23

De volgende ochtend gingen Chantal en Kate naar St. Malo. Ze vroegen of ik mee wilde, maar ze merkten aan me dat ik rusteloos was en volgens mij hadden ze besloten om me niet voor de voeten te lopen. Toen ze weg waren ging ik naar de bibliotheek, nam er plaats aan een van de beukenhouten tafels en vroeg Christine Tremblay of ik de dagboeken nog eens mocht inkijken.

Dr. Pasquals opmerking over de anti-joodse wetgeving had me toch weer nieuwsgierig gemaakt naar de dagboeken, en ik bladerde in het gedeelte dat vader Thomas in de herfst van 1940 had geschreven, tot ik iets zag wat mijn aandacht trok.

6 oktober

De Vichy-regering heeft eindelijk de moed gevonden om iets te doen aan het probleem van de vluchtelingen uit Oost-Europa die, sinds het debacle van Frankrijks nederlaag, in onze steden tot een ware plaag zijn uitgegroeid. Het is natuurlijk erg zwaar voor de joden, maar het kan niet worden ontkend dat een groot gedeelte van deze nieuwkomers van het slechtste soort is en dat ze een zware belasting betekenen voor ons arme land in een tijd waarin het al zijn krachten zou moeten sparen om te herstellen.

Dominic heeft me met de wagen naar de markt in Lannion gereden. Inmiddels is benzine zozeer gerantsoeneerd dat zelfs de plaatselijke bus niet meer rijdt. Terwijl ik met Gaspard stond te onderhandelen over de prijs voor een ellendige makreel, hoorde ik van het Statut des Juifs dat twee of drie dagen eerder door de Vichy-regering is aangenomen. Voor zover ik heb begrepen komt die wet erop neer dat joden geen belangrijke openbare posten meer mogen bezetten, en ook niet meer binnen de advocatuur mogen werken of andere hoge posities mogen bekleden.

Ik ben heus niet zo dwaas om te menen dat de joden voor al onze problemen verantwoordelijk zouden zijn, en natuurlijk maken ze net zo goed als iedereen deel uit van Gods schepping, dus hebben ze het volste recht op ons medeleven. Maar aan de andere kant zouden ze niet verbaasd moeten zijn over het feit dat hen bepaalde voorrechten worden ontnomen. Als de socialistische regering van die vrijdenker Léon Blum – een jood die door joden werd geadviseerd – het land vijf jaar geleden niet zo had laten verzwakken, zouden we ons nu niet in deze benarde positie bevinden. Maar wat kun je anders verwachten als je iemand van een ander ras en een andere cultuur zo’n belangrijke post laat bezetten? Hoe kan een man als Blum het belang van het ware Frankrijk hebben nagestreefd?

Ik sloeg het dagboek dicht.

‘Ik vind het vreselijk om dat soort dingen van hem te lezen,’ zei Christine Tremblay. ‘En hoe hij weigert in te zien wat Vichy in werkelijkheid deed.’

‘Onder druk van de nazi’s…’

‘Vichy was de officiële Franse regering,’ zei ze, met een verbittering die me verbaasde. ‘Het was heus geen stelletje marionetten. En die beide Statuts des Juifs waren veel antisemitischer dan alles wat ze ooit in Berlijn hebben verzonnen.’

‘Nou, in Engeland waren er ook heel wat racisten. En die zijn er nog steeds.’

‘Moet dat een geruststelling zijn?’ Ze beheerste zich. ‘Neemt u me niet kwalijk. Het is alleen dat ik zelf joods ben, ziet u.’

‘Ah.’ Om van onderwerp te veranderen zei ik: ‘Ik heb gisteren een kijkje genomen op La Division. En ik ben bepaald onvriendelijk ontvangen door de huidige eigenaars.’

Ze lachte kort en ietwat geforceerd. ‘Dat moet u niet persoonlijk opvatten, monsieur Madoc. De Garniers zijn tegen iedereen onbeschoft. Dat is hun aard.’

Ze ging even weg om een vrouw te helpen die haar iets wilde vragen, en kwam toen weer terug.

‘Dat was ik bijna vergeten. Ik heb iets gevonden waar ik u mogelijk een groot plezier mee doe. U wilde toch weten wie die maat van uw vader was, die hij heeft gered?’ Ze legde een vel papier voor me op tafel. ‘Het zat al die tijd in het dossier dat ik thuis heb liggen. De RAF zal het met de andere stukken hebben meegezonden, maar ik was het helemaal vergeten.’

Het vel leek sterk op de andere stukken die ik had gezien – een fotokopie van met schrijfmachine geschreven persoonlijke gegevens op gespikkeld papier uit de oorlog, en bovenaan, in de hoek, de schaduw van een paperclip.

‘Monsieur Madoc?’ vroeg ze.

Ik keek strak naar de naam op het formulier. Toen pakte ik het papier op, en bekeek het opnieuw, maar ik had me niet vergist. De naam was Billington. Rodney Billington.