28

Ik zette de Discovery in de parkeergarage van Clerkenwell Road en nam de lift naar boven. De flat weergalmde van onze afwezigheid. De ruimtes waren altijd rommelig en druk geweest, gevuld met Kates muziek, mijn computerspullen en Chantals camera-uitrusting en halfgepakte koffers en tassen. Nu voelde alles hol.

Ik deed de deur achter me dicht, pakte de stapel post op en liep naar de telefoon in de keuken. Er stond een groot aantal berichten op het antwoordapparaat. In plaats van ze af te luisteren, maakte ik een kop koffie voor mezelf en ging ermee naar mijn werkkamer. Ik zette de computer aan en drukte op het schakelaartje van de bureaulamp en zette het raam op een kier om de frisse voorjaarslucht binnen te laten.

Nadat ik Billingtons brief uit mijn portefeuille had gehaald, legde ik hem opengevouwen op mijn bureau. ‘Maar ik weet wel dat een mens niet anders kan dan te handelen volgens zijn overtuigingen, en op grond van de informatie waarover hij op een bepaald moment beschikt. Vaak, en zeker in oorlogssituaties, heeft iemand slechts een fractie van een seconde om een beslissing te nemen. En dat is niet altijd de juiste.’

Het vrije plekje naast de monitor bood voldoende plaats voor mijn overige relikwieën – het plattegrondje van La Division, de sovereign, het fotootje van mijn ouders op het verlaten strand, en mijn moeders vergeelde krantenknipsel over Sally Chessall. Ik schoof de puzzelstukjes heen en weer in de hoop dat een nieuwe compositie me op een nieuw idee zou brengen, want ik wist dat ik ergens iets over het hoofd had gezien.

Ik stopte.

Ik pakte het knipsel op, legde het opzij, trok het toetsenbord naar me toe en typte ‘Sally Chessall’ in het venstertje van de zoekmachine. Het leverde niets op. Vervolgens probeerde ik het met de twee namen afzonderlijk, hetgeen me talloze pagina’s informatie opleverde die me geen van alle relevant voorkwamen. Ik probeerde combinaties van de naam met ‘Dover’ en ‘Tweede Wereldoorlog’. Ook niets. ‘Oorlogsmisdaden’ leverde me een lawine informatie op afkomstig van plaatselijke historische verenigingen tot research-materiaal voor onderwijzend personeel. Ik scrolde er snel doorheen, maar vrijwel alles leek uitsluitend over Londen te gaan. Sally Chessall kwam, zo te zien, nergens in voor.

‘Women’s Royal Naval Service’ was mijn volgende poging. Hun website bood een zoekmogelijkheid naar personeel uit de Tweede Wereldoorlog, en even begon ik te hopen. Maar uiteindelijk kwam ik niet verder dan de Veterans Agency – de Afdeling Veteranen – van het ministerie van Defensie, waar ik las dat er over de Wrens die vóór 1972 hadden gediend slechts een minimale hoeveelheid gegevens beschikbaar was. Ik zag niet in wat ik daaraan zou kunnen hebben, en zelfs al zóu ik die gegevens willen opvragen, dan moest ik daar eerst toestemming van Sally’s nabestaanden voor hebben.

Ik probeerde het met ‘Kent Police Service’, het politiekorps van Kent. De homepage toonde een steigerend wit paard op een schild met zeven punten, foto’s van lachende vrouwelijke en mannelijke agenten van uiteenlopende etnische afkomst die een ontspannen praatje met burgers maakten, het verkeer leidden en voor verdwaalde kinderen hurkten om ze geruststellend toe te spreken. Ik typte ‘Sally Chessall’ in het zoekvenstertje aan de zijkant. Weer niets. Ik was niet verbaasd, want het was onwaarschijnlijk dat een modern politieteam links zou aanbieden die verband hielden met een zestig jaar oude moord.

Het zoeken naar ‘archief’ gaf me een link van het ‘Kent Police Museum.’ De webpagina bevatte een kort overzicht van de collectie van het museum en van haar onderkomen in de gerestaureerde Royal Chatham Dockyard. Echt hoopvol stemde het me niet. Het museum werd geleid door een groepje vrijwilligers en was maar drie halve dagen per week open. Bezoekers werd verzocht zich van tevoren telefonisch aan te melden om te voorkomen dat ze voor een gesloten deur kwamen te staan. Ik vermoedde dat het zoiets moest zijn als het museum in Tangmere, maar dan op een kleinere schaal.

Ik zocht nog wat verder op de site. Ze hadden een fotocollectie die ik online kon bekijken. Ik klikte, en kwam bij een opeenvolging van fraaie studioportretten van trots kijkende dienders met grote snorren tegen een achtegrond van kamerplanten, foto’s van patrouilleauto’s van het merk Wolseley, en antieke handboeien en wapenstokken. De pagina bood geen zoekmogelijkheid, maar inmiddels had ik de smaak te pakken en wilde ik meer te weten komen. Ik pakte de telefoon en draaide het nummer.

In plaats van het antwoordapparaat dat ik verwachtte, werd er tot mijn verbazing onmiddellijk opgenomen. De man stelde zichzelf voor als John Cruikshank. Hij had een sombere stem en een zuidelijk accent. Ik noemde hem mijn naam en vertelde kort iets over het knipsel.

Na een korte stilte vroeg hij: ‘Chessall, zegt u?’

‘Sally May Chessall, ja.’

Hij wachtte alsof hij meer van mij wilde horen en ik voelde hoe de moed me in de schoenen zakte.

‘Eigenlijk weet ik niet goed wat ik zoek,’ begon ik. ‘Ik vermoed dat er een verband is tussen…’ Maar daar liet ik het bij toen ik me ineens realiseerde hoe absurd ik moest klinken – een onbekende die opbelt met een verhaal over een moord die zestig jaar eerder gepleegd was.

‘Een verband met wat?’ vroeg hij.

‘Met mijn moeder,’ antwoordde ik. ‘Ach, ik snap best – ’

‘Ze was toch niet een van de slachtoffers, hè? Uw moeder?’

‘Pardon?’

‘Neemt u mij niet kwalijk, meneer Madoc, als dit gevoelig ligt, maar ik vroeg me af of uw moeder misschien…’ Nu was híj het die zijn zin niet afmaakte.

‘Ik kan u even niet volgen, meneer Cruikshank.’

‘Het is alleen dat ze altijd zijn blijven twijfelen of ze wel alle slachtoffers geïdentificeerd hebben. Hij was wat tegenwoordig een seriemoordenaar wordt genoemd, weet u. Die man die Sally Chessall heeft vermoord.’

‘Wilt u daarmee zeggen dat het een beroemde zaak was?’

‘Nou, beroemd, dat weet ik niet. Maar de moorden hebben indertijd de nodige publiciteit gekregen. Dat weet ik toevallig omdat we er een dossier van hebben. Ze stonden bekend als de “Gouden Sovereign-moorden”.’

Ik haalde de telefoon van mijn oor en keek ernaar alsof ik ze niet allemaal op een rijtje had.

‘Dat is de bijnaam die er achteraf aan is gegeven,’ legde Cruikshank uit. ‘Sally May Chessall was het laatste slachtoffer.’

Ik was letterlijk sprakeloos, en na een poosje vroeg hij: ‘Meneer Madoc?’

‘Over een uur ben ik bij u,’ zei ik.