19

Binnen in elk ouder persoon schuilt een jonger persoon, die zich afvraagt wat er in godsnaam is gebeurd.

–Cora Harvey Armstrong

Het kinderlijke deuntje van de ijscowagen was de soundtrack bij de zonneschijn. Brooke DuPree Lydon nam zelden een dessert, en als ze zich aan calorieën te buiten wilde gaan, was dat alleen ijs van Sant Ambroeus, waar een klein bekertje al vijf dollar kostte. Zelfs dan zou ze waarschijnlijk maar de helft eten en daarna het bekertje aan haar man geven. Maar de eigenzinnige Ruthie was dol op die goedkope ijscowagen met het deuntje dat schattig en onschuldig kon klinken of als de angstaanjagende achtergrondmuziek van een bloederige moordpartij à la Buffalo Bill. Ze was een keer met haar in Tobago geboren verpleegster Inus op de hoek van Seventy-second Street en Fifth Avenue in de rij gaan staan achter de kinderen in hun uniformen van verschillende scholen die op weg waren naar het speelveldje om hun energie kwijt te raken. Brooke, met tassen van Ralph Lauren in de hand, was diep geschokt toen ze bespeurde dat haar moeder om een chemisch softijsje vroeg.

      ‘Moeder! Je kunt net zo goed bevroren gootsteenontstopper innemen! Weet je wel wat daarin zit? Hoe kun je in vredesnaam giftige troep eten die vanuit een of andere smerige kar verkocht wordt?’

      ‘Hé, je moet wel een beetje leven.’ Kalm legde Ruthie uit dat ze zo’n wagen gewoonweg niet voorbij kon lopen zonder een hoorntje met chocolade-ijs en gekleurde spikkels te bestellen. Het ijs liep in een vrolijke krul omhoog, die ze eraf hapte terwijl ze bij de wagen op haar wisselgeld wachtte.

      ‘Bovendien,’ zei Ruthie met de altijd aanwezige glinstering in haar ogen, ‘word ik er gewoon blij van.’

      ‘Geweldig. Fijn dat je zoveel plezier beleeft aan piepschuim in een hoorntje,’ spotte Brooke. ‘Inus, jij zou beter moeten weten. Moeder hoort dit soort rotzooi niet te eten.’

      In een waas van marineblauwe tassen met het Polo-logo van Ralph Lauren beende ze nijdig weg.

      ‘Soms zou ik graag een polohamer voor haar willen kopen,’ grapte Ruthie tegen een grijnzende Inus, die het duidelijk met haar eens was.

 

Chase miste zijn grootmoeder verschrikkelijk. Het was een steek in zijn zij zoals wanneer hij te hard om het stuwmeer rende, splijtend en het bracht hem uit zijn evenwicht. In de drukke binnenstad nam Chase een verkorte lunchpauze nadat hij tot halfdrie had gewerkt en zag hij de eerste ijscowagen van het seizoen. Hij moest meteen aan zijn oma denken. Hij glimlachte bedroefd en merkte dat zijn voeten hem erheen brachten ondanks dat hij absoluut geen zoetekauw was. De vrouw vóór hem bestelde zowaar een hoorntje met chocolade-ijs en gekleurde spikkels, en zocht daarna naar twee dollar in haar hobotas.

      ‘O o,’ zei ze, met het hoorntje in de ene hand terwijl ze met de andere verwoed in de enorme bruine suède schoudertas rommelde. ‘Mijn geld! Wacht even, ik dacht dat ik geld had. Wacht, ik moet wel een miljard kwartjes hebben, een seconde.’ De vrouw zocht als een gek door haar tas en haalde er een stapel kleingeld uit, dat nogal moeilijk te tellen was met het hoorntje in de hand.

      ‘Je krijgt hem van mij,’ zei Chase, en hij gaf de ijscoman een briefje van vijf. ‘Voor mij graag precies hetzelfde.’

      ‘Nee, nee, dat hoeft niet, ik héb geld. Het ligt alleen een beetje overal...’

      ‘Echt, ik doe het graag,’ antwoordde Chase. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, want ze had een bekend gezicht hoewel hij haar niet kon plaatsen.

      ‘Echt, ik heb wel geld,’ zei ze warrig. ‘Ik ben gewoon zo onhandig. Als je mijn hoorntje wilt vasthouden, kan ik...’

      ‘Nee,’ onderbrak hij haar. ‘Het is de eerste echte lentedag en ik zou er heel blij van worden als ik je dat hoorntje mag aanbieden.’

      ‘Hé, en ik dan?’ grapte een oude vrouw achter Chase in de rij.

      ‘Ja, voor mij ook graag eentje, Romeo!’ grapten een potige bouwvakker en zijn maat.

      Chase glimlachte toen hij de mooie vrouw blij aan haar ijsje zag likken. ‘IJs voor iedereen!’ flapte hij er spontaan uit en gaf de jongen van Mister Softee een briefje van twintig voor tien hoorntjes voor alle mensen achter hem.

      Geschokt door het zeldzame gulle gebaar, juichte de hele rij. Het was een geweldig New Yorks moment.

      ‘Ik ben Eden,’ zei de vrouw en ze stak haar vrije linkerhand uit om de zijne te schudden.

      ‘Ik ben Chase.’

      Hij glimlachte en liep naast Eden terwijl ze hun ijsjes aten.

      ‘Dat was erg aardig, Chase,’ zei ze en ze bekeek hem eens goed. ‘Dat zie je niet elke dag.’

      ‘Het is ook niet elke dag,’ antwoordde Chase en hij gebaarde naar de in bloei staande bomen en de kristalblauwe lucht. ‘Kijk maar eens.’

      ‘En wat doe je, Milton Petrie?’ grapte Eden terwijl ze van haar ijsje genoot. ‘Als je geen gratis bevroren lekkernijen uitdeelt, bedoel ik dan.’

      ‘Ik... je weet wel... werk in het geldwezen.’ Hij haalde zijn schouders op. Gaap, hij wist dat hij niet slaapverwekkender kon klinken.

      ‘Tjee, je klinkt geweldig enthousiast,’ zei Eden sarcastisch.

      ‘Nou, dat ben ik eigenlijk ook niet echt. Ik zou graag wat anders doen maar... wie weet. De plicht roept. Ik zit eraan te denken om te stoppen en geschiedenis te gaan studeren. Maar dat is een geheim.’

      ‘Oooh. Ahá,’ zei ze.

      ‘Wat aha?’

      ‘Je mag zeker niet van je rijke pappie en mammie?’ Ze knipoogde.

      Chase moest lachen; hij had nooit een vrouw ontmoet die zo betoverend mooi was en toch niet op haar mondje gevallen.

      ‘Oké, touché.’

      Ze liepen naar de hoek van een laan met kersenbomen bol bloesems. Precies op dat moment wakkerde er een sterke bries aan. Edens lange haar wapperde in de wind en ze huiverde. Toen de bomen heen en weer werden gerammeld door windvlagen, fladderden duizenden lichtroze bloemblaadjes naar de grond en omgaven Eden en Chase en de andere voetgangers op die fortuinlijke stoep.

      ‘O, kijk nou, dit is verrekte prachtig, het lijkt net een illusie,’ zei Eden, zich verwonderend over de wervelende roze vlaag. De piepkleine bloemblaadjes bedekten de straat en haar hoofd en dat van Chase. ‘Alleen jammer van die overdosis Claritine straks vanwege mijn hooikoorts.’

      Chase lachte. ‘Maar het is het waard, toch? Dit is bijna te mooi om naar te kijken.’

      Eden bestudeerde zijn jonge gezicht. Híj was te mooi om naar te kijken. Maar jong, erg jong. Eng jong. Zo’n beetje Zac Efron-jong. Oké, misschien ook weer niet zó jong, maar ze was Otto zo gewend, zestien jaar ouder dan zij, dat Chase bijna foetaal leek.

      ‘Het is me wat,’ zei ze. ‘Helemaal na deze lange, mistroostige winter.’

      ‘Ja, hè? Waar is de opwarming van de aarde als je haar nodig hebt?’ grapte Chase nerveus.

      Eden kon merken dat hij van haar onder de indruk was, ondanks het feit dat wanneer ze allebei een toren zouden bouwen van stenen voor hun levensjaren, die van haar hoog boven die van hem zou uitsteken, of er waarschijnlijk overheen zou tuimelen.

      ‘Nou, bedankt voor het ijsje,’ zei Eden toen ze stilhield voordat ze naar de metro afdaalde. ‘Dat was erg lief van je. Door jou heeft mijn hele dag nu gekleurde spikkels.’

      ‘Graag gedaan,’ zei hij en hij voelde een warmte in zijn borstkas. ‘Geniet ervan.’

      ‘Zal ik doen.’

      ‘Fijne lente,’ zei Chase terwijl hij haar bestudeerde.

      ‘Jij ook,’ antwoordde Eden en ze huppelde er bijna vandoor, likkend aan haar eerste ijsje van het nieuwe, zonnige seizoen.