50
Vroeg of laat ontdekt iedereen dat de belangrijkste momenten van het leven niet de overbekende zijn: niet de verjaardagen, de diploma-uitreikingen, de bruiloften, niet de behaalde grote doelen. De echte mijlpalen zijn minder memorabel. Ze staan onaangekondigd voor de deur van onze herinnering, komen als zwerfhonden binnenwandelen, een beetje rondsnuffelen en gaan gewoon nooit meer weg. Daaraan meet je je leven af.
–Susan B. Anthony
Na een avondwandeling naar huis onder de sterren en weer een heerlijke nacht opgerold in Edens bed vol kussens, ging het tweetal de volgende ochtend ieder zijns weegs. Chase gaf haar een afscheidszoen en haastte zich naar zijn werk.
‘Tot vanavond.’ Hij zwaaide en ze blies hem een kus toe.
Nu ze niet meer voor Otto werkte, had ze het lastige probleem dat ze moest bedenken wat ze de hele dag zou doen. Ze had nog genoeg geld van Otto, voor nu tenminste, en ze was niet zo’n shopper dus de onbereden weg van lege uren lag voor haar als de strepen op een snelweg, uitgerekt, oneindig en vol afritten. Wat te doen? Het grote vraagstuk van een dame met veel vrije tijd.
Eden besloot de middag in het Metropolitan Museum door te brengen. Tot haar eigen ontzetting realiseerde ze zich dat ze daar, ondanks dat ze er nu zo dichtbij woonde, geen één keer was geweest sinds haar verhuizing.
Ze kocht een kop koffie bij E*A*T en liep de vele trappen van het majestueuze gebouw aan Fifth Avenue op. Nadat ze haar donatie had gedaan en de feloranje ronde metalen MMA-badge van die dag op haar revers had gespeld, keek Eden op naar het ontzagwekkende plafond, overweldigd door de grootte en de keuzes. Er waren zoveel verschillende artistieke lanen die ze kon bewandelen – Etruskische vazen of Franse schilderijen? Dode haaien of dode Egyptenaren? Iets aan het grandioze, schitterende gebouw bezorgde haar de rillingen. Ze voelde zich zo klein in de schaal en reikwijdte van de architectuur, met de geschiedenis van de kunst voor haar neus. Terwijl er in het enorme campusachtige museum borstbeelden en portretten van farao’s en presidenten te vinden waren, was Eden er zelf ook te zien. Haar portret hing in de Lila Acheson Wallace-vleugel, de moderne afdeling van het museum; ze was meerdere keren gegaan toen het museum het stuk pas had aangeschaft. Het was een gewichtig, etherisch, indringend meesterwerk van Otto van vijftien jaar geleden. Ze was vastgelegd, deel van het canon. Net als Dora Maar. Of Whistler’s Mother. Of de dode haai.
De meeste mensen in Edens positie zouden het schilderij weer willen bezoeken, de opwinding van het vereeuwigd zijn en hangen aan zo’n spectaculaire, door middel van een dakraam belichte muur opnieuw ervaren. Maar zij niet. Het schilderij stond voor een tijd die reeds lang voorbij was. Dus besloot ze monter om de tegenovergestelde richting uit te gaan: naar de tombes.
Ze boog zich over sarcofagen, keek naar de goudkleurige afbeeldingen en stelde zich de levens voor van de mensen die eronder lagen. Ze legden rond hun veertigste het loodje. En zo niet, dan zouden ze op haar leeftijd absoluut de dorpsoudsten zijn geweest. De oude wijzen. Ze doolde verder, bewonderde een lazuurblauwe hanger, keek naar een beeld zonder hoofd met enorme tieten (sommige dingen veranderden nooit) en bekeek de hiërogliefen. Waarom werden de mensjes altijd van de zijkant getekend? Ze konden enorme piramides bouwen, maar kwamen niet verder dan een zielig zijaanzicht?
