei hij.

      Breed glimlachend kwam Eden de winkel uit met haar nieuwe poster van vijfenveertig bij vijftig onder de arm. De meiden liepen terug over de foodcourt richting de auto van Allisons vader.

      ‘Sorry... Sorry, juffrouw?’

      De meisjes draaiden zich om en zagen een lange, knappe man in een zwart leren jack. Hij praatte met een net Brits accent en met zijn pilotenzonnebril en blinkende glimlach zag hij er heel anders uit dan de jongens met wie ze dagelijks omgingen.

      ‘Sorry dat ik jullie stoor,’ zei hij. Hij staarde onafgebroken naar Eden terwijl hij zijn zonnebril afzette. ‘Ik ben Pete MacGregor,’ zei hij. ‘Ik ben modellenscout voor Ford in New York.’

 

Carol en Eden pakten dozen in terwijl Allison duizeligmakend rondrende als een prairiehaas die aan de crack was.

      ‘O god, het gaat echt gebeuren. Ik héb het niet meer. Ik bedoel, we hebben net die poster van New York gekocht en nu krijg jij in plaats van die suffe foto een heus ráám!’

      ‘Eden, niet zo pruilen,’ zei Carol toen ze zag dat haar dochter keek alsof ze net een citroen had leeggezogen. ‘Je zult het daar geweldig vinden.’

      ‘Mam,’ zei Eden, en ze klonk gefrustreerd, ‘jij was degene die zei dat ik Jason niet moest laten schieten. Je zei dat hij alles had.’

      ‘Ja, voor Shickshinny. En dat was toen. Dit is nu.’

      Terwijl Carol de koffers van haar dochter in de auto laadde, liep Allison met Eden mee en gaf haar haar laatste peptalk.

      ‘Eden, weet je nog dat we toen we klein waren steeds achter elkaar De Tovenaar van Oz keken?’

      ‘Ja,’ herinnerde Eden zich met veel plezier en ze sloeg een arm om haar beste vriendin.

      ‘Nou, als Dorothy al dat saaie zwart-wit verlaat? Dat is dit dorp. Jij gaat naar Smaragdstad.’

      ‘Allison, het hele punt van die film is dat Dorothy het zwart-wit gaat missen,’ was Edens weerwoord.

      ‘Nou, Dorothy was een uilskuiken. Met dat stomme schort. Jij zei het zelf bij aardrijkskunde: wij wonen in een doos. Onze staat is een achterlijke rechthoek.’

      ‘Ja, hè,’ lachte Eden, ‘ik weet nog dat ik dacht dat de interessante staten altijd coole vormen hebben. De grenzenmakers hebben geen moeite gedaan om te vechten voor onze kronkels.’

      ‘Precies. Geen zielige doos meer voor jou. New York heeft duizenden kartelige randjes. Dus verman je en stap in die auto.’

      Na een emotioneel afscheidstelefoontje naar Jason zette Eden haar laatste tas in Carols auto. Bij het busstation omhelsde ze haar moeder en gaf Allison daarna iets wat in een krant gewikkeld zat.

      ‘Wat is het?’

      ‘De poster van New York,’ zei Eden. ‘Die mag je houden totdat je er een eigen raam hebt.’

      Allison pakte Eden bij de bus zo stevig vast dat ze dacht dat ze zou breken.

      ‘Zodra ik dat stomme diploma heb, kom ik. Dus zorg dat je er klaar voor bent,’ zei Allison. ‘Het betekent dat je anderhalf jaar hebt om stinkend rijk te worden. Je kunt het, Eden. Cindy Crawford kan de kolere krijgen!’

      Eden draaide zich met een brok in haar keel om en besteeg de drie treden van de bus, ging op haar plaats zitten en keek nog een laatste keer naar haar moeder die met haar sigaret zwaaide. Toen de bus optrok en door de hoofdstraat reed, zag Eden het veld waar Jason zoveel touchdowns had gescoord waaronder één met haar toen ze in de zomer het schoolterrein op waren geslopen. Ze zoefde erlangs en keek naar de rijen grappige huisjes, de winkel waar ze had gewerkt, de markt, en huiverde. Niet omdat ze geïntimideerd was door de enorme hoofdletters van het NEW YORK op de voorkant van de bus. Maar omdat ze diep vanbinnen wist dat ze nooit terug zou keren.