49

Vlak voorbij de brug boog het voetpad naar links, langs de ruggengraat van de landpunt. Het pad was overwoekerd met brandnetels en bramen, maar het was redelijk makkelijk te volgen. Het liep achter Daniel Bourgognes huis langs, en ging er vervolgens bovenlangs. Door de bomen heen was het dak nog geruime tijd te zien. Een eindje verder ging het weer heuvelafwaarts naar de monding van de rivier. Ik passeerde de overwoekerde betonnen muren van de oude Duitse bunker en kroop door een haag van brem.

In gedachten was ik de 2548 altijd nog een beetje liggend op haar kant in de modder blijven zien, alsof ze lag te slapen. Nu, met de bolling van haar romp onder water, leek ze veel lichter, feller en meer gestroomlijnd. Daniel had woord gehouden en haar in de binnenbocht van de inham kort tegen de oever afgemeerd, waar ze redelijk beschut lag. Ik kon haar in de stroming zien sidderen.

Ik liep naar de rand van de oever, bleef op een kleine halve meter van het dek af staan, slikte iets weg en stapte aan boord. Ik ging zwaar op het luik zitten, hield me stevig aan de randen ervan vast en sloot me af voor de beweging van de boot onder mij. Zweet prikte op mijn gezicht en in mijn nek. Ik boog naar voren, maakte de touwen los van het zeil dat over het luik was gespannen, en duwde het opzij. Dominics geïmproviseerde houten ladder stond nog op dezelfde plaats. Ik zwaaide mijn benen in het gat en klom met stijve bewegingen naar beneden.

Eenmaal in de ruimte onder het dek, probeerde ik niet te denken aan het gewicht van de groene watermassa die tegen de dunne wandjes van het bootje om me heen drukte. Ik luisterde naar het kreunen van de touwen waarmee de 2548 lag afgemeerd. Er was niet veel dat aan Dominic herinnerde. Het blik met het campinggasje lag op zijn kant op de grond, en zijn verzameling Kuifje-boeken en de rol biscuitjes lagen in een plasje zachtjes heen en weer bewegend lenswater aan mijn voeten.

Door de kieren langs het luik van de voorpiek viel licht naar binnen. Ik liep er met aarzelende passen heen, waarbij ik mijn hand, als steuntje en vooral ook bij wijze van geruststelling, over de binnenzijde van de romp liet gaan. Om de zoveel stappen bleef ik staan om op het wandje te kloppen, om met de neus van mijn schoen de rommel op de grond te verschuiven, of om achter en langs de spanten en onder de platen van de betimmering te voelen. Ik wist dat het niets zou opleveren, maar ik moest het toch proberen.

Juist toen ik – onverrichter zake – terug wilde lopen naar de ladder, hoorde ik boven mij een zachte bons. Mijn maag balde zich samen en ik verstijfde. Doffe voetstappen klonken boven mijn hoofd op het dek en stopten voor het grote luik. Ik bleef met ingehouden adem staan en weigerde mijzelf te bekennen waar ik zo bang voor was. Het volgende moment verscheen er een paar dure sportschoenen op de bovenste sport van de ladder.

‘Felix,’ zei ik. ‘God allemachtig…’

Hij schrok zelf zó hevig dat hij uitgleed en van de onderste twee sporten gleed.

‘Iain! Wat héb je me laten schrikken.’

‘Je haalt me de woorden uit de mond.’ Met wild bonzend hart liep ik naar hem toe.

‘Daniel wilde een nieuw slot op het luik doen omdat de politie het oude heeft doorgeknipt.’ Uit zijn zak haalde hij een glanzend hangslot en een sleuteltje. ‘Ik zei hem dat ik het wel voor hem zou doen, en toen vroeg hij me of ik het sleuteltje dan aan jou wilde geven.’

‘Kon hij dat zelf niet?’

‘Volgens mij wil hij op dit moment zo min mogelijk met je te maken hebben.’ Hij deed een paar passen naar het wandje, schopte tegen de planken en schraapte met zijn voeten door het water over de vloer. ‘Nou, ik ben geen deskundige, maar zo te zien is de romp nog in goede staat. En dat beetje water, dat komt doordat ze zo lang niet echt in het water heeft gelegen. Na een poosje wordt ze vanzelf weer waterdicht.’

‘Is dat goed?’

‘Ja, Iain,’ zei hij, ‘dat is goed.’

‘Felix, wat moet ik in vredesnaam met haar doen?’

‘O, ze houdt nog wel een weekje of twee stand.’ Hij kwam weer naar me toe en gaf me, met dat typische gebaar van hem, een tikje op mijn schouder. ‘Maak je geen zorgen. We verzinnen wel wat.’

Dat leek me onwaarschijnlijk, maar ik was hem dankbaar voor zijn bemoedigende woorden.

‘Kom op,’ zei hij. ‘We gaan hier weg. Je ziet er niet uit alsof je het heerlijk vindt om hier te zijn.’

Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen. Ik klom de ladder op, terug naar het daglicht, sprong van boord en liet Felix het nieuwe hangslot op het luik doen. Toen hij had afgesloten, volgde hij me de wal op, en we bleven zij aan zij een poosje naar de boot en naar het fonkelende water staan kijken. We stonden maar zo’n driehonderd meter van de plek waar de 2548 oorspronkelijk had gelegen, maar alles was hier totaal anders. Door de bocht van de oever was het onmogelijk om verder de rivier af, landinwaarts te kijken, en rechts van ons zagen we de open zee.

Felix vroeg: ‘Wat deed je nou eigenlijk echt aan boord? Of moet ik ernaar raden?’

‘Het was een gok.’ Ik keek hem aan zonder iets van mijn gevoelens te laten blijken. ‘De boot heeft een dubbele romp. Er zijn duizenden plaatsen waar je een paar zwarte dagboeken zou kunnen verstoppen.’

Felix zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Die rotdagboeken.’ Zijn stem beefde en hij wendde zich van me af.

‘Felix?’

‘Morgen wordt zijn stoffelijk overschot vrijgegeven. En dan kan het dorp hem begraven.’

Ik probeerde de juiste woorden te vinden, maar toen hoorde ik in gedachten opnieuw wat hij had gezegd en begreep ik dat Felix niet alleen verdrietig was om Dominic, maar dat hij ook met mij te doen had.

‘Je wilt niet dat ik naar de begrafenis kom,’ zei ik.

Hij draaide zich met een ruk naar mij om. ‘Ik vind het verschrikkelijk, Iain, maar ik heb geen keus. Hij verdient het om in vrede begraven te worden, helemaal na de gewelddadige manier waarop hij aan zijn eind is gekomen.’

Ik staarde naar de zandbanken. ‘Geeft iedereen mij de schuld?’

‘Iain, ik weet dat je ook om hem treurt. En ik weet niet of je er iets aan hebt, maar volgens mij hoef je jezelf absoluut niets te verwijten.’

‘Wanneer wordt hij begraven?’

‘Dinsdag.’

‘Nou,’ zei ik, ‘ik zal aan jullie alle twee denken.’

Ik liet hem gaan.

Ik had verwacht dat het me goed zou doen om hier een poosje alleen te blijven, maar de aanblik van de boot maakte me nerveus. Enkele minuten later volgde ik Felix terug naar het dorp.