Eden was blij dat ze haar gedachten de ruimte in kon laten zweven terwijl haar ogen naar de talloze aardse schatten staarden. Zelfs de architectuur zelf was kunst. In de grote en serene Tempel van Dendur liep ze langs de glimmende muur met ramen en het gedempte licht spoelde de gigantische maar stille ruimte in terwijl ze keek naar kinderen die munten in de ondiepe fontein wierpen en hun wens fluisterden. Ze glimlachte in zichzelf toen ze zag hoe de leerkrachten met hun lieve gezichten de giechelende kleuters op excursie tot stilte maanden. Terwijl ze opgewekt hun stuivers wierpen, voelde ze een steek; ze miste kleine kinderen.
‘Eden!’ klonk een stem naast haar vol verbazing. ‘Ben jij het, schat?’
Ze draaide zich om en zag een prachtige oudere vrouw in een zwarte jurk en laarzen met haar lange grijzende haar in een stijlvolle knot. ‘Ik ben het, Penelope Bennett! Ken je me nog? De moeder van Wes. Allemachtig, ik heb je in geen twintig jaar gezien, meis, en je ziet er nog precies hetzelfde uit!’
‘Jeetje mina!’ gilde Eden terwijl ze haar omhelsde. ‘Natuurlijk weet ik het nog. Jíj ziet er nog hetzelfde uit! Tjee, hoe gaat het met je?’
‘Prima, heel goed,’ zei ze.
‘Wat toevallig dat ik je tegenkom,’ mijmerde Eden. ‘Ik moest onlangs nog aan Wes denken. Het is zo lang geleden! En je ziet er echt nog hetzelfde uit,’ kletste Eden opgewekt. ‘Wat doe je hier?’
‘Nou, ik ben een paar weken over uit Memphis. Ik... help Wes met verhuizen. Hij is net teruggekomen uit Londen.’
‘O,’ zei Eden verbaasd, ‘wat leuk!’
Eden rilde toen ze terugdacht aan een donkere regenachtige avond een paar jaar eerder toen Otto de hort op was, God mocht weten waar. Met een grote antracietgrijze kasjmieren trui over haar knieën getrokken had ze een beetje achter de computer zitten klungelen en Wes opgezocht.
‘Dus hij heeft in Londen gezeten?’ vroeg ze hoewel ze van de besprekingen op het internet over zijn werk donders goed wist dat hij daar al jaren zat.
‘Ja, ja! Hij heeft daar zulke goeie dingen gedaan. Hij heeft zelfs een paar prijzen gewonnen,’ zei ze stralend, waarna ze zichzelf plotseling hoorde praten. ‘Bah sorry, ben ik nou zo’n opscheppende moeder? Ik ben gewoon zo trots op hem, hij heeft echt heel mooie ontwerpen gemaakt.’
‘Van kantoren?’ vroeg Eden.
‘In het begin wel, maar hij is gestopt met het ontwerpen van nieuwe en is nu gespecialiseerd in het restaureren van oude gebouwen,’ legde Penelope uit. ‘Hij renoveert oude huizen, vervallen fabrieksgebouwen, scholen. Hij knapt ze helemaal op en blaast ze nieuw leven in. Het is heel nauwgezet werk, maar hij heeft een paar ongelooflijke gebouwen gerestaureerd.’
‘Dat is geweldig. Het is precies waar hij voor bestemd was, meer dan hij had kunnen dromen,’ zei Eden onder de indruk. Wauw, Wes had het hem echt geflikt.
‘En nu begint hij zijn eigen kantoor in New York, gespecialiseerd op dat gebied. Hij is bezig met een enorm project in Red Hook en eentje in de Lower East Side en nog een flatgebouw in Brooklyn dat in de tijd van de Depressie een chocoladefabriek is geweest.’
‘Je zult wel ontzettend trots op hem zijn,’ gokte Eden.
‘Dat zijn we. Zo ontzettend trots, voor het geval je het nog niet doorhad! Maar we zijn vooral heel erg blij dat hij weer terug is in de Nieuwe Wereld, zoals je wel zult begrijpen.’
‘Absoluut,’ zei Eden met een zwaar hart omdat ze aan Cole moest denken. ‘Ik heb ook een zoon.’
‘O, wat leuk.’
