31

Toen ik de volgende ochtend St. Cyriac binnenreed, was de emotionele pijn veranderd in een akelig knagend gevoel.

Voor het Hôtel de Ville waren borden neergezet waarop het dorpsfeest werd aangekondigd dat over enkele weken plaats zou vinden. Meisjes in felgekleurde T-shirts deelden er foldertjes over uit, en een groep mannen was bezig om, met behulp van een hoogwerker, de slingers met vlaggetjes op te hangen. Er ging iets onschuldigs uit van de manier waarop deze mensen zich op het komende feest voorbereidden, en ik voelde me meteen al wat beter.

En ik voelde me nóg een heel stuk beter toen ik Chantal voor het Café du Sport op de hoek zag staan. Ze had mij ook gezien en zwaaide zo opgetogen dat haar zwarte haren ervan heen en weer zwiepten. In haar spijkerbroek en witte T-shirt, en met haar rugzak over haar schouder, zag ze eruit als een studente die stond te liften om aan het grote avontuur van haar leven te beginnen.

Ik had een beetje opgezien tegen de ontvangst – ik was immers met ruzie vertrokken – maar ik was werkelijk dolblij om haar te zien. Nog voor ik goed en wel gestopt was, trok ze het portier al open, gooide haar rugzak op de achterbank, sloeg haar arm om mijn hals en trok me met kracht naar zich toe voor een lange kus.

‘O, wat héérlijk om je te zien!’ zei ze, en ze kuste me opnieuw terwijl ze zich tegen me aan vleide. Achter ons toeterde een auto, en het volgende moment reed hij om ons heen. Het was Le Toque in zijn gedeukte witte Landcruiser met de afbeelding van een zeemeermin op het portier en de laadruimte vol met plastic dozen en visgerei. Achter de geamuseerde en obscene gebaren die hij naar ons maakte, ving ik een glimp op van zijn lachende, rode gezicht.

‘Chantal? Ik geloof dat we hier beter een ander plekje voor kunnen zoeken, in plaats van midden op het plein.’

‘Ach, romanticus,’ verzuchtte ze. Toen ging ze rechtop zitten en trok het portier met kracht achter zich dicht. ‘Oké. Rechtdoor naar de haven en dan rechtsaf.’

Ik had er geen idee van waar ze naartoe wilde, maar ik volgde haar aanwijzingen op. De weg die ze me wees ging vanaf de boulevard weer landinwaarts langs de oever van de rivier, en liep na een poosje nagenoeg dood.

‘Stop hier.’

Ik trapte op de rem. Links was de aflopende, met stenen bedekte oever van de rivier, en ik keek over de smalle monding van de Vasse naar de wilgen aan de overkant. Rechts van ons stond, half verscholen achter de struiken in een verwaarloosde tuin, een houten huis met een leien dak en een veranda.

‘Het is jarenlang van Eveline Didier geweest,’ zei Chantal.

‘O, ja?’

‘Ze zei dat we hier, als we van plan waren om langer te blijven, beter af zouden zijn dan in het pension.’

‘Zijn we van plan om langer te blijven?’

‘Natuurlijk,’ antwoordde ze op een luchtig toontje, alsof daar nooit enige twijfel over had bestaan. ‘Het is een beetje armoedig, maar het heeft iets. Je kunt er naar binnen rijden.’

Ik schakelde, reed het onverharde pad af naar de voorzijde van het huis en stopte naast een oude motorfiets. Ik herkende hem meteen.

‘Serge helpt ons,’ zei Chantal, terwijl ze mijn gezicht bestudeerde. ‘Of liever, dat is zijn excuus.’

De voordeur stond open, en in de gang, tussen emmers met verf en oude lakens, zag ik Serge en Kate, die aan het werk waren. Kate kwam de veranda op en zwaaide naar me. Haar spijkerbroek zat vol verfspatten en ze droeg haar haren bijeengebonden in een sjaal. Toen ik van haar weer naar Chantal keek, zag ik dat ze als een dwaas stond te grijnzen.

‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ik.

‘Nou, ik heb het gekocht, natuurlijk,’ antwoordde Chantal. ‘Dat wil zeggen, ik heb het contract getekend.’

‘Mens, je bent gek!’ zei ik. ‘Weet je dat?’

‘Ik doe mijn best,’ zei ze. ‘Ik doe mijn uiterste best.’

Ik liet mijn tassen op het oude koperen bed vallen en begon uit te pakken terwijl Chantal op de rotan stoel voor het raam zat. Ze had het zich gemakkelijk gemaakt en zat met haar lange benen over de armleuning. Zij en Kate hadden me enthousiast een rondleiding gegeven. Drie slaapkamers met houten vloeren, hoge vensters met luiken en een ouderwets grote keuken met een grenenhouten tafel en een gietijzeren fornuis. De leidingen zagen eruit alsof ze al minstens vijftig jaar oud waren, en het hele interieur was dringend aan een opknapbeurt toe. De vloeren waren doorgezakt, het pleisterwerk kwam hier en daar van de muren en niet alle hoeken waren even zuiver. Ik bracht mijn kleren naar de commode, stopte ze in de laden, en trok vervolgens de kastdeur open om mijn lege tas op te ruimen. En hield de knop in mijn hand.

