54

Inspecteur Sharif zat op zijn klapstoel, en ik zat naast hem. We dronken koffie uit kartonnen bekertjes terwijl de technici van de politie in hun witte overalls de ruïne van La Division onderzochten. Ze waren met velen, en sleepten zakken naar binnen door de voordeur, sjorden aan afdekzeilen en maakten foto’s.

Ik was duizelig van pure vermoeidheid. De cafeïne werkte nog niet, en dat was dringend nodig. Ik dronk nog wat. Het was een paar minuten over acht in de ochtend en ik was dankbaar voor het licht en de frisse lucht.

‘Onweer op komst, denkt u ook niet?’ Sharif wierp een bedenkelijke blik op de reusachtige wolkenmassa die zich boven het Kanaal samenpakte. ‘Dat heb ik weer. Ik heb mijn paraplu bij madame Didier laten liggen. Daar logeer ik, weet u. Ik geloof dat u haar kent, nietwaar?’

‘O ja, ik ken haar.’

‘Buitengewone vrouw. Toen ik vanochtend gebeld werd, was ze al op. Of misschien was ze wel helemaal niet naar bed geweest. Ze bood me een amontillado aan voor het ontbijt.’

‘Jean-Paul Sartre stond er altijd op.’

‘Ze is vol lof over je, Iain.’ Dat was de eerste keer dat hij me bij mijn voornaam noemde. ‘En dat helpt, want het wordt steeds moeilijker om hier mensen te vinden die zich lovend over je uitlaten. Zo kan ik me van de Garniers bijvoorbeeld niet voorstellen dat ze enthousiast over je zijn. En Yannick al helemaal niet. Ik kan me vergissen, maar ik geloof niet dat hij binnen afzienbare tijd de tango zal kunnen dansen.’

‘Goh, een waar gemis voor de wereld.’

‘Volgens de wet heeft hij het recht om geweld te gebruiken als hij je op zijn land aantreft, dus reken er maar op dat er uitgebreid gevraagd zal worden naar wat je hem hebt aangedaan. Maar ik heb ook begrepen dat hij geen wapenvergunning heeft, dus ik vermoed dat het uiteindelijk allemaal wel vriendschappelijk geregeld zal kunnen worden.’

Sharif zette zijn koffie neer, inspecteerde zijn nagels en poetste de glazen van zijn dure zonnebril.

‘Ik moet zeggen, Iain, petje af. Die samenzweringstheorie van jou was dus uiteindelijk zo gek nog niet. Er is inderdaad iets gebeurd, hier in St. Cyriac. En het draaide om de Rosens, de stakkers. Daar had je gelijk in. En dat is een excuus van mijn kant, voor het geval je dat niet had begrepen.’ Hij boog zich naar voren. ‘Maar wat ik niet begrijp, is hoe je zo goed wist waar je moest zoeken?’

Ik haalde het inmiddels flink beduimelde plattegrondje uit mijn zak en gaf het aan hem. ‘Dit is een kopie van het plattegrondje van mijn vader. Ik vermoed dat ze hem en zijn maat, die nacht waarop de priester is vermoord, hiernaartoe hebben gebracht.’

‘Hiernaartoe? Maar ik dacht – ’

‘Ze kunnen alleen maar hiervandaan zijn uitgevaren. En hij heeft aangegeven waar de Rosens lagen. Drie lijntjes in een rechthoek…’

Sharif bestudeerde de tekening en hij fronste zijn voorhoofd. ‘Maar je vader is in 1944 ontsnapt.’

‘Ja, en zogenaamd waren de Rosens in 1942 naar Auschwitz afgevoerd…’

‘Wel, wel. Een raadsel, dus. Heb je er een verklaring voor?’

‘U bent de rechercheur.’

‘Inderdaad.’ Hij gaf me de tekening terug. ‘Nou, misschien had de SS geen zin in al die administratieve rompslomp, en vonden ze een arrestatie te veel moeite. Ze hebben de Rosens ter plekke doodgeschoten en ze, in de hoop dat ze nooit gevonden zouden worden, in de kluis gelegd waar Gustave al zijn waardevolle voorwerpen bewaarde.’

‘Om daarna dat transportbevel naar Drancy te vervalsen?’

Sharif knikte.

‘En dan, twee jaar later, ontdekt mijn vader de lijken – klopt dat? – hoewel iedereen zegt dat hij nooit in La Division is geweest. O, en hij heeft het natuurlijk ook aan niemand verteld. Is dat uw theorie?’

Hij haalde zijn schouders op.

‘En dan hebben we Mathieu Garniers getuigenverklaring,’ zei ik. ‘Waarom heeft hij gelogen? Waarom wilden deze vier mannen iedereen laten denken dat mijn vader vanuit de Vasse was ontsnapt, in plaats vanaf hier? En waarom besluiten de Garniers opeens, nadat ze mij en mijn plattegrond hebben gezien, om de hele boel met de grond gelijk te maken?’

‘Uitstekende vragen.’ Sharif goot de rest van zijn koffie in het gras, stond op en klapte zijn stoel dicht. ‘Misschien weet je vader daar wel een antwoord op. Of die onkreukbare dr. Pasqual. Waarom vraag je het niet aan hen? En als je daar toch mee bezig bent, vraag jezelf dan ook eens af wat voor zin het heeft om al deze oude koeien uit de sloot te halen.’

‘Er zijn drie doden,’ zei ik. ‘Dat kunnen we toch niet zomaar vergeten. En dat is nu precies wat van begin af aan het probleem is geweest – dat de mensen geprobeerd hebben om het te vergeten.’

