39
Henri’s café was halfvol toen we er die avond om even over achten naar binnen gingen, maar tegen de tijd dat Serge zijn tweede portie frites op had en aan zijn derde was begonnen, werd het pas echt druk. Ik was al een tijdje eerder gestopt met eten.
We zaten naast de deur aan een tafeltje bij het raam. De boten in het haventje schommelden tegen elkaar aan. The Gay Dog lag afgemeerd recht tegenover het restaurant. Günther had een prachtig houten boegbeeld gemaakt van een bijna levensgrote vrouw met blote borsten, gouden lokken en grote, blauwe ogen. Het beeld kwam van tijd tot tijd boven de rand van de kade uit, keek me koket aan en verdween weer uit het zicht.
Het gesprek met Serge was wat stroef op gang gekomen, maar na een paar glazen wijn ontspande hij zich en babbelden we over het huis en de verbouwing. Opeens legde hij zijn mes en vork neer.
‘Ik hou echt van haar,’ zei hij.
Hij was kaarsrecht gaan zitten en keek me uitdagend aan.
‘Je houdt van haar,’ herhaalde ik. De woorden bleven tussen ons in hangen.
‘Ik ben waarschijnlijk niet echt waar u op had gehoopt. Voor Danielle.’
‘En ben je dat, Serge? Voor Danielle?’
‘Ja, voor zo lang als zij dat wil.’ Hij hief zijn kin op. ‘Maar u vindt me vast niet goed genoeg.’
‘Kom op, Serge,’ zei ik. ‘Ik ben haar vader. Niemand is goed genoeg.’
‘Na de geruchten die u over mij heeft gehoord, bedoel ik.’
Ik zei niets.
‘En het is niet allemaal waar,’ ging hij verder. ‘Het is maar voor een deel waar. En ik wil alleen maar duidelijk maken dat al die dingen achter me liggen. Ik heb al drie jaar geen moeilijkheden meer gehad. Ik heb erg hard gewerkt. Ik wil afstuderen, en zodra dat is gebeurd…’ Hij aarzelde toen hij de blik in mijn ogen zag. ‘U wist het niet?’
Ik moest onwillekeurig glimlachen. ‘Nee, ik wist van niets.’
‘Nou, dan zult u het heus nog wel horen,’ zei hij met hese stem.
‘Ik let niet op geroddel.’
Ik vulde onze glazen nog eens bij. Hij nam een slokje maar zei verder niets meer. De stilte duurde voort en begon pijnlijk te worden. Juist toen ik een flauwe opmerking wilde maken om de spanning te breken, haalde Serge een paar vellen papier uit de zak van zijn jack en reikte ze me over tafel heen aan.
‘Dat was ik bijna vergeten. Die zijn voor u.’
‘Wat zijn het?’
‘Getijtafels. Van de nacht waarop uw vader is gevlucht. De veertiende juni 1944? De nacht waarop de priester is vermoord.’
Ik bekeek de papieren met hun kolommen van getallen. ‘Jezus, Serge, dit lijkt wel kernfysica…’
Hij schoof zijn stoel naast de mijne om mee te kunnen lezen. ‘Hier. Op 14 juni 1944 was het in St. Cyriac om 22.31 uur eb.’
‘En vloed?’
‘Nou, natuurlijk zo’n zes uur later. Hier. 04.15 in de ochtend van de 15e juni.’
‘Maar tegen die tijd was het al licht.’
‘In die tijd van het jaar? Zo goed als klaarlichte dag.’
‘Dus als ik het goed begrijp, stroomde op de veertiende juni vanaf halfelf ’s avonds tot kwart over vier de volgende ochtend water de rivier ín?’
‘Dat staat hier.’
‘En ze kunnen niet tegen het tij in zijn uitgevaren?’
‘Geen schijn van kans in een klein zeilbootje.’
‘Maar dr. Pasqual zegt dat hij, toen ze door het dorp liepen, de kerkklok middernacht hoorde slaan. En Mathieu Garnier vertelde hem dat mijn vader, toen hij dat bootje zag, niet te houden was. Dus dan hebben we het over één, hooguit twee uur dat ze uitgevaren moeten zijn.’
Serge fronste zijn voorhoofd. ‘Maar – ’
Een gedeukte Chrysler-pick-up kwam de kade op gereden en parkeerde slordig tussen de ijzeren meerpalen langs de kant. De Garniers stapten uit. Deze keer waren ze met zijn drieën – de vader, zijn zoon Yannick en een andere jongeman die eruitzag alsof hij Yannicks broer zou kunnen zijn – even gespierd, indrukwekkend en sjofel. Serge verstijfde. Ik voelde me net zo.
De drie mannen kwamen, luidruchtig lachend, het restaurant binnen. Toen hij de deur sloot, liet Yannick zijn blik kort over mij, en toen over Serge gaan. Maar er was geen enkele herkenning in zijn ogen te bespeuren, en hij volgde de anderen zonder ook maar iets te zeggen naar de bar.
‘Wil je nog wat eten?’ vroeg ik, toen ze buiten gehoorsafstand waren.
‘Ik heb ineens geen honger meer.’