‘Ja, dat is mij ook al een paar keer gebeurd.’ Ze wikkelde een lok van haar haren om haar vinger en wendde haar blik af. ‘Serge repareert het wel. Hij is heel goed in dat soort dingen.’

Ik gooide de knop op het bed en begon aan mijn tweede tas. Ik haalde er pakketjes en papieren en boeken uit en legde alles op het nachtkastje. Ik haalde het scheepsmodel in een fles dat ik op Portobello Road had gekocht uit de tas, keek of alles nog heel was en zette het naast de andere dingen. Het licht weerkaatste op het groene glas. Ik voelde Chantal naar me kijken.

‘Voor Dominic,’ zei ik. ‘Ik ga het hem morgenochtend brengen.’

‘Dat zal hij prachtig vinden. Hij is echt een lieve oude man.’ Maar we wisten alle twee dat geen van ons aan Dominic dacht. Ten slotte zei ze: ‘Iain, ik weet heus wel dat dit geen paleis is, maar dat gaat het wel worden. Wacht maar af. Jean Bonnard komt morgen om het dak te repareren. Felix zegt dat hij een goede vakman is zolang je maar een oogje op hem houdt.’

‘Ik weet zeker dat het prachtig wordt.’

‘Ook al gebruiken we het alleen maar zo af en toe als vakantiehuisje. Het dorp is heel bijzonder, dat voel jij toch ook zo?’ Ze aarzelde alsof ze ineens niet meer zo zeker van zichzelf was. ‘En het was echt niet duur.’

‘Of het duur was of niet, dat kan me niet schelen,’ zei ik. ‘Maar waarom heb je het gedaan?’

‘Ik was zo krengerig tegen je, voor je vertrek,’ zei ze. ‘Ik heb mijzelf daarna ernstig toegesproken. Ik kon het niet uitstaan dat ik zo tegen je was.’

Ik keek haar aan en schudde verbaasd mijn hoofd. ‘Dus toen heb je maar een huis gekocht?’

‘Iain, ik sta achter je,’ zei ze. ‘Dat is altijd zo geweest, en dat zal altijd zo zijn. Ik was het alleen even vergeten, dat is alles.’ Voor ik nog iets kon zeggen sprong ze op van haar stoel, kwam naar me toe en pakte mijn hand. ‘Je hebt nog niet alles gezien. Kom mee.’

We liepen over de half geschilderde gang, langs de ladders, door de voordeur naar buiten. Ze trok me mee over de veranda en de treden af. Opzij van het huis stond, op enkele meters afstand, een houten huisje. Ze deed de deur open en nam me mee naar binnen, de bijna vierkante ruimte in die vol stond met kapotte meubels, dozen en oud tuingereedschap. Het raam in de achterwand was gebarsten, maar door het aangekoekte vuil zag ik het weggetje dat naar zee liep.

‘Ik heb nagedacht toen je weg was.’ Ze schoof een leeg bierkrat naast een oude stoel, vond een lap en begon er de vuile ruit mee schoon te poetsen. ‘Het is aan je vader te danken dat we hier terecht zijn gekomen…’

‘En?’

‘Ik dacht… dit huisje…’ Ze keek me smekend aan en zei even niets. ‘Ik dacht dat het misschien een goed idee was om hem hier terug te brengen, zodat hij vrede kan sluiten met St. Cyriac, en met jou.’

In gedachten zag ik mijn vader voor me zoals ik hem twee dagen eerder had gezien – hoe hij te midden van de dwarrelende bloesemblaadjes in de open voordeur van zijn huis had gestaan en naar een punt ver in het verleden had getuurd. ‘Dat is een geweldig idee,’ zei ik, ‘maar ik ben bang dat hij daar anders over zal denken.’

‘Hoe dan?’

Ik aarzelde. ‘Volgens mij zou hij het liefst nooit meer één woord over St. Cyriac horen.’

Haar gezicht betrok. ‘Toen ik dit huis zag, leek het me zo logisch, zo vanzelfsprekend. Maar dat was natuurlijk nogal dom van mij…’

‘Nee, het was niet dom. Ik heb een poosje precies hetzelfde gedacht. En ik heb het hem zelfs gevraagd.’

‘Wil je daarmee zeggen dat je verder bent gekomen met hem?’

‘Ik ben een aantal dingen te weten gekomen.’

Ze nam me onderzoekend op. ‘Wil je erover praten?’

Ik vertelde het haar. En terwijl ik dat deed, zag ik mijn vader weer voor me, die per se bij de spoken uit zijn duistere verleden wilde blijven waar geen van ons hem kon bereiken.

‘Wil je weten wat ik denk?’ vroeg ze zacht, toen ik was uitverteld. ‘Volgens mij maakt het uiteindelijk niet zo veel uit wat hij besluit te doen. Waar het om gaat is, denk ik, dat je hem niet opgeeft. Hier vanbinnen, bedoel ik.’ Ze tikte op haar borst. ‘Vanbinnen.’