Sharif legde de stoel zorgvuldig in de achterbak van zijn glimmende Peugeot, en sloeg zijn handen af alsof hij zojuist minstens een uur zware lichamelijke arbeid had verricht.

‘Laat het toch rusten, Iain,’ zei hij. ‘Je wist niets van die mensen die je hier vannacht hebt gevonden. Je wilde alleen die dagboeken maar hebben. De dagboeken die Alle Geheimen Bevatten.’ Hij zuchtte. ‘Om me ervan te overtuigen dat we ons vergissen ten aanzien van Serge Baladier.’

‘U vergist zich ten aanzien van Serge Baladier.’

‘Dat kan zijn, maar dat is hiermee niet bewezen. Dit heeft niets met hem te maken.’ Hij sloeg de klep dicht. ‘O, en tussen haakjes. Je bent hier niet alleen gekomen, hè? De Garniers zijn ervan overtuigd dat je met iemand samen was…’

‘O? En waar baseren ze dat op?’

Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Twee zaklantaarns?’

‘Ik ben graag op alles voorbereid.’

‘Ach, je bent padvinder? En trouwens, hoe ben je eigenlijk langs die hond gekomen? Volgens de Garniers is hij behoorlijk agressief.’

‘Ik ben vaste donateur van het asiel, en ik heb hem het ontvangstbewijsje laten zien.’

‘O, jullie Engelsen. Zo’n gevoel voor humor!’

Twee geüniformeerde gendarmes kwamen met een brancard naar buiten en liepen naar de politieauto’s die op het weiland voor het huis stonden geparkeerd. We keken ze na.

Ik stond op.

‘Wees voorzichtig, Iain, hoor je?’ zei hij vriendelijk. ‘Je bent een slimme vent. Een beetje té slim, misschien wel. Tot kijk.’

Het leek me geen goed idee om het huis binnen te gaan om mijn spullen te halen. Ik liep langs de politieauto’s, langs de berg roestende autowrakken en langs een witte piramide van oude koelkasten naar de officiële ingang van het sloopbedrijf. Het was intussen gaan regenen en dikke vette druppels spatten in het zand aan mijn voeten.

‘M’sieur Madoc?’

De oude Garnier kwam uit de grote schuur en schuifelde naar me toe. Ondanks zijn leeftijd had hij me altijd een angstig gevoel bezorgd, maar nu kwam hij me voor alsof hij was gekrompen, alsof hij te klein was voor zijn vettige jas. Hij ging voor me staan en haalde moeizaam adem. Was dat kleine eindje lopen een te zware inspanning voor hem geweest?

‘Hij zou het Croix de Guerre gekregen moeten hebben,’ zei hij.

‘Wat?’

‘Mathieu. Mijn broer. Hij had het verdiend. Maar dat zult u waarschijnlijk toch niet willen geloven.’

‘Het is niet relevant wat ik geloof, monsieur Garnier.’

‘Ik kende hem niet echt goed. Grappig, hè? Dat je je eigen broer niet kent. Ik was een stuk jonger dan hij, en hij was het grootste deel van de tijd overzee met het leger. Maar in mijn ogen was hij altijd een held. En niet alleen in de mijne.’

Waarschijnlijk had ik het daarbij moeten laten, maar ik was moe en boos en het was een klein stapje om me op hem af te reageren.

‘Uw broer heeft een getuigenverklaring ondertekend. Daarin beweert hij dat hij zich verschrikkelijk schuldig voelde omdat hij de Rosens niet kon helpen. Hij vertelt dat hij het huis in was gegaan om voor die arme vrouw het gasfornuis uit te draaien, nadat ze haar hadden meegenomen. Wat voor soort man verzint zoiets?’

Garnier kuchte. ‘Ik was nog maar een kind toen, m’sieur Madoc. Ik weet niet wat zich hier heeft afgespeeld. U hoort mij niet zeggen dat het goed was. Maar het is niet terecht dat Mathieu er de prijs voor zou moeten betalen.’ Hij schuifelde een stapje naar me toe. Hij was ongeschoren en de huid onder zijn grijze stoppels was vaal en grauw. ‘Wat u met Yannick heeft gedaan? Dat verdient hij. Dat weet ik. Maar wat u Mathieu aandoet, dat is niet terecht. Een man een schop geven die niet terug kan vechten. Dat wilde ik even zeggen.’

Hij draaide zich om en strompelde terug naar zijn sjofele kantoortje.

Ik keerde via de brandgang terug naar de auto. In plaats van meteen de motor te starten, bleef ik een poosje zitten luisteren naar het roffelen van de regen. Ik keek hoe het water in stroompjes, de dennennaalden meevoerend die in de loop van de nacht waren afgevallen, over de voorruit liep. Garniers woorden hadden me van mijn stuk gebracht. Het was harder gaan waaien, en de kruinen van de sparren zwiepten heen en weer. Ik bleef er door de natte voorruit naar zitten kijken tot ik weer enigszins gekalmeerd was.

Ik dacht aan Serge, die zich schuilhield op de boot, en hoe de boot in de wind zou deinen en aan zijn touwen zou trekken. Daar zou Serge geen moeite mee hebben. Hij was niet bang voor de zee. Hij zou met zijn gedachten bij mij zijn en zich afvragen wanneer ik zou komen om hem te zeggen wat hij moest doen. Hij had beslist honger en hij zou zich ook eenzaam voelen. Hij had me zijn lot toevertrouwd, en in gedachten zag ik hem weggedoken in de kajuit van de boot zitten wachten op mij en het nieuws waarvan we beiden hoopten dat ik hem dat zou kunnen brengen.