‘Cole. Hij is naar Californië verhuisd om te studeren en dat valt niet mee,’ biechtte Eden op. ‘Ik vind het verschrikkelijk dat hij zo ver weg zit.’
‘Dat weet ik maar al te goed,’ zei Penelope meevoelend. Ze zag even een trieste blik in Edens ogen.
Er ging een ogenblik voorbij terwijl Eden de moed verzamelde om verder te vragen naar Penelope’s zoon, van wie ze ooit zoveel had gehouden.
‘Heeft... Wes kinderen?’ informeerde Eden voorzichtig.
‘Nee, geen kinderen, nooit getrouwd.’
‘Echt?’ Eden knipperde verbaasd en van lichte opluchting met haar ogen.
‘Wel een keer bijna,’ vertelde Penelope. ‘Hij woonde samen met een vrouw, een hele leuke Britse meid, chirurg, en hij wilde haar vragen. Ze waren in Florence en ze liepen daar de hele dag rond, hij met die ring op zak.’
‘Waarom heeft hij het niet gedaan?’ vroeg Eden, die probeerde haar nieuwsgierigheid iets te verbergen.
‘Nou, dat is een lang verhaal, denk ik...’ Penelope zag Edens slecht verborgen nieuwsgierige blik. ‘Maar in grote lijnen kwam het door... nou ja... jou.’
‘Door mij?’ Edens hart begon te bonzen. ‘Hoezo?’
‘Het is eigenlijk een heel apart verhaal,’ zei Penelope en ze glimlachte hoofdschuddend. ‘Hij nam haar mee naar een museum waar hij graag kwam – dat hij zelfs had helpen restaureren – en hij wilde haar daar eindelijk vragen,’ vertelde ze verder, ‘en daar stonden ze, midden in een heel grote zaal en toen kwam de museumbeheerder binnenlopen met een team klusjesmannen. Ze droegen één van jouw portretten dat het museum net had aangeschaft en gingen het ophangen, precies op dat moment!’
‘Nee.’ Eden was verbijsterd.
‘Wes is niet zo iemand die iets snel voor een teken aanziet of zo, maar hij wist gewoon dat hij het niet door kon zetten.’
‘O hemel, wat vreselijk.’ Eden legde een hand op haar borst. ‘Haat hij me nu, Penelope?’
‘Lieve hemel, nee, absoluut niet! Hij is zo gelukkig. Hij is ongelooflijk succesvol en heeft het hier nu ontzettend druk met projecten en opdrachten. Het is echt ongelooflijk.’ Penelope probeerde haar trots te beteugelen. ‘Maar goed, hoe gaat het met jóú?’ vroeg ze aan Eden terwijl ze haar op de arm klopte.
‘Gaat wel...’ antwoordde Eden. ‘Je weet wel, bijna veertig, gek hoe snel de tijd gaat.’
Penelope bemerkte een onuitgesproken pijn op in Edens groene ogen.
De twee vrouwen keken elkaar aan.
‘Eden, lijkt het je wat om beneden in het café een kopje thee te gaan drinken?’
Precies wat ze nodig had. Eden zuchtte. ‘Dat lijkt me geweldig.’
De twee vrouwen, herenigd na twee decennia, liepen naar een intiem, zonovergoten eetgedeelte in de Amerikaanse vleugel. In een knus hoekzitje zaten ze met hun warme mokken en Eden putte een vreemde troost uit de aanwezigheid van de moeder van Wes. Ze herinnerde zich nu dat als ze op bezoek kwam, afgeladen met boodschappen en verschillende cadeaus voor het huis, van heerlijk geurende kaarsen tot gordijnen die ze had genaaid, Eden had gedacht: dus zo is het om een echte liefhebbende moeder te hebben.
‘Ik moet je zeggen, Penelope, ik weet niet of jij het je nog kunt herinneren, maar je bezoekjes aan ons appartement vroeger zijn me heel erg bijgebleven. Het klinkt misschien gek, maar ik heb het gevoel dat je me in die twee of drie weekenden op een bepaalde manier hebt geleerd hoe ik een moeder moest zijn voor Cole. Je was altijd zo warm en hartelijk en ik... heb dat nooit gehad.’
