17 maart
Om 10 uur 's morgens ging de telefoon naast mijn bed. 
'Sorry dat ik je wakker maak, maar je moet direct komen.' 
'Ik heb toch geen dienst,' zei ik, 'man, ik slaap, laat me toch slapen . . .'
'Nee, je moet komen, direct, we hebben een spoedvergadering.'
'Waarom in Jezusnaam? Je lijkt verdomme Tymen wel.' 
'Ik bèn Tymen. Je komt dus hè . . .? 11 uur.' 
'11 uur . .. okee . .. wat is er gebeurd . . .?' 
'Dat zul je wel zien . . .'
Ik zag het. Geen ruit was er heel. Tot midden op straat lagen de glasscherven. Op het muurtje voor het huis zaten Charrie en Derek dicht tegen elkaar aan. 'Wéér geen oog dichtgedaan vannacht,' riep Derek me toe. 'Louis . . . vanmorgen vroeg begonnen. Ik denk ineens: wat hoor ik nou ... Ik spring mijn bed uit, de trap af... en ja hoor, zie ik Louis van links naar rechts de gang door zwalken. Ik denk: hallo, bekijk 't even en ik weer terug, de trap op, kom ik Charrie tegen . . .' 
'Jja,' viel Charrie in, 'kkom ik dus Derek tegen wij ddus samen to-toch mmaar wweer naar beneden toe ... en de wa-waker w-weet het ook niet meer en Tymen k-komt zijn bed uit en Louis komt op hem af en hij duwt hem tegen de muur op en Louis zegt tegen Tymen: Va-van jou mmmmaak ik zo-zo-zo'n klein pt-pt-petatje.'
'Nou ja,' ging Derek door, 'ik denk: hij stampt hem fijn, dus denk ik: ik ga er maar naar toe, hè Char? Vraag maar aan Char, hè Char, ik ging er toch naar toe?'
'Jja . . . nou ja . . . een he-heel kklein st-stukkie . . .'
'Ik ging er dus naar toe en ik roep: La-los die hap . . .'
'Ik ook, ik ook,' riep Charrie enthousiast, 'da-dat zei ik ook, la-la-la-la-los die hha-hap . . .'
'Stil nou,' riep Derek, 'ik was nou even aan 't vertellen.' 
'Ve-verdorie, ik mmag nniks zeggen nnooit zo-zowat. . .' 
'Stil nou.'
'A-a-alleen maar kkkrantenwijkies lopen . . .' 
Het verslag van Tymen was exacter. 'Vanmorgen acht uur is hij begonnen. Eerst die wijn vannacht. Pieter heeft hem nog een fles gegeven. En pal daarachteraan een trip. Alles is kapot, hij maait door alles heen ... ga voor de lol maar kijken. De keuken ... je weet niet wat je ziet, de stafkamer. . . het hele bureau kapot, de ruiten uiteraard, de geluidsinstallatie, servies . . . het bestek ligt ergens in de tuin . . . tafels, stoelen, de zitblokken van Klaasje, oom Wanja . . .alles in elkaar getrapt, in de huiskamer kun je niet meer lopen. De bloembakken in de tuin heeft hij weer naar binnen gekwakt. . .' 
'En heb je Tim gebeld?'
'Natuurlijk. Hij is meteen gekomen en nou loopt hij met Louis ergens boven . . . levensgevaarlijk, straks wordt hij door Louis het raam uitgegooid . . .'
Ik keek om me heen. De chaos was compleet, niets was meer heel, zelfs de diepvriesmaaltijden waren door het raam gesmeten. 
'Tja . . .,' zei ik, 'wat moeten we nou? We kunnen in de tuin gaan zitten, daar hebben we in ieder geval te eten.' 
