52

Met bevende handen schonk ik een whisky voor hem in. Ik haalde nog een paar keer diep adem om te kalmeren, en hoopte maar dat Serge daar niets van merkte. Hij was bekaf, doorweekt en smerig. Zijn haren en gezicht zaten onder de modder en hij stonk naar het brakke water van de monding van de rivier. Zijn canvas rugzak lag in een natte hoop naast hem op de vloer.

‘Ik ben over het pad langs de rivier gekomen,’ zei hij. ‘En het laatste eindje, vanaf de bocht, ben ik door de rivier gelopen om te voorkomen dat iemand me vanuit het dorp zou zien.’

Ik schonk een glas whisky voor mezelf in en ging zitten. ‘Hoe ben je binnengekomen?’

‘Ik heb de sleutel nog. Ik wilde tot morgenochtend wachten, maar het is erg koud buiten. Het spijt me. Ik had u niet willen wekken. Ik dacht dat ik muisstil was geweest.’

‘Het kwam door de rook. Ik werd wakker van de rook. Ik wist niet dat je rookte.’

Hij keek me verbaasd aan. ‘Ik rook niet.’

Mijn hand met het glas bleef in de lucht hangen, maar ik zei niets.

‘En voor wie was dit bestemd?’ Hij gaf een tikje op de steel van de pikhouweel.

‘Dat doet er niet toe. Ik zou er toch niets aan hebben gehad.’

Hij ging er verder niet op in, maar pakte zijn glas in beide handen en nam een dankbare slok.

‘Ze is weg, hè?’ vroeg hij.

‘Ze zijn gisteravond vertrokken.’ Ik stond op en trok de rolgordijnen dicht. ‘Het… het werd een beetje moeilijk hier.’

‘Ik wil haar nog één keer zien, monsieur Madoc. Eén laatste keer.’

‘Een laatste keer voordat?’

‘Voordat ik naar de politie ga.’ Hij zag hoe ik naar hem keek. ‘Deze situatie lost zich niet vanzelf op, of wel?’

Ik deed water en koffie in het koffiezetapparaat, drukte op de schakelaar, ging naar de koelkast, haalde er kaas, olijven en een koude lamsbout uit, en zette alles met wat brood op tafel. Hij viel erop aan alsof hij in geen maanden had gegeten.

‘Wil je jezelf aangeven?’

‘Dat lijkt me de enige manier, vindt u ook niet?’ Door zijn volle mond was hij nauwelijks te verstaan, maar de smekende klank van zijn stem was duidelijk genoeg. ‘En dat had ik waarschijnlijk al veel eerder moeten doen. Ik bedoel, ze zullen heus niet opeens stoppen met naar me zoeken.’

‘Serge… Wat is er die zaterdagavond gebeurd?’

Hij slikte en legde het stuk brood met kaas dat hij in zijn hand had terug op tafel. ‘Ik heb me bezat,’ zei hij. ‘Kate en ik hadden ruzie, en ik heb gedronken.’

‘Zijn daar getuigen van?’

‘Ik voelde me belazerd. Ik heb een paar flessen gekocht, ben ermee naar het strand gegaan en heb me daar in mijn eentje laten vollopen.’

‘Jezus, Serge.’

‘Ik wist niet dat ik een alibi nodig zou hebben,’ zei hij op defensieve toon. ‘Anders zou ik wel beter gezelschap hebben gezocht. Hoe dan ook, toen ik bijkwam, liep het tegen middernacht. Ik wilde hier terugkomen, maar was bang dat ik niet met open armen ontvangen zou worden.’

‘Waarom ben je niet naar huis gegaan?’

‘Ik kon onmogelijk met de motor de weg op. Ik liet hem in het dorp staan en besloot te gaan lopen. Toen ik bij de molen kwam, zag ik dat er licht brandde in Dominics flat. Het was het enige appartement waar licht aan was. U had gezegd dat hij blij zou zijn met een bezoekje van mij, en ik had het stomme idee dat hij misschien met zijn modellen bezig was. De deur stond op een kier. Ik klopte aan en hij zwaaide vanzelf open. Ik ging naar binnen. En daar lag hij.’

De koffie begon te pruttelen.

‘Wat heb je gezien?’

‘Hij lag in bed met al die flessen en troep om zich heen, maar hij was dood.’

‘Weet je dat heel zeker?’

‘Natuurlijk weet ik dat zeker,’ zei hij fel. ‘Als hij nog geleefd had, denkt u dan dat ik hem in zijn eigen kots zou hebben laten stikken?’

Hij was weer wat op krachten gekomen, en dat was duidelijk aan zijn houding te merken. Ik schonk twee mokken koffie in. ‘Hoe kon je daar zo zeker van zijn?’

‘Hij had geen hartslag – niet in zijn pols en niet in zijn nek. En hij voelde bijna koud. Zijn ogen waren weggedraaid. Zijn blaas was leeggelopen. Dat lijken mij geen gunstige tekenen. U wel?’

Ik gaf hem zijn koffie. ‘Eén-nul.’

Hij wendde zijn blik af. ‘Neemt u me niet kwalijk. Dat was onbeschoft.’

Ineens zag ik onder de aangekoekte modder en zijn stoere uiterlijk een bang kind. En ik begreep ook dat hij niet alleen hier was voor Kate. Hij was ook voor mij gekomen, om me om hulp te vragen.

Ik zei: ‘Ga verder.’

‘Zijn flat was verwoest. Al die prachtige modellen. Alles was gewoon aan barrels geslagen. Ik wist niets van het geld, dat heb ik achteraf pas in de krant gelezen. Maar je kon zo zien dat hij was bestolen. En dat had vrijwel meteen een behoorlijk ontnuchterende uitwerking op me.’

‘En wat gebeurde er toen?’

‘Nou, je kunt denk ik wel zeggen dat ik in paniek ben geraakt. Ik ben langs dezelfde weg vertrokken als ik was gekomen, ben op mijn motor gesprongen en naar het oosten gereden. Ik had geen idee waar ik naartoe ging. Ik reed maar en reed maar, net zolang tot ik moest stoppen om te tanken. Toen ben ik gaan zitten om na te denken, maar ik besefte dat het inmiddels te laat was om nog terug te kunnen. Tenminste, dat dacht ik.’

‘Was je bang dat ze jou voor de schuldige zouden houden?’

‘Is dat dan soms niet gebeurd?’

Ik nam een paar slokken koffie.

‘Ik heb er toch goed aan gedaan, monsieur Madoc, of niet? Met terug te komen?’ vroeg hij. ‘Ik weet dat ik er niet vandoor had moeten gaan, maar nu ik terug ben, zullen ze het wel uitzoeken, hè? Zullen ze wel op zoek gaan naar de echte dader. Ja toch?’

‘Dat zou ik werkelijk niet weten,’ zei ik zacht. ‘De mensen hier hebben er een gewoonte van gemaakt om de waarheid zo veel mogelijk te mijden…’

Hij keek me met grote ogen aan. ‘Wat vindt u dat ik moet doen?’

Ik schonk nog een glas whisky voor hem in, schroefde de dop op de fles en zette hem weg. ‘Het eerste wat je moet doen, is die koffie drinken en dan dit spul. Daarna ga je tien minuten onder de douche staan, en dan zoek ik intussen een stel schone, droge kleren voor je.’

Hij pakte zijn rugzak en nam me onderzoekend op. ‘En daarna?’

‘Daarna gaan we eropuit.’