Ik haalde mijn portefeuille tevoorschijn en keek om me heen om Henri’s blik op te vangen. Ik kon hem aanvankelijk nergens ontdekken, maar toen zag ik hem met een nieuwe fles muscadet achter een groepje rond de bar vandaan komen. Hij sloeg met zijn servet alsof het een zweep was en zette de fles tussen ons in op tafel.
‘Van die meneer aan de bar.’ Henri schonk een slokje wijn in elk glas. ‘Al weet ik niet of hij die titel wel verdient,’ zei hij, en hij liep weg.
Serge en ik keken naar de fles, en toen keken we elkaar aan.
‘U zou hem altijd nog terug kunnen sturen,’ opperde hij.
‘Laten we het liever zo discreet mogelijk houden,’ zei ik, en ik vulde zijn glas.
‘Wat wilt u daar precies mee zeggen?’
‘Dat ik niet het lef heb om een scène te trappen. Blijf jij maar zitten, en laat mij maar uitzoeken wat hier precies de bedoeling van is.’
De Garniers stonden aan het verre uiteinde van de bar – de vader in het midden en zijn zoons aan weerszijden. Ze rookten alledrie en ze hadden bier besteld. Het was inmiddels druk in het restaurant en er was een aanhoudende stroom van gesprekken en gelach, maar dat geluid leek langzaam maar zeker te verstommen terwijl ik tussen de tafels door naar het drietal toe liep. Yannick was halverwege een verhaal, maar hij zweeg en liet zijn mond openhangen toen hij me aan zag komen. Hij porde zijn vader, die opkeek, zijn glas neerzette en zich van zijn barkruk liet glijden om me aan te kunnen kijken. Hij ontblootte zijn gele tanden.
‘Monsieur Madoc,’ zei hij, en hij stak zijn hand uit. ‘Ik hoop dat u de wijn lekker vindt.’
Ik nam zijn hand aan omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. ‘Ik weet niet precies waar ik die fles aan te danken heb.’
‘O, het is alleen maar een gebaar van de ene buurman naar de andere,’ zei hij. ‘Om dat misverstand goed te maken. Ik heb het erover gehad met dr. Pasqual en, nou ja, hij is een wijze oude man. Hij heeft me erop gewezen dat Yannick en ik te ver zijn gegaan, die dag. Omdat u kennelijk niet weet welke regels hier gelden.’
‘Heeft hij dat gezegd?’ vroeg ik.
Ik probeerde me voor te stellen hoe die broze dr. Pasqual, als een oude schoolmeester die de grootste treiteraar van de school liefdevol op het matje roept, deze oude rakker de les las.
‘Begrijpt u me niet verkeerd, monsieur. Eigen land is eigen land, wanneer puntje bij paaltje komt. Maar we waren niet erg gastvrij. Met de hond, en zo. En dat ziet Yannick nu ook wel in.’ Hij draaide zich opzij. ‘Yannick?’
Zijn zoon hief zijn bierglas een fractie in mijn richting. De andere jongen staarde strak voor zich uit naar de bar.
‘Om precies te zijn,’ ging Garnier verder, ‘u hebt ons een gunst bewezen. We weten al tijden dat we iets moeten doen met La Division, en dat hebben we altijd maar voor ons uit geschoven. Maar nu hebben we de knoop doorgehakt.’
‘O ja? Wat gaat u er dan mee doen?’
‘Het is een levensgevaarlijke bouwval, dat huis. Dat zei ik al, en daarom vinden we het niet prettig als er vreemden rondneuzen. We laten de boel slopen. Mijn jongste zoon, Stephan hier, gaat er, zodra het weer wat opknapt, een bungalow bouwen. Hij gaat namelijk trouwen, weet u.’ Garnier boog zich naar voren en pakte me bij mijn elleboog. ‘Gaat u nu maar lekker van uw wijntje genieten, monsieur Madoc, en dan hebben we het verder niet meer over dat onplezierige incident. Afgesproken?’
Ik wilde mijn arm terugtrekken, maar hij hield me stevig vast en boog zich zo dicht naar me toe dat ik zijn zure adem kon ruiken. ‘Maar even onder ons gezegd en gezwegen. Als ik u was zou ik dat zigeunerjoch niet vertrouwen. Ik vertrouw niemand van dat slag, maar hem al helemaal niet.’
Hij liet me los en draaide zich om voordat ik de kans kreeg iets terug te zeggen. Ik keerde terug naar de tafel. Na een minuut of wat verlieten de drie Garniers het café. In het voorbijgaan knikten ze ons toe, en nog even later reden ze weg, de nacht in.
‘Monsieur Madoc?’ vroeg Serge na een poosje.
‘Ik zou jou niet moeten vertrouwen,’ zei ik. ‘Althans niet volgens deze hoeksteen van de samenleving.’
‘Nou, daar hoor ik echt van op.’ Hij nam een slokje wijn. ‘En dat was alles?’
‘Ze gaan La Division slopen. De oude boerderij wordt gesloopt omdat ze er een bungalow gaan bouwen.’
‘Waarom juist nu? Na al die tijd?’
‘Vanwege Stephan, zijn jongste zoon. Die is ook verliefd. Dat schijnt te heersen, hier.’
Serge zette grote ogen op.
‘Ja, zeg maar niets,’ zei ik. ‘Ik geloof het al evenmin.’