·9·
De vrouw stapte uit haar auto. Het was geen politiewagen, maar een eenvoudige, tientallen jaren oude pick-uptruck met vier versnellingen en drie radioantennes op het dak van de cabine. Er zat ook een witte camper-unit op, met zijramen en een fliptop waarop het woord chevy was aangebracht. Het lichtblauw van de pick-up was niet de oorspronkelijke kleur.
Samantha Cole was niet in uniform. Ze droeg een vale spijkerbroek, een wit T-shirt, een wvu Montaineer-windjack en versleten kuitlaarzen. Uit haar schouderholster stak de kolf van een King Cobra double action .45-revolver. Die zat aan de linkerkant; dat betekende dat ze rechtshandig was. Ze was slechts een meter vijfenvijftig, en een taai ding van zo’n vijftig kilo met vuil blond haar dat lang genoeg was om tot haar schouders te komen. Haar ogen waren blauw en groot; haar jukbeenderen staken ver genoeg naar voren om op indiaanse afkomst te wijzen. Haar gezicht was bezaaid met lichte sproeten.
Ze was een aantrekkelijke vrouw, maar ze had de harde, cynische uitstraling van iemand voor wie het leven niet zo aardig was geweest.
Cole keek naar Pullers Malibu en toen naar het huis waarin de dode Reynolds’ op een rij zaten. Met haar hand op de kolf van haar pistool liep ze over het grindpad. Ze liep langs de Lexus toen het gebeurde.
De hand had haar te pakken voor ze er erg in had. Het was een ijzeren greep. Ze maakte geen schijn van kans. De hand trok haar omlaag en naar de andere kant van de auto.
‘Shit!’ Haar vingers sloten zich om de lange, dikke vingers van de hand. Ze kon de greep niet verbreken. Ze probeerde met haar andere hand haar pistool te trekken, maar de arm van haar belager drukte die hand tegen haar zij. Cole was hulpeloos.
‘Niet opstaan, Cole,’ zei de stem in haar oor. ‘Er is misschien een schutter in de buurt.’
‘Puller?’ fluisterde ze fel terwijl ze hem aankeek. Puller liet haar los en hurkte naast het rechtervoorspatbord van de Lexus neer. Hij zette zijn nachtbril omhoog. Hij had een van zijn M11’s in zijn hand. Het andere pistool zat weer in zijn holster.
‘Aangenaam kennis te maken.’
‘Je bezorgde me bijna een hartaanval. Ik had je niet gehoord.’
‘Dat was ook zo’n beetje de bedoeling.’
‘Je hebt bijna mijn arm geplet. Ben je bionisch of zo?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Nee, ik zit gewoon in het leger.’
‘Waarom greep je me vast?’
‘Heet jouw agent Wellman?’
‘Wat?’
‘De agent die vannacht wachtdienst had?’
‘Ja, Larry Wellman. Hoe weet je dat?’
‘Iemand heeft hem opgehangen in de kelder van het huis en is er daarna met zijn auto vandoor gegaan.’
Haar gezicht betrok. ‘Is Larry dood?’
‘Ja.’
‘Zei je dat er misschien een schutter was?’
Hij tikte tegen zijn nachtbril. ‘Toen ik hoorde dat je kwam aanrijden, zag ik door een raam van het huis iets bewegen.’
‘Waar was dat?’
‘In het bos achter het huis.’
‘Denk je dat ze...?’
‘Ik doe geen veronderstellingen. Ik greep je vast omdat ze al iemand van de politie hebben vermoord. Wat let ze om het nog een keer te doen?’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Dat stel ik op prijs. Maar ik kan bijna niet geloven dat Larry dood is. Geen wonder dat hij de telefoon niet opnam.’ Ze zweeg even. ‘Hij is getrouwd en ze hebben net een baby gekregen.’
‘Dat is erg.’
‘Weet je zeker dat hij dood is?’
‘Als ik het niet zeker wist, had ik hem losgesneden en geprobeerd hem te reanimeren. Maar geloof me: dat zou zinloos zijn geweest. Maar hij is nog niet zo lang dood. Het lichaam is nog warm.’
‘Shit,’ zei ze opnieuw. Haar stem beefde.
Hij rook haar geur. Haar adem rook naar pepermunt met daaronder tabak. Geen parfum. Ze had niet de tijd genomen om haar haar te wassen. Hij keek op zijn horloge. Ze was hier twee minuten eerder aangekomen dan ze zelf had gezegd.
Hij zag dat haar ogen glinsterden; een dikke traan maakte zich los en rolde over haar wang.
‘Wil je het melden?’ vroeg hij.
Ze antwoordde met een doffe, vermoeide stem. ‘Wat? O ja.’ Ze veegde vlug haar ogen af en haalde haar telefoon tevoorschijn. Ze toetste de nummers in en sprak snel maar duidelijk. Ze gaf het nummer van de verdwenen politiewagen door en liet een opsporingsverzoek uitgaan. In een paar seconden had de vrouw de overgang gemaakt van emotionele verlamming naar een professionele houding. Puller was onder de indruk.
Ze klapte de telefoon dicht.
‘Hoeveel agenten heb je beschikbaar?’ vroeg hij.
‘We zijn hier ver buiten de stad, Puller. Veel ruimte, niet veel geld. We hebben erg te lijden gehad van de bezuinigingen. Ons korps is met een derde afgenomen. En drie van mijn mannen zijn momenteel als reservist in Afghanistan. Dat alles betekent dat we in totaal eenentwintig geüniformeerde agenten voor ongeveer duizend vierkante kilometer hebben. En twee van hen hebben vorige week een auto-ongeluk gehad en liggen nog in de lappenmand.’
‘Dus negentien. Jou inbegrepen?’
‘Mij inbegrepen.’
‘Hoeveel komen er nu?’
‘Drie. En dat is al veel. En het zal nog wel even duren. Ze zijn hier niet in de buurt.’
Puller keek naar het bos. ‘Als jij nu eens hier op hen blijft wachten, dan ga ik kijken wat ik in het bos heb gezien.’
‘Waarom zou ik hier blijven? Ik ben gewapend. Twee is beter dan een.’
‘Zelf weten.’ Hij keek naar het bos en dacht na over de logistiek. Dat zat zo bij hem ingeworteld dat hij er al grondig over nadacht voor hij er erg in had.
‘Heb je ooit in het leger gezeten?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Vier jaar staatspolitie voordat ik hier terugkwam. Voor de goede orde: ik kan verdomd goed schieten. Ik heb daar medailles en trofeeën van.’
‘Oké, maar mag ik vooropgaan?’
Ze keek eerst naar het donkere bos en toen naar zijn grote, gespierde lichaam.
‘Mij best.’