59
Chantal lag te slapen op het bankje van groene skai naast het bed. Haar haren glansden in het licht van de maan. Ik bleef een tijdje naar haar kijken, en draaide toen mijn hoofd een beetje opzij om uit het hoge ziekenhuisvenster naar buiten te kijken. Er stond nog steeds aardig wat wind, maar het stormde niet meer.
Opnieuw bewoog ik mijn hoofd. De zijkant van mijn schedel voelde zwaar en strak. Ik bracht mijn hand omhoog en voelde een dikke pleister. Het deed niet echt pijn. Wat ik me herinnerde waren de felle lampen van de Eerste Hulp, de ratelende wieltjes van de brancard, een verpleegster die me kortaf en onvriendelijk een aantal vragen stelde. Blauwe lichten. En daarvoor een heleboel mensen op de wal, ook een aantal in het water die de boot vastpakten, onder wie Sharif in zijn kasjmieren jas waarvan de panden om hem heen dreven.
En daarvoor…
Ja, ik kon me alles nog herinneren.
‘Welkom terug,’ zei Chantal. Ze kwam van de bank, schoof een stoel naast het bed en drukte haar gezicht in de deken op mijn borst. Ik legde mijn hand op haar haren.
Ze keek met glanzende ogen naar me op. ‘Ze hebben hem niet gevonden, liefste.’
‘Ik denk niet dat hij gevonden wilde worden,’ zei ik.
Ik pakte haar hand en streelde hem. Het leek wel alsof zij degene was die getroost moest worden. ‘Serge?’
‘Hij is zwaar onderkoeld, en in shock, maar dat komt allemaal goed. Kate speelt voor Florence Nightingale.’
‘En Felix?’
‘Hij is gearresteerd. Ik geloof dat ze bang waren dat hij wel eens… iets doms zou kunnen doen.’ Ze aarzelde. ‘En van zijn vader wordt gezegd dat hij de ochtend waarschijnlijk niet zal halen.’
‘Waar is hij?’
‘Hier. Boven.’
We zwegen een poosje, en toen sloeg ik de dekens van me af en zwaaide mijn benen uit bed.
‘Hé! Wat doe je?’
Ze verwachtte blijkbaar geen antwoord, maar keek naar me terwijl ik ging staan. Ik voelde me wankel en duizelig, greep me vast aan het voeteneinde van het bed, en het voelen van het koude metaal deed me goed.
‘Rustig aan,’ zei ze.
Ik liep stapje voor stapje de gang op. Bij de verpleegstersbalie brandde blauw licht, maar ik zag er geen mens en liep door naar de trap. Het beklimmen van de treden kostte me enorm veel moeite. Ik deed het kalmpjes aan en trok me zo veel mogelijk op aan de leuning. Boven gekomen duwde ik de klapdeuren open. De verpleegstersbalie was aan het einde van een lange gang. Ik zag een paar vrouwen die, tegen de balie geleund en met hun rug naar me toe, zachtjes met elkaar stonden te praten en te lachen.
Dr. Pasqual lag in de tweede kamer rechts. De deur stond op een kier. Ik duwde hem zachtjes open. Hij had iets vogelachtigs en was zelfs nog kleiner dan ik me herinnerde. Het zuurstofmasker was weg, maar hij lag aan een infuus, en op een verrijdbaar tafeltje naast hem stond een monitor met een knipperend lampje. Ik ging op de rand van het bed zitten. Ik dacht dat hij buiten bewustzijn was, maar hij draaide zijn hoofd naar me toe.
‘Mijn zoon…’ Hij was amper te verstaan.
Ik zei niets.
‘Het is zo donker,’ fluisterde hij, hoewel de maan volop de kamer binnen scheen.
Hij haalde diep adem en ik zag dat hij zijn allerlaatste beetje kracht verzamelde.
Opeens greep hij mijn hand vast. ‘God vergeef mij, want ik heb mijzelf nooit kunnen vergeven. Het beetje moed wat ik had, heb ik op die bruggen in Saumur verbruikt. Ik had nooit veel, en wát ik had heb ik daar opgemaakt.’ Hij slikte. ‘We wisten allemaal dat de Rosens niet konden vluchten. Zij wisten het ook. Het bootje was veel te klein. Als ze ontdekt werden, zou heel St. Cyriac daarvoor hebben moeten boeten. Ik had geen keus.’
‘U heeft ze vermoord,’ zei ik. ‘Niet Mathieu Garnier. U.’
‘Ik probeerde het dorp te beschermen – tegen de Duitsers, de Milice en tegen Vichy zelf. Zelfs tegen de eisen van het verzet. Ik heb gedaan wat ik kon om St. Cyriac te laten blijven wat het was. Maar toen het erop aankwam, was geen van hen – niet die schurk van een Bonnard, niet Le Toque en zelfs Mathieu niet – in staat het te doen.’ Hij zweeg. ‘En tegen die tijd maakte het mij niet meer uit.’
‘Het maakte u niet meer uit?’ herhaalde ik stomverbaasd.
‘Ik zou toch al in de hel moeten branden.’
Ik greep de rand van zijn bed zo stevig beet dat mijn knokkels er wit van zagen. Ik zei: ‘Dus dan zijn de Duitsers die avond helemaal niet naar de kerk gekomen, wel?’
‘Je moet het begrijpen. Overal langs de kust wemelde het van de Duitsers vanwege de landing van de geallieerden in Normandië. Ze stonden met hun rug tegen de muur en waren wanhopig. Bij het minste of geringste verzet kon je een werkelijk meedogenloze reactie van hen verwachten. Ja, dat was het moment waarop de oorlog op zijn wreedst was. Onze enige kans was dat Thomas de Rosens zou uitleveren. Hij hield ze al twee jaar verborgen en het kon echt niet langer doorgaan. Kun je je voorstellen hoe het ons dorp zou zijn vergaan als hij erop betrapt was dat hij ze had laten onderduiken? Ik smeekte hem. We hadden een bootje gevonden, en dat vertelde ik hem. We zouden die twee Engelsen kunnen helpen. Maar de joden? Dat was onmogelijk. We moesten kiezen voor wat haalbaar was, zei ik. We moesten tot een compromis komen. Iedereen moest dat. Het was oorlog.’ Hij bevochtigde zijn lippen. ‘Maar hij weigerde ze uit te leveren. Ik bleef hem smeken en hij bleef weigeren. Ik had geen keus. Kun je dat begrijpen, jongen?’ In het donker draaide hij zijn hoofd naar me toe. ‘Je had geen keuze, in die tijd. Niemand.’
De deur zwaaide open en de zuster slaakte een gilletje. ‘U mag hier helemaal niet zijn!’ zei ze. ‘U brengt me in ernstige moeilijkheden. U mag hier helemaal niet zijn!’
Ik hield zijn hand nog een paar seconden langer vast, tot het moment waarop hij, volgens mij, niet langer wist of ik er nog was of niet. De verpleegster drentelde om me heen en probeerde me de kamer uit de jagen. Ten slotte liep ik achterwaarts de kamer uit en ging weg. Nog voor ik bij de klapdeuren was gekomen, hoorde ik de monitor piepen. De verpleegster keek om het hoekje van de kamer en riep zachtjes maar dringend om haar collega.