51

Ik werd half wakker en kwam wankelend overeind. Alles deed me pijn en ik was misselijk. De keuken baadde in een koud, grijs licht. Zo snel als ik kon, om te voorkomen dat het geluid nog een keer door mijn zere hoofd zou galmen, dook ik naar de telefoon en griste hem van de haak.

Chantals stem klonk hol. ‘Met mij.’

Ik deed mijn mond open om iets terug te zeggen, maar er kwam geen geluid over mijn lippen. Ik probeerde het opnieuw. ‘Waar ben je?’

‘In St. Malo, in de terminal voor de boot. Alles is goed met ons.’

Ik keek op de klok aan de keukenmuur. Het was halfzeven ’s ochtends. Ik schudde mijn hoofd en probeerde mijn hersens te laten opstarten.

‘We zaten in een afgrijselijke gribus van een hotel,’ zei ze. ‘Ik wilde je niet eerder bellen.’ Ze wachtte. ‘Heb je geslapen?’

Mijn hoofd deed pijn en mijn mond was droog. ‘Zo voelt het niet.’

‘Voor mij is het net zo.’

‘Chantal – ’

‘Wacht even.’

Ik hoorde haar diep ademhalen, alsof ze iets belangrijks wilde gaan zeggen. Ik klemde de telefoon stevig vast.

‘Ik wist niet zeker of je wel thuis zou zijn,’ zei ze. ‘Eigenlijk hoopte ik dat je… je bedacht zou hebben. Ik heb de hele nacht wakker gelegen en me afgevraagd of je ons achterna zou komen. Want dat hoopte ik.’

‘Chantal – ’

‘Ik snap werkelijk niet wat je denkt dat je daar nog langer moet, maar je moet één ding goed onthouden, Iain. Je hebt het nooit nodig gehad om de stoere bink uit te hangen. Niet voor mij. Het is het niet waard om daar alles voor weg te gooien.’

Ze hing op zonder op een antwoord te wachten.

Ik legde de telefoon neer en voelde me verschrikkelijk eenzaam – een gevoel dat ik me uit mijn jeugd herinnerde. Even kwam ik in de verleiding naar haar toe te gaan – op staande voet, en de rest kon de pot op. Mijn hoofd bonkte als een gek. Ik zette de whisky terug in de kast en ging naar de badkamer om wat paracetamol te slikken. Het gezicht dat me vanuit de spiegel aanstaarde, zag er uitgeput en verslagen uit. Maar ik wist dat ik Chantal niet naar Londen zou volgen. Ik wist dat ik dat niet kon.

Ik nam een douche, trok schone kleren aan en dwong mijzelf wat te eten. Even voor negenen sloot ik het huis af, pakte de auto en reed naar St. Brieuc. In een winkel met sport- en kampeerartikelen kocht ik een rugzak, een zaklantaarn, een bandenlichter, twee opklapbare schepjes – een grote en een kleinere – en een donker windjack met rits. Ik zette mijn aankopen achter in de auto en ging naar de ijzerhandel op het plein, waar ik een stevige draadschaar uitzocht.

Tegen drieën was ik weer thuis. Ik laadde mijn boodschappen uit, nam ze mee naar de slaapkamer, sloot het huis af en sliep een aantal uren. Toen ik wakker werd, stond ik op, vond een fles chablis in de koelkast, schonk een glas voor mezelf in en ging ermee naar de veranda aan de voorzijde van het huis. De zon hing laag boven de horizon. Ik stond met mijn glas in de hand op de houten reling geleund en liet de verkoelende zeebries langs mijn verhitte wangen strijken. De schaduwen rond het huis waren lang. Ik nam een slokje, zette het glas neer en liep de treden af, de tuin in.

In de schuur vond ik wat ik nodig had: de gladde, houten steel van een pikhouweel. Het gewicht van het hout in mijn handen voelde geruststellend aan. Ik nam hem mee naar binnen en zette hem in de slaapkamer tegen de muur. Vervolgens ging ik naar de keuken, warmde iets op in de magnetron en nam de tijd om het op te eten.

Omdat ik niet gestoord wilde worden – al was het maar om me niet van mijn voornemen af te laten brengen – trok ik de stekker van de telefoon eruit en zette ik mijn mobieltje af. Ik ging op tijd naar bed en zette de wekker op twee uur ’s nachts.

Ik werd echter niet wakker van de wekker, maar van sigarettenrook.

Het hing vers en doordringend in de lucht. Ik bleef met open ogen liggen en tilde mijn hoofd vervolgens langzaam van het kussen. De maan scheen door het venster, over het voeteneinde van het bed en over de vloer. De roodverlichte cijfers van de digitale wekker op het nachtkastje vertelden me dat het een paar minuten over één was. Ik ging zitten, zette mijn blote voeten op de vloer en stond op. Nadat ik de steel van de pikhouweel had gepakt, duwde ik de deur geruisloos open.

Maanlicht verlichtte de gang. Vanaf de dichte voordeur liep een spoor van natte voetstappen. Ze waren bij de deur van mijn slaapkamer geweest, exact op de plek waar ik nu stond – blijkbaar had iemand bij me om het hoekje van de deur gekeken alvorens verder, de donkere gang door naar de keuken te lopen. Ik voelde mijn nekharen overeind komen. Ik haalde even diep adem en volgde het spoor.

De keukendeur stond op een kier. Ik gaf hem een zetje met mijn schouder en hij zwaaide geruisloos open. Een sliert sigarettenrook zweefde door het keukenraam. Een man zat met zijn rug naar me toe aan de keukentafel, en onder zijn stoel vormde zich een plasje water. Mijn adem stokte. Ik zag donker haar en donkere, doorweekte kleren. Ik greep de stok steviger vast, maar op hetzelfde moment kwam de gestalte razendsnel van zijn stoel en draaide zich naar mij om. Ik zag witte ogen en een gezicht met zwarte vegen.

‘Jezus, monsieur Madoc!’ riep Serge uit. ‘Wie verwachtte u?’