57

De jaren bezorgen de huid rimpels, maar als je het enthousiasme opgeeft, rimpelt de ziel.

–Douglas MacArthur

‘Penelope?’ sprak Wesley haar naam langzaam uit, lettergreep voor lettergreep, alsof hij die in een vreemde taal zei. Zijn blauwe ogen glinsterden toen hij langzaam naar haar toe liep, dwars door de groenten op de grond. ‘Ben jij dat?’

      ‘Ik ben het,’ antwoordde Penelope, die knipperde met haar ogen om watervallen als op Fiji in te dammen. ‘He-he-het spijt me dat ik zomaar voor de deur sta... ik wilde net, eh, gaa...’

      ‘Ik heb veel aan je gedacht,’ zei hij, stomverbaasd.

      ‘Ik ook, vier jaar lang,’ zei Penelope.

      ‘Vierenhalf,’ zei Wesley, die eventueel bestaand ijs tussen hen met een grote, allesomvattende knuffel verbrijzelde. Toen ze zijn grote armen om zich heen voelde – de enige die haar hadden aangeraakt sinds Wes’ verwekking – stortte ze in. Ze dacht dat ze zou stikken in haar snikken en probeerde ze uit alle macht tegen te houden.

      ‘Sorry,’ zei ze, terwijl ze hem losliet en tranen wegveegde. ‘Het spijt me zo.’

      ‘Hoezo? Weet je dat ik je heb proberen te zoeken? Ik heb zoveel aan je gedacht, ik ben zelfs in San Francisco geweest.’

      ‘Ik zag een schommel... Zijn je kinderen...’

      ‘Nee, ik heb geen kinderen. Die is voor mijn nichtjes. Ik heb er drie, ze wonen hier om de hoek.’

      Opluchting kreeg nieuwe betekenis toen Penelope’s hele strakgespannen lijf slap werd bij het woord ‘nichtjes’.

      ‘Mama?’ klonk Wes’ gedempte stemgeluid door het gesloten portier. Hij klopte op het raampje.

      Penelope rende naar de auto, deed het portier open en maakte Wes’ gordel los. Ze hielp hem uit de auto te stappen. Ze pakte hem op in zijn kleine rode T-shirt en blauwe korte broek en droeg hem op haar heup terwijl haar hart racete als hoefgetrappel tijdens een derby.

      ‘Wesley,’ zei ze met een stem die zo beefde dat hij schokte met zenuwachtige ademhalingen. ‘Dit is Wes.’ Ze zette hem op de grond en hield zijn hand vast.

      Wesley ging op één knie voor hem zitten.

      ‘Hé, makker,’ zei hij vriendelijk. Maar toen veranderde zijn gezichtsuitdrukking, zijn ogen werden groot. Toen hij in Wes’ ogen keek, wist hij het. Hij keek meteen op naar Penelope. ‘Is dit...?’

      Penelope’s mond trilde en ze knikte alleen maar.

      Tot haar grote verbazing greep Wesley Wes beet en omhelsde hem zo stevig dat ze dacht dat de longen van de jongen zijn laatste hap CO2 zouden uitademen.

      ‘Wes. Wes, ik ben je papa!’ zei hij tegen haar zoon. ‘Ik ben je papa.’

      Stromen tranen spoelden over Penelope’s wangen. Wes keek verward, maar Wesleys warmte en enthousiasme waren aanstekelijk en verzachtten elke angst.

      ‘Ben jij mijn papa?’ vroeg Wes terwijl hij in Wesleys vochtig geworden ogen keek.

      ‘Ja, ik heb een zoon!’ Hij verzwolg zijn kind weer in een enorme omhelzing en Wes’ kleine armpjes verplaatsten zich van langs zijn lijfje naar om zijn vaders nek en pakte die zo stevig beet dat zijn kleine handjes zijn elleboogjes raakten.

      Dit plaatje ging Penelope’s stoutste dromen te boven. Het waren slechts een paar dagen geweest, zo lang geleden; drugs, muziek, een waas van rollen in het gras, elkaar warmhouden, een regenboogachtige collage van dansen en afscheid. En daar stonden ze dan.

      ‘Ik was zo bang dat je een gezin had,’ zei ze. ‘En ik wilde niet zomaar op de stoep staan, maar ik heb zo lang naar je gezocht en ik heb hier zo vaak aan gedacht, over gedroomd.’

      ‘Penelope,’ zei hij en hij gaf haar een zoen op de wang en kneep in haar hand. ‘Ik ben zo blij dat je er bent.’

      Zonder het over plannen of de toekomst te hebben of zelfs maar het verleden, bereidde het kleine gezinnetje het avondeten. De avond erna deden ze hetzelfde. En de avond daarna. Twee weken lang, terwijl Wesley wakker lag in een logeerkamer naast de keuken en Penelope boven in zijn bed sliep, speelde hij de herinneringen aan Woodstock opnieuw af, verser en kleurrijker dan ooit tevoren.

      Op een avond toen Wes lag te slapen, vroeg Wesley Penelope naar haar leven in San Francisco. Ze vertelde over haar vrienden, de vertrouwdheid van de golvende heuvels en kronkelende straatjes, het winkeltje waar ze haar papier kocht, het café waar ze haar espresso dronk.

      Hij pakte haar hand vast.

      ‘Ik was doodsbang dat we je leven zouden verruïneren door hier te komen,’ biechtte Penelope op en ze voelde de vonk tussen hen toen hij met zijn vingers over de hare streek.

      ‘Verruïneren?’ Wes lachte en kuste haar hand. ‘Ben je helemaal gek, jullie maken het juist compleet.’

      Terwijl Penelope’s ogen vochtig werden, stond Wesley op, verschoof haar stoel met haar er nog op, bukte en tilde haar op in zijn armen. Hij droeg haar naar zijn bed en kuste haar zoals hij dat in het gras had gedaan, maar zonder toverpillen, zonder vochtige hoofden van de dauw, zonder muziek. Deze keer zaten de gitaarklanken in hun hoofd, gedeelde herinneringen die ze nu samen herleefden. Hun lichamen tintelden zelfs zonder acid en nu ze samen geheel naakt waren, warme huid op warme huid, benen verstrengeld, overtroffen Wesley en Penelope hun voormalige extase door die te hervinden als volwassenen.

      ‘Penelope,’ vroeg Wesley, zijn armen om haar trillende zachte lichaam, ‘kunnen jij en Wes blijven? Ik heb niet veel, maar wat ik heb, is van jullie.’