‘Weet je Eden, ik heb altijd zo’n geweldig goed gevoel bij jou gehad,’ zei Penelope. ‘Ik genoot van die bezoekjes. Ik wist dat je iets onmiskenbaars had. Je was speciaal.’
Eden glimlachte terwijl ze een steek voelde.
‘En ik vind het vreselijk om dit te zeggen,’ ging Penelope verder, ‘maar toen ik de glinstering in de ogen van mijn zoon zag, wist ik dat je zijn hart zou breken.’
‘Het spijt me zo verschrikkelijk,’ antwoordde Eden, die zenuwachtig begon te worden. Ze dacht dat ze zou stikken in het schuldgevoel. Wat ze hem had aangedaan, haar abrupte afscheid, haar warhoofdige verontschuldigingen die vertroebeld werden door haar eigen opwinding van de op handen zijnde roem, maakte haar ziek van wroeging. Ze voelde een brok in haar keel toen ze Wes met zijn slappe bruine haar voor zich zag in hun deuropening vol pleisterschilfers, zijn blauwe ogen glanzend achter zijn gouden brilletje. ‘Ik vind het zo verschrikkelijk, Penelope. Ik denk dat ik het mezelf nooit heb vergeven.’
‘Nee, maak je alsjeblieft geen zorgen, lieverd. Want weet je, ik heb mijn zin niet afgemaakt. Wat ik wilde zeggen is dat ik in het diepste van mijn ziel wist dat ik in plaats van met Wes, medelijden had met jóú.’
‘Met mij?’ Eden voelde haar ijle verbinding met haar verleden steeds duidelijker worden naarmate haar gevoelens opborrelden.
‘Zelfs nadat jullie uit elkaar waren en jij beroemd was geworden, had ik nog medelijden met je omdat ik iets wist wat jij niet wist: dat je er ongelooflijke spijt van zou krijgen.’
Eden knipperde met haar ogen en veegde een traan weg. Penelope pakte haar hand vast. ‘Had ik gelijk?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Ik... weet het allemaal niet meer, ik...’ Eden voelde nog meer hete tranen over haar gezicht lopen. ‘Mijn leven heeft zoveel wendingen genomen. Zoveel dingen gingen precies volgens plan, maar ook zoveel was onverwacht. Otto en ik zijn vorig jaar uit elkaar gegaan. Ik ben gelukkig maar ik ben denk ik ook een beetje de weg kwijt. Hij is nu met een vrouw die zo oud is als ik was toen ik hem ontmoette. Ik denk bij mezelf: natuurlijk is ze bij hem, hoe kan ik haar bekritiseren? Hij kan een ster van haar maken. Maar jemig, je hebt gelijk, Penelope. Ik heb momenten gehad dat ik terugkeek naar dat keerpunt en ervan droomde hoe dat andere pad zou zijn geweest. Het spijt me zo.’ Eden legde haar handen onder haar ogen en veegde de stroom van zout water weg.
‘Lieverd, het leven zit vol keerpunten. Maar dat je verder bent gegaan betekent nog niet dat je niet terug kunt naar het verleden. Neem gewoon de volgende afslag en keer om... net als ik heb gedaan.’
‘Wat? Hoe bedoel je?’
‘Het is nooit te laat,’ zei Penelope. ‘Zo zijn Wes’ vader en ik weer bij elkaar gekomen.’
‘Weer bij elkaar? Waren jullie uit elkaar dan?’
‘Heb je dat verhaal nooit gehoord?’ vroeg Penelope.
‘Ik weet alleen dat Wes op Woodstock is verwekt.’
‘Dus je hebt nooit onze hele saga gekend?’
‘Nee,’ zei Eden, die de laatste tranen wegveegde terwijl ze haar hoofd schudde. ‘Wil je het me vertellen?’
‘Hoelang heb je de tijd?’
‘De hele dag,’ antwoordde Eden opgewekt door haar tranen heen. ‘De hele week.’