'Ja-ha,' zei Klaas, die bij ons kwam staan, 'en Tymen is de klos, want hij moet de GGD gaan bellen, want hij is de enige echte baas, nietwaar . . . dat wou die toch altijd, coördinatortje spelen ... en wij kunnen ook wel inpakken, want als de andere klantjes merken, dat de GGD ze hier zo op komt halen, dan denken ze ook: vandaag Louis, morgen ik en de eerste die hier gillend wegloopt zal tante Lenny zijn. Maar Tymen is de klos, die krijgt de schuld van alles en op een dag lichten de klantjes hem van zijn bed en dan slaan ze hem verrot, want ze zullen hem nóóit vergeven, dat hij de GGD gebeld heeft . . .' 
Tymen werd razend. 'Klootzak die je bent, iets positiefs komt er nooit uitje bek!'
'Ik doe niet anders,' zei Klaas. 'Van de eerste dag heb ik gewaarschuwd: doelstellingen moeten we hebben, weten wie je aanneemt, weten waar je hem naar toe kan sturen. Als dat niet positief is.'
'Jullie met je democratische beleid,' ging Tymen door, 'als er een nieuw koffiezetapparaat moet worden gekocht, dan wordt er een halve morgen over vergaderd, over het merk, over de inhoud, dan ineens heeft iedereen gelijke stem en dan zijn ze zó democratisch, en met z'n allen wordt er gestemd over jonge kaas of jong/belegen of over wel of geen diepvriesmaaltijden en voor een gewone of een elektrische wekker . . . Godverdomme, allemaal een stem, want ze zijn zo democratisch . . . Maar als de GGD moet worden opgebeld, dan zegt de helft: was Tymen eigenlijk niet de coördinator ... en Tymen doet het buitenwerk . . . Tymen en Bas, dat zijn onze bazen. Jullie weten niet eens wat dat is, democratisch. Ik wil best de GGD opbellen, maar dan wel nadat jullie allemaal, met gelijke stem, daartoe besloten hebt en daarom heb ik jullie opgeroepen. Dat is niet mijn recht als coördinator, maar dat mogen jullie ook, ieder staflid mag dat, als hij dat nodig vindt. En je spreekt je maar uit straks, of ik bellen moet of niet. . 
'Ach jongen,' zei Klaas rustig, 'dat heb je allang gedaan.' 
'Ik heb de GGD niet gebeld.'
'Jij hebt dokter X. gebeld, toevallig heb ik dat gehoord.' 
'Dokter X. is de GGD niet, dokter X. is het hoofd van de Geestelijke Volksgezondheid en hij is één van de oprichters van dit huis . . .'
'Laat me toch niet lachen! Dokter X. heeft de hele GGD achter zich staan. Jij hebt hem gevraagd om hier te komen en dat kereltje komt heus niet alleen . . . Dokter X. zet op de hoek van de straat voor de zekerheid zes broeders en een ambulancewagen ...'
Tymen keek Klaas stomgeslagen aan.
'Dit huis is een prestigezaak voor dokter X.,' zei Klaas, 'daar moet geen rottigheid zijn, zoals nu met Louis, want dan kan hij niet meer tegen zijn Esculapenvriendjes zeggen: Kijk mij nou es een fijn huisie opgericht hebben en kijk 't es lopen als een trein. Dokter X. zal Louis in een inrichting laten opnemen . . . eerst effe platspuiten, lakentje om en hup mee met de zorgzame broedertjes.'
'Ik heb dokter X. alleen maar gevraagd de vergadering bij te wonen. De staf beslist wat er gedaan moet worden.' 
'Schijt.. . Het is toch logisch, dat Louis moet worden opgenomen? Dat vind jij en dat vind ik en dat vinden we allemaal, allang vinden we dat. Het gaat er alleen maar om hoe of het gebeurt. Met zes broeders op de hoek van de straat, die straks allemaal tegelijk binnen komen stormen? Of gaat Louis vrijwillig mee, omdat wij hem zover kunnen krijgen, want dan maak je ook niet het vertrouwen van je andere klantjes kapot. De vergadering van direct moet daarover gaan. Wie, en dat kunnen er twee of drie zijn, wie krijgt Louis zover . . . En dan nog een klein puntje van zeer groot belang: heeft het nog zin voor ons om verder te gaan, als Louis niet vrijwillig meegaat, als die toch platgespoten wordt, want dan doen wij toch immers precies hetzelfde als al die hulpverlenende instanties,  waarop die kinderen nou juist net allemaal kapot zijn gegaan .. . Begrijpie, Tymen . .., een nadenkertje ...'
Louis kwam de trap af en zwenkte de receptie in. Tim week geen moment van zijn zijde, onafgebroken praatte hij tegen hem. Ik kreeg niet de indruk, dat Louis iets terugzei, maar hij luisterde kennelijk wel, want hij ging zitten op de stoel, die Tim voor hem neerzette met de rug naar de glazen wand, zodat Louis niet kon zien, hoe de stafleden één voor één binnendruppelden.
'Hoe lang is Tim al met hem bezig?' vroeg ik aan Tymen.
'Uren ... 't is gewoon onvoorstelbaar, hij kletst maar door.'
'En hoe lang houdt hij dat vol?'
'Tim is een taaie hoor, ik hoop de hele vergadering.'
De vergadering duurde maar kort. Dokter X. had met een knikje plaatsgenomen. 'De situatie van het ogenblik?' vroeg hij.
'Nauwelijks verandering,' zei Tymen. 'Het gooi- en smijtwerk is voorbij, maar kan natuurlijk zo opnieuw beginnen.' 
Klaas stak zijn vinger op. 'Zou ik U een heel klein vraagje mogen stellen, meneer Dinges, kom, meneer X ...?' Zonder zijn antwoord af te wachten stak Klaas van wal. Hetzelfde verhaal, dat hij tegen Tymen en mij had gehouden, ook eindigend met: 'een nadenkertje', waaraan hij echter nog toevoegde: 'speciaal voor academisch gevormden'. 
IJzig kalm antwoordde dokter X.: 'Als jullie kans zien om hem vrijwillig mee te laten gaan ... Ik wil niets liever, en wat die ambulance en die broeders betreft: natuurlijk staan die op de hoek.'
'Dan wordt dit een korte vergadering,' zei Klaas, 'wij proberen Louis vrijwillig mee te krijgen. Tim is al bezig. Ik stel voor, dat hij wordt bijgestaan door Yvonne, want die heeft na Tim de grootste binding met Louis.'
'Ik maak bezwaar,' zei dokter X. 'Geen vrouw er bij.' 
'Ik geloof, dat ik beter wél kan gaan,' zei ik, 'in combinatie met Tim tenminste. We zijn wel vaker met Louis aan de gang geweest... In het begin was ik erg bang, maar nu niet meer.' 
Dokter X. maakte een kort, geïrriteerd gebaar. 'Zoals u wilt,' zei hij, 'maar dan haal ik die broeders iets dichterbij, ik zal er twee in de gang zetten.' 
'Niet voor de glazen wand.'
'Als ze maar zo staan, dat ze overzicht hebben,' zei dokter X. 
We verlieten de kamer, dokter X., Tymen en ik. Zwijgend gingen we de gang door. In de hal stonden Derek, Charrie en Hannes nerveus bij elkaar. 
'Politiewagens,' zei Derek, 'kijk maar . . . drie tegelijk . . .'
'Ze-ze-ze wweten to-toch nniet, dat ik hier zit, hè . . .,' zei Charrie.
'Politiewagens??' vroeg ik. 'Hoe komen die hier . . .? Tymen, weet jij daar iets van?'
Dokter X. ging naar buiten om de broeders te halen. 
'Nee,' zei Tymen, 'ik heb ze niet geroepen . . . Zou hij ons dat hebben geflikt. . .?'
Dokter X. kwam terug met de broeders, die in de hal bleven staan. Met hem mee kwamen ook twee politiemannen in burger. De heren T. en G. van de narcoticabrigade . . . 
'Heeft ú voor deze versterking gezorgd?' vroeg Tymen aan dokter X.
'Dit is de gewone gang van zaken. De politie luistert de lijn af van de GGD. Als er een geval als dit wordt doorgegeven, zorgt de politie er voor in de buurt te blijven. Speciaal gewaarschuwd heb ik ze niet.'
'Wij doen voorlopig niets,' zei de heer T., 'wij zijn er voor het geval het weer misgaat, die jongen heeft de boel hier aardig klein gekregen . . .'
'Ik ga terug naar de vergadering,' zei Tymen. 'Ik zal ze op de hoogte stellen.'
'En ú kunt uw collega helpen, als u wilt,' zei dokter X. tegen mij. 'Hier heeft u een flesje. Doet u hiervan tachtig druppels in een glas melk, het beste is de druppels eerst in een glas te doen en met het glas en een pak melk naar die jongen te gaan. De melk schenkt u dan in het glas waar die jongen bij zit, dan zal hij geen argwaan krijgen.'
'En wat is de uitwerking hiervan?' vroeg ik.
'Het zal verdovend werken, kalmerend in ieder geval. . . Het zal makkelijker worden om hem rustig mee te krijgen . . .'
'En als ik besluit dit niet te doen?'
'Dat zou erg jammer zijn, want ik kan ze hem niet geven. Hij kent mij niet, hij zal het vreemd vinden, wanneer ik hem een glas melk kom brengen.'
'En waarom tachtig druppels, is dat niet veel?'
'Die jongen is 1 meter 90 en zeker 90 kilo zwaar ... Ik heb een kleine berekening gemaakt. .
Ik twijfelde. 'Ik zou er veertig kunnen geven . . .'
'Geen enkel effect.'
Ik zuchtte. 'Ik weet het niet. . .'
'U hoeft niet bang te zijn, het is een lichte verdoving. U kunt het hem geven, ik niet. Als wij het doen, gaat het op een andere manier.'
Ik pakte het flesje aan en ging naar de keuken. Uit de ijskast haalde ik de melk. In een beker deed ik tachtig druppels . . . De heren T. en G. stelden zich links en rechts van de Receptie op. Ik ging naar binnen en zette het pak melk neer op een tafeltje.
'Hallo,' zei Tim en hij lachte naar me, 'je komt als geroepen. Kan jij iets doen aan die voet van Louis?' 
Ik bekeek de voet. Er zat een flinke jaap in, van een glasscherf waarschijnlijk. 
'Doet het pijn?' vroeg ik. 
'Nee hoor,' zei Louis, 'maar het bloedt nogal en dat is lastig.' 
Uit de verbanddoos haalde ik wat ik nodig had en ik was blij, dat ik met Louis bezig kon zijn. Ontsmetten, zwaluwstaartje maken, verband er om. 'Ben je nou al klaar?' vroeg Louis. 
'Ja, vind je het jammer?'
'Ja, best lekker dat gewriemel aan me.' We lachten alle drie.
'Hé, Louis,' zei ik, 'wat hebben jullie afgesproken?'
'Dat jij voortaan mijn tante bent en Tim mijn oom.'
'Nou, lekker neefje,' zei Tim, 'nee, we hebben wat anders afgesproken . . . nietwaar? Wat gaan we doen?'
'Ach, weet ik veel. . . naar het Krisiscentrum.'
'Ja, want hier is het niks,' zei Tim. 'Je moet nou eindelijk es een keer geholpen worden.'
'Ja nou, ik zal nog wel zien . . .'
'Weet je wat ik geloof?' zei ik. 'Dat je er allang naar toe wilt, maar dat je geen beslissing kunt nemen . . . Daarom trap je de boel hier in elkaar, dan kunnen wij je sturen . . .' 
'Denk je?' vroeg Louis.
'Weet je eigenlijk, wat je allemaal kapot hebt gemaakt?' 
'Alles, zegt Tim . . .'
'Ja, joh, de diepvries ligt ook in de tuin, heb je naar buiten gesmeten.'
'Ha-ha,' lachte Louis, 'kom nou een beetje . . .' 
'Ja echt, ga maar kijken straks.'
'Maar daar gaan we nu wat aan doen, hè Louis,' zei Tim, 'want dat willen we niet meer.'
'Nee . . . voortaan wil ik alleen nog maar dingen maken . . . heb ik gezegd tegen Tim ... maken ... en niks meer kapot maken ... en daarvoor ga ik dan eerst naar het Krisiscentrum, want daar hè . . . daar . . . Wat gaan ze daar ook weer met me doen, Tim?'
'Gaan ze met je praten, en jij gaat praten, lekker alles vertellen wat je kwijt wilt en je gaat er veel slapen ook en de dokter zal je gelijk onderzoeken . . .'
'Ja, maar daar hebben we 't over gehad, géén geintjes hè . . .' 
'Nee, geen geintjes, gewoon kijken of er lichamelijk iets met je is . . .'
'Ja okee . . . goed dan . . . maar geen geintjes, en ook niet vasthouden bij mijn arm als ik mee ga straks, ik ga zélf. Hoe ga ik eigenlijk, breng jij me, Tim?'
'Nee, ze sturen mensen van het Krisiscentrum.'
'Toch niet met een ambulance, hè?'
'Ze hebben volgens mij niet anders dan een ambulance. Als de dokter tussen de middag even thuis gaat eten, gaat die ook met een ambulance.'
'Ha-ha,' lachte Louis. 'Nou ja, ga ik toch zeker ook met een ambulance, kan mij het schelen. Maar ze raken me niet aan, geen geintjes hè, want ik ram ze in elkaar als ze me aanraken . . . Wat is dat? Melk? Heb jij dat voor me meegebracht? Lekker . . .'
Louis strekte zijn hand uit naar het pak, maar ik was hem net even voor. Hij zou het pak zo aan zijn mond zetten. In luttele seconden ging er van alles door me heen. Wèl geven? Niet geven? Hij was nou toch zover? Hij wilde toch meegaan uit zichzelf? Maar aan de andere kant ... ik was er niet zo zeker van, dat hij zich niet zou gaan bedenken. Dokter X. zou geen risico willen nemen en hem in ieder geval per ambulance willen vervoeren. Wat zou Louis doen, als hij die ambulance zag? Hij zei wel, dat het hem niets kon schelen, maar als hij hem zag ...
Wel geven dan maar . . .
'Ik heb een beker voor je meegenomen, Louis. Hierzo . . . drink dit maar . . .'
Er gebeurde niets. De heren T. en G. hadden al een paar maal stiekem naar binnen gekeken. Louis was wat luier gaan zitten, met zijn verwonde voet op het tafeltje, maar er gebeurde niets. Hij werd niet suf, hij kreeg geen slaap, er gebeurde niets.
'Ja, waar wachten we nou op?' vroeg Louis. Ik had Tim op de hoogte kunnen stellen. Vlak nadat Louis de melk had opgedronken ging de telefoon. Ik nam hem aan, gaf normaal antwoord en deed of ik aantekeningen maakte. In werkelijkheid schreef ik op: heb Louis druppels verdoving in melk gegeven. Toen ik de hoorn neerlegde, gaf ik dit briefje aan Tim. Hij las het, zei met een stalen gezicht: 'O, mooi, ik bel hem zo wel even terug,' en stak het briefje in zijn zak. 
'Nou zèg dan,' zei Louis, 'ik zit hier maar te zitten, waar wachten we nou nog op . . .'
'Op die ambulance,' zei Tim. 'Ze zullen zