24
Het leven begint op je veertigste.
–W.B. Pitkin
‘Hou je hoofd eens ietsje schuin naar links, schat,’ zei Otto. Eden deed het, hoewel ze lichte irritatie voelde; hij gaf meer bevelen dan anders. ‘Het licht is daar zo fantastisch. Je straalt, engeltje.’
Eden lag met haar rug naar het doek en keek over haar schouder, net als de Odalisque maar dan zonder de dikke kont.
‘Wanneer is deze tentoonstelling eigenlijk?’ vroeg Eden terwijl ze door de enorme ramen van de studio naar de daken en ontelbare watertorens staarde.
‘Lyle heeft alleen deze nog nodig, maar ik denk dat dit wel eens het doek kan worden voor de pers en marketing, dus hij moet snel af zijn, over een week of drie, vier. Je gaat mee naar Venetië, hè?’
Dit hoorde ze voor het eerst. ‘O, ik... wist niet dat ik erbij moest zijn.’
‘Lieverd, jij bent de magneet! Ze willen jou, jij bent de ster! We zijn toch nog steeds een team?’
‘Maar dit wordt onze eerste opening sinds we uit elkaar zijn. En je hebt me daar toch niet echt nodig?’
‘Suggereer je nou dat ik je daar niet nodig heb omdat we het bed niet meer delen? We werken nog steeds samen, praten nog met elkaar, gaan nog steeds samen naar feesten,’ schimpte hij.
‘Ik zal erover nadenken,’ zei Eden nonchalant, terwijl ze de watertorens in de verte telde, wat ze altijd gedaan had vanaf haar post in de studio, de plek waar ze het grootste deel van de laatste twintig jaar in verschillende toestanden van ontkleding had geposeerd.
‘Je zult erover nádenken? Nee. Eden, je gaat mee. Je zit bij de deal inbegrepen, schatje!’
Eden zweeg en verzonk in gedachten terwijl Otto haar schilderde. Schatje, schatje, schatje. Ineens vloog de vaagste herinnering als een spoortje vederwolk door haar hoofd. Ze glimlachte al poserend in zichzelf toen ze zich herinnerde dat Wes haar altijd stroopje of soms gewoon stroop noemde. Met de tijd was Otto’s afgezaagde koosnaampje haar tegen gaan staan. Sinds ze uit elkaar waren, was het helemaal zo nep geworden.
‘Waar denk je aan met die glinstering in je ogen?’ vroeg Otto nieuwsgierig.
‘O, niets,’ zei Eden. ‘Ik zit gewoon te dagdromen.’
De deur ging open en Otto’s vriendinnetje Mary kwam binnenlopen. Ze kwam zo overduidelijk uit Iowa, je kon de maïs gewoon ruiken.
‘Hai Mary,’ zei Eden. Ze was amper twee jaar ouder dan hun zoon Cole.
‘Ik heb geweldig spul van Kipp,’ zei Mary opgewonden tegen Otto. ‘Het is gewoon krankzinnig, zo puur.’
De schattige Midden westerse begon vervolgens perfecte lijntjes cocaïne te leggen met haar metropas, het favoriete lijntjesmaakinstrument van snuivend New York. Creditcards waren zo Less Than Zero. Otto staarde naar het silhouet van Edens borst terwijl hij precies de juiste ivoorkleur mengde om de traanvorm te schilderen, legde daarna zijn penseel even neer, liep naar Mary en sloeg haar op de kont, en boog zich daarna voorover voor een lijntje. Kots. Otto werd blijkbaar nooit volwassen. Eden was zo blij dat ze daar weg was. Haar eeuwige Peter Pan-ex had zijn nieuwe sterrenstofpartner gevonden om op zijn Hugh Hefners tot aan zijn pensioen te blijven doorvliegen.
‘Kipp heeft altijd de beste shit. O, echt super. Eden?’
‘Nee, dank je, ik hoef niet.’
‘Nee, je móét het echt proberen, het is krankzinnig. Zulk geweldig spul kun je gewoonweg niet weigeren.’
Eden negeerde het aanbod.
Terwijl ze toekeek hoe Otto wellustig naar een voorovergebogen Mary keek, realiseerde Eden zich dat ondanks de geruchten dat de seksuele piek van vrouwen achter in de dertig lag, haar libido gek genoeg uit leek te zijn geschakeld sinds ze uit elkaar waren. En dat beangstigde haar. En terwijl zij ouder werd, leek het wel of Otto’s jonge hielenlikkende aanbidsters die net van de Greyhound waren gestapt met hun harde lichamen nooit een dag ouder werden.
Eden besloot zich aan te kleden. ‘Volgens mij ben je klaar met werken voor vandaag, ik ga ervandoor.’
‘Nu al?’ vroeg Otto, lichtelijk gealarmeerd door haar gretigheid om te vertrekken.
‘Ik moet mijn pakketje voor Coles verjaardag nog afmaken.’
‘Goed dan...’ zei Otto, die niet wilde dat ze wegging.
Eden trok de grote stalen industriële deur naar de straat open en ademde frisse lucht in. In die teug zuurstof besefte ze hoe blij ze was dat ze daar niet meer woonde, de plek waar ze eerst zo mee had gedweept. Ze was euforisch geweest toen ze daar haar spullen uitpakte, maar nu leek het wel de hel. Ook al was het aantal kubieke meters van de enorme loft gigantisch, Eden werd er op de een of andere manier toch claustrofobisch, ondanks de hoge glanzend witte muren. En gek genoeg voelde ze zich in haar knusse en behaaglijke tweekamerappartement, zonder immense, kamerhoge ramen, skylights en ruimte ongelooflijk bevrijd, alsof haar knusse woonkamer een fris veld was, open en vrij.