47

Inspecteur Sharif en ik zaten bij Henri tegenover elkaar aan een tafeltje bij het raam. Hij zag er onberispelijk uit in een donkerblauw overhemd, en hij had zijn donkergrijze colbertje zorgvuldig over de rugleuning van de vrije stoel tussen ons in gehangen. Ik voelde me vooral onverzorgd en ongeschoren. Hij zette zijn kopje voorzichtig neer en deed zichtbaar zijn best om te voorkomen dat het contact met het schoteltje onnodig geluid zou veroorzaken.

‘Natuurlijk begrijp ik dat u graag wilt bewijzen dat Serge Baladier niets met deze zaak te maken heeft. Het idee dat de geliefde van uw dochter…’ Hij streek met zijn vingertop langs zijn perfecte snor om geheel overbodig te controleren of er geen restjes schuim van de cappuccino aan waren blijven plakken.

Ik zei: ‘U hebt niet naar me geluisterd.’

‘O, daar vergist u zich in.’

Sharif trok een ernstig gezicht en tikte met zijn dunne gouden pen tegen zijn notitieboekje als om te benadrukken hoe goed hij wel naar me had geluisterd. Het notitieboekje was een mooi leren dingetje dat nooit bij zijn standaard politie-uitrusting kon horen. Voor zover ik me kon herinneren had hij dat boekje tijdens ons gesprek niet één keer opengedaan.

‘Monsieur Madoc, gelooft u serieus in die vermiste dagboeken?’

‘Ik ben niet de enige die dat doet.’

‘Bedoelt u dat Dominic expliciet heeft gezegd dat ze bestaan?’

‘Hij heeft het in ieder geval nooit ontkend.’

‘O, nou, dat is dan duidelijk.’

‘Inspecteur Sharif, tijdens de oorlog zat hij naast vader Thomas wanneer deze zijn dagboeken schreef. Als er meer dagboeken zijn, dan is Dominic de meest voor de hand liggende persoon die ze zou kunnen hebben. Of die geweten kan hebben waar ze waren.’

‘Als, als, als,’ zei hij.

Ik maakte aanstalten om op te staan. ‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik uw kostbare tijd heb verspild.’

‘Blijft u toch zitten, alstublieft, monsieur. Ik bedoelde het niet negatief. Maar u moet goed beseffen hoe dit soort fabels binnen zo’n dorpsgemeenschap als St. Cyriac een eigen leven gaan leiden. Voor Dominic waren die dagboeken een onschuldig verzinsel. Hij had het intellect van een kind, en kinderen bedenken verhaaltjes.’

‘U hebt hem niet gekend, inspecteur. Zo iemand was hij helemaal niet.’

Ik keek om me heen om zijn medelijdende blik te ontwijken. Er waren een heleboel gasten vanochtend, voor ontbijt en voor koffie – een aantal toeristen, maar ook mensen uit het dorp wier gezichten ik herkende, zoals een van de caissières van de supermarkt, de apotheker en de kettingrokende buschauffeur. Geen van hen keek mij aan. Ik had getracht mijzelf ervan te overtuigen dat ik het me verbeeldde, maar zo-even had Sylvie Betrand om het hoekje van de deur gekeken, en was toen ze mij zag ogenblikkelijk, en zonder een woord te zeggen, weer weggegaan. Henri stond bij de bar. Hij wisselde een blik met mij, maar zijn gezicht verried niets van wat er in hem omging.

‘Bekijkt u het nu eens van mijn kant,’ zei Sharif. ‘Ik heb een oude man die dood is, en een bedrag van grofweg veertigduizend euro dat uit zijn flat is gestolen. O, en dat hoofdletsel was een ingeslagen schedel, tussen haakjes, dus we hebben het niet alleen over roof, maar ook over moord. Daarnaast heb ik een voortvluchtige jongen – een jongen met een veroordeling wegens geweldpleging die bij het slachtoffer was op de avond dat deze om het leven is gebracht. Ik heb de vingerafdrukken van die jongen uit het interieur van de flat, en ik wil wedden dat we zijn DNA daar ook nog zullen vinden. Ik heb alles, behalve een zelfgemaakte video van Serge Baladier die de moord pleegt. En nu vraag ik u, monsieur Madoc, wat concludeert u op grond van al deze feiten?’

‘Ik kan alleen maar hopen dat ik geen overhaaste conclusie zou trekken.’

‘Goed, goed, touché. Maar zo verschrikkelijk vergezocht is mijn conclusie toch niet, wel? En u komt ook niet bepaald met een bruikbaar alternatief.’

Hij schoof zijn notitieboekje naar rechts, legde zijn pen er netjes bovenop, trok zijn gesteven manchetten omlaag en gaf met dat alles te kennen dat hij klaar was om op te stappen.

‘Inspecteur, lijkt het u waarschijnlijk dat vader Thomas op de laatste dag van 1941 opeens met zijn dagboeken zou stoppen, en dat hij met geen woord zou reppen over de allerbelangrijkste gebeurtenis die zich ooit in St. Cyriac heeft afgespeeld?’

‘En dat was, volgens u?’

‘De arrestatie van de familie Rosen.’

Sharif kneep zijn ogen half dicht, maar hij bleef zitten.

Ik zei: ‘Rachel Rosen kwam naar vader Thomas om hem om hulp te vragen, en hij stuurde haar weg. Toen ze hem vertelde dat de Statuts des Juifs een doodsvonnis voor de joden inhielden, weigerde hij haar te geloven. Dus hoe denkt u dat vader Thomas zich voelde toen de SS arriveerde om haar en haar gezin te arresteren? Dat was in 1942, en volgens mij is het geen toeval dat hij dat jaar bij de Résistance is gegaan. Hij vertrouwde alles aan die zwarte boekjes toe, inspecteur. Alles. Denkt u echt dat hij dit níét opgeschreven zou hebben?’

‘Zelfs áls die dagboeken hebben bestaan, dan zou niemand zich daar nu nog druk om maken.’

‘Misschien wel, als erin stond wie de Rosens heeft verraden.’

‘De nazi’s arresteerden alle joden. Er hoeft helemaal geen verraad in het spel te zijn geweest.’

‘De Rosens hadden de Franse nationaliteit. Gustave was oorlogsveteraan. Dat betekent dat ze tot minstens juli 1942 weinig te vrezen hebben gehad, en waarschijnlijk ook ruim nadien niet. En het is goed denkbaar dat ze tegen die tijd het land verlaten zouden hebben. Maar desondanks zijn ze in mei afgevoerd. Waarom?’

‘Ik heb zo het idee dat u mij dat gaat vertellen.’

‘Wist u dat La Division geconfisqueerd was van Gustave Rosen, en dat het aan de Garniers is gegeven? Als Gustave de oorlog overleefd had, zou hij zijn bezit wel eens teruggevorderd kunnen hebben.’

‘Wilt u daarmee suggereren dat, ruim zestig jaar geleden, de oude Garnier de Rosens heeft verraden?’ Sharif keek me met ongelovige ogen aan. ‘En het verband met Dominic is…’

‘De zaak Rosen staat in de dagboeken beschreven. Maar Dominic was de enige die wist waar ze waren. En dan, al die jaren later, kom ik opeens op de proppen. Ik stel vragen en trek oude wonden open. En ik sluit vriendschap met Dominic. En dan doet iemand een laatste wanhopige poging om te voorkomen dat Dominic die dagboeken aan mij zal geven.’

Hij keek me strak aan. ‘Monsieur, dat is een prachtige theorie. Hij zit echt fantastisch in elkaar. Het enige probleem is dat u niets kunt bewijzen. Er is geen bewijs dat iemand de Rosens zou hebben verraden. Geen bewijs dat de dagboeken hebben bestaan. Het enige wat u heeft is een dorpsverhaal en wat insinuaties, afkomstig van een zwakzinnige oude man. Het is een kaartenhuis. Je hoeft er maar één twijfelachtige veronderstelling uit te trekken, en de hele boel stort in elkaar.’

‘Vader Thomas was niet de enige die het verhaal van de Rosens kende,’ hield ik koppig vol. ‘Volgens mij wist mijn vader het ook.’

‘Uw vader? In Engeland?’

‘Vader Thomas heeft hem in 1944 in de kerk laten onderduiken.’

‘Ja, dat verhaal ken ik. Maar dat was twee jaar ná de Rosen-affaire.’

‘Hij heeft die plattegrond van La Division niet zomaar getekend. Misschien heeft de priester hem, tijdens die onderduikperiode, verteld wat de Rosens is overkomen. Het enige wat ik weet, is dat hij sindsdien door iets wordt achtervolgd. En misschien was dat het wel.’

‘Misschien. En misschien zou u hem dat moeten vragen.’ Sharif hield zijn hand op. ‘Nee, nee, laat me raden. Hij wil er niet over praten.’ Hij trok een katoenen pluisje van zijn op maat gemaakte mouw. ‘Het spijt me, monsieur. Ik weet dat u het goed bedoelt, maar waarom sluiten we geen deal? U speelt voor Sherlock Holmes in dat denkbeeldige misdrijf van zestig jaar geleden, en het echte onderzoek laat u aan mij over.’

Hij vertrok en ik keek hem niet na.

Ik werd me bewust van een ruzie buiten, vlak voor het raam van het café. De uitdagende, huilende stem van een vrouw en een man die daar vermoeid op reageerde. Toen deed de vrouw de deur open, en Henri kwam in een flits achter de bar vandaan om haar tegen te houden. Hij was te laat.

‘Ik snap niet hoe je jezelf nog aan durft te kijken in de spiegel!’ beet Marie-Louise me toe. Ze plantte haar handen op tafel en bracht haar vierkante gezicht op agressieve wijze tot vlak voor het mijne. ‘Had ik je niet gevraagd om die oude man met rust te laten? Had ik je daar niet om gesmeekt? En moet je zien wat er nu is gebeurd!’

‘Marie,’ smeekte Daniel. Hij was achter haar aan gekomen en pakte haar bij de arm.

‘Bemoei je er niet mee!’ riep ze, en ze schudde zijn arm van zich af. ‘Ik wil hem zeggen hoe ik erover denk!’

‘Marie-Louise,’ zei Henri opgewekt. ‘Wat leuk om je te zien! Waarom komen jullie niet gezellig aan de bar zitten, dan krijgen jullie een drankje van me.’

Ze zwiepte Sharifs lege koffiekopje in mijn schoot. Ik ving het onhandig op, maar de schotel viel op de grond aan diggelen. Het werd doodstil in het café.

‘Dominic was een kind. Waarom kon je hem niet met rust laten, in plaats van die oude beerput weer open te trekken? Was je hier maar nooit gekomen!’ Ze schreeuwde nu. ‘Had je ons maar met rust gelaten!’

Ze beende met woedende stappen langs haar man terug naar buiten. Daniel aarzelde bij mijn tafeltje en wist kennelijk niet goed of hij haar achterna moest gaan of niet.

‘Laat haar maar gaan,’ zei Henri vriendelijk tegen hem. ‘Je kunt toch niets voor haar doen. Günther ontfermt zich wel over haar.’

Daniel liet zijn schouders hangen.

‘Waarom ga je niet zitten?’ vroeg ik.

‘Nee, nee.’ Hij haalde zijn hand afwezig over zijn gemillimeterde haar. ‘Mijn excuses voor die vertoning, Iain. Dominic was als een klein kind voor haar. De zoon die ze nooit heeft gehad.’

‘Ik begrijp het.’

Hij keek me aan. ‘Je begrijpt het helemaal niet. Alsof jij zoiets ooit zou kunnen begrijpen.’

‘Daniel, ik treur ook om hem.’

Hij zei niets, maar schudde ongelovig zijn hoofd alsof hij wilde zeggen dat het ongepast was dat ik een deel van de algemene rouw voor mijzelf opeiste, maar dat het hem zinloos leek te proberen mij dat uit te leggen.

Achter mij ging de deur opnieuw open en dicht van iemand die wegging, en iemand anders vroeg om de rekening.

‘Je zult iets met die boot moeten doen,’ zei Daniel opeens.

‘Zoals?’

‘Laat haar wegslepen. Ze kan niet bij de werf blijven liggen – Marie kan de aanblik niet verdragen. Telkens wanneer ze dat oude wrak ziet liggen, moet ze aan hem denken. Het is te pijnlijk.’

‘Daniel, hou op. Hoe stel je je dat voor? Die boot heeft hier zestig jaar gelegen. En hoe zou ik dat moeten doen?’

‘Beschouw het als een gunst,’ zei hij. ‘Omwille van je vader krijg je de kans om dat ding in veiligheid te brengen. Anders steek ik haar in brand. Zo simpel is het.’

‘Ik weet niets van boten. Ik zou niet weten hoe ik haar naar een andere plek zou moeten brengen.’

‘Dat is niet mijn probleem, wel?’ Maar ineens leek hij het geruzie moe. ‘Goed, Iain, best. Ik wil niet onredelijk zijn. Als je het echt niet kunt, wil ik haar zelf wel verplaatsen. Vanmiddag, met het tij. Er is een inham die we als tijdelijke ankerplaats gebruiken, vlak bij de oude bunker. Je kunt erbij komen via het voetpad dat over de brug achter ons huis langs loopt. Maar daarna wil ik niets meer met die verduvelde boot te maken hebben, begrepen? Wat mij betreft is ze van nu af aan jouw verantwoordelijkheid. Laat haar afslepen. Laat haar tot zinken brengen.’

‘Jezus, Daniel.’

‘Het spijt me dat het zover heeft moeten komen.’ Hij rechtte zijn rug en was duidelijk blij dat hij zijn hart had gelucht. ‘Ik zal ervoor zorgen dat ze behoorlijk vastligt. Maar je zult er binnen afzienbare tijd iets mee moeten doen. Als het weer omslaat, weet ik niet in hoeverre ze nog wel tegen een stootje kan, en als ze losschiet is ze binnen een uur tijd op de zandbanken en dan kun je het wel vergeten. En als ik bijgelovig was, zou ik bijna zeggen dat dat de beste oplossing was.’

Een taxichauffeur en een monteur van de Citroën-garage stonden op, gooiden wat geld op de bar en verlieten het café. Daniel gaf me een kort knikje en ging hen achterna, pakte de deur vast nog voor hij helemaal achter het tweetal was dichtgevallen. En daarna werd het zo stil in het café dat ik het tikken van het touwwerk in de jachthaven kon horen. Henri kwam met twee zilveren kroezen op een blad naar me toe. Hij zette er een met een klap voor me op tafel, en hief de andere in een toost.

‘Iain,’ zei hij, met een knikje, ‘laten we een toost uitbrengen.’

Een zestal mannen aan een tafel achteraan kwam overeind. Ik herkende de meesten van hen – twee bemanningsleden van de charterschepen, een dekknecht van Le Toques treiler en de manager van de winkel voor scheepsbenodigdheden. Ze hadden hun drankje half op en tastten in hun zakken naar het nodige kleingeld.

‘Van het huis, jongens!’ riep Henri hen met de grootst mogelijke minachting toe. ‘Want als dat jullie houding is, dan geven jullie je armzalige centen maar ergens anders uit!’

De mannen slopen bijna de zaak uit, en geen van hen had het lef iets terug te zeggen.

Ik zei: ‘Henri, ik kan maar beter gaan. Op deze manier hou je geen klant over.’

‘Waag het niet te vertrekken! Dit is een vrij land, ook al lijkt het er niet op, en ik maak zelf wel uit wie mijn vrienden zijn.’ Hij sprak extra luid opdat allen die nog aanwezig waren hem goed konden verstaan. ‘Aan bekrompen dorpelingen heb ik geen boodschap. En mochten er op dit moment nog van dat soort griezels aanwezig zijn, dan kunnen die nú meteen opstappen.’

Geen mens verroerde zich.

Henri keek me strak aan en hief zijn kroes. ‘Op Dominic!’ riep hij uit. ‘Die in zijn hele leven nog nooit iets slechts over iemand heeft gedacht!’

Ik kreeg een brok in mijn keel, sloeg mijn blik snel neer en concentreerde me op de druppels condens die van de kroes afdropen.

‘Drink!’ beval Henri mij.

Ik hief mijn kroes. ‘Op Dominic,’ zei ik zacht.

Aan de andere tafels werd de toost herhaald – met inbegrip van een groepje verbaasde Duitsers – en de spanning in het lokaal ebde weg. Gesprekken kwamen weer op gang. Het drankje was even verrukkelijk als de eerste keer dat ik het had gedronken – bij mijn terugkeer uit Engeland – en de koelte ervan hielp me mijn emoties weer in de hand te krijgen.

‘Weet je nog de eerste keer dat je hier binnenkwam?’ vroeg Henri.

‘Ja, dat weet ik nog.’

‘En ik je zei dat je dat oude wrak maar beter kon vergeten?’

‘Ja, dat heb je gezegd.’

‘Laat Bourgogne een mooie nieuwe boot voor je bouwen, zei ik. Iets met klasse. Iets in de trant van The Gay Dog, zei ik.’ Hij greep me met een hand bij mijn schouder en wees met de andere naar buiten. ‘Moet je toch eens zien wat je had kunnen hebben!’

Ik keek in de richting van zijn uitgestrekte arm. The Gay Dog lag aan de kade, haar houten dek glom in de kleur van de beste oude port, haar boegbeeld met de volle borsten wiegde op het deinende water.

‘Kant en klaar en gereed voor haar eerste tochtje,’ zei Henri. ‘Zodra Günther en ik iemand hebben gevonden die ons mee uit kan nemen.’

‘Kunnen jullie zelf niet varen?’

‘Lieve help, nee. We hebben het veel te druk met ons bedrijf om al dat zilte zeevaardersgedoe te kunnen leren. Maar het zal ons wel lukken, hoor. We dromen ervan om ooit nog eens met haar naar Rio te varen, naar het carnaval.’

‘Zit er niet een beetje veel oceaan tussen hier en daar?’

‘Toe zeg, Iain, niet zo negatief!’ Hij sloeg zijn arm om me heen en omhelsde me. ‘Moet je haar toch eens zien! Vergeet die wormstekige oude tobbe van je! Maak dat je ongezien naar die inham komt en gooi de touwen los, dat zou ik doen. Je kunt over The Gay Dog beschikken wanneer je maar wilt. Je hoeft het maar te zeggen als je zin hebt in een tochtje.’

Uit de zak van zijn schort haalde hij een suède etuitje waar de naam van de boot met gouden letters op was gestempeld, en schudde hem verleidelijk voor mijn neus heen en weer.

‘Bedankt voor het aanbod, Henri, maar ik kan al evenmin met boten overweg.’

‘Onzin! Met zo’n vader als de jouwe? De zee zit je in het bloed.’

Hij pakte onze kroezen, liep ermee naar de bar en glimlachte ondertussen welwillend naar de klanten die hij even tevoren nog geïntimideerd had. Hij hing het etuitje aan een haakje boven de spiegel, wierp me een veelbetekenende blik toe, wees erop en trok nog een fles Moët open.