25

Ik overnachtte in St. Malo en nam de ochtendboot naar Portsmouth. De volgende middag reed ik om iets over tweeën van de boot, en sloot me aan in de stapvoets voortkruipende file naar de A27. Nog geen uur later naderde ik het militaire luchtvaartmuseum van Tangmere.

‘Hij is weg,’ verklaarde de oudere vrouw achter de receptie met grimmige voldoening, nog voor ik goed en wel bij de balie gearriveerd was.

Ik bleef met een ruk staan. ‘Wat?’

‘Billy is weg. Dus nee, u kunt hem niet spreken.’

Ik liep naar haar toe. Er was verder niemand in de hal en mijn voetstappen weergalmden op het linoleum. ‘Hoe bedoelt u, weg?’

‘Naar Nieuw-Zeeland,’ zei ze. ‘Daar heeft hij familie. En hij komt niet terug.’

‘Dat was… nogal plotseling, niet?’

‘Zegt u dat wel. We zullen hem missen. En niet zo’n beetje ook.’ Ineens kreeg ze tranen in haar ogen, en ze riep: ‘Waarom hebt u hem niet gewoon met rust gelaten?’

Ik was letterlijk met stomheid geslagen. Ze reikte onder haar bureau, haalde een witte envelop tevoorschijn en gooide hem over de balie naar me toe. Hij viel en kwam voor mijn voeten op de grond terecht.

‘En gaat u nu maar weg. Alstublieft. Gaat u weg.’ Ze draaide haar stoel van mij af om te voorkomen dat ik haar gezicht zou zien.

Ik raapte de envelop op en liep via de glazen deuren terug naar buiten, de sombere middag in. Haar woorden en haar verdriet hadden me diep getroffen. Ik liep om de gebouwen heen en tikte met de brief op de nagel van mijn duim. Waar in het verleden ooit Spitfires en Hurricanes hadden gestaan, groeide nu lang, in de wind golvend gras. Ik verbeeldde me hoe de zon op hun perspex cockpits weerkaatste, en zag zwierige vliegeniers tegen de vleugels leunen.

Ik scheurde de envelop open. Het enkele velletje was getypt op een ouderwetse schrijfmachine – drie alinea’s, met daaronder een handtekening. De datum was van twee dagen na mijn eerste bezoek aan Tangmere.

Beste meneer Madoc,

De geduchte Merrill heeft u waarschijnlijk verteld dat ik naar Nieuw-Zeeland ben afgereisd. Ik vrees dat dit niet geheel de waarheid is, maar dat is wat ik haar heb verteldt en ik zou het op prijs stellen wanneer u haar verder met rust liet en niet probeert om nadere gegevens van haar te weten te komen. Ik ben echter wel een poosje weg, en misschien wel voor altijd. Op mijn leeftijd is alles misschien wel voor altijd. Uw bezoek was niet de enige aanleiding voor mijn vertrek, maar het heeft mijn beslissing bespoedigd. Vermoedelijk zou u mij, als u echt uw best deed, wel kunnen vinden, maar ik verzoek u dat niet te doen.

Ik neem aan dat u inmiddels al het een en ander te weten bent gekomen over de tragedie die zich in St. Cyriac heeft afgespeeld. Als u dit leest, dan betekent dat, dat u bent teruggekeerd met meer vragen, en ook dat u inmiddels weet dat ik u tijdens onze ontmoeting niet de waarheid heb verteld. Dat betreur ik. Ik herkende veel van uw vader in u en ik zou veel liever eerlijk zijn geweest. Toch ben ik ook nu nog van mening dat ik geen andere keus had. Ik hoop dat u zich zult realiseren dat uw vader, al die jaren geleden, evenmin een andere keus had. Ik ben God niet en ik kan niet oordelen. Maar ik weet wel dat een mens niet anders kan dan te handelen volgens zijn overtuigingen, en op grond van de informatie waarover hij op een bepaald moment beschikt. Vaak, en zeker in oorlogssituaties, heeft iemand slechts een fractie van een seconde om een beslissing te nemen. En dat is niet altijd de juiste.

Meer heb ik niet over het thema St. Cyriac te zeggen. Waar het op neerkomt is dat uw vader een goed en dapper mens is. Persoonlijk til ik niet zo zwaar aan het woordje ‘dapper’, want iedereen is afwisselend dapper en laf, en dat meestal in de verkeerde verhouding en in de verkeerde volgorde. Maar hij is een goed mens en – ongeacht hoe het mag lijken – ik weet zeker dat hij nooit iets anders voor u heeft gewenst, dan dat u gelukkig zou zijn.

En hiermee beëindig ik, Billington, mijn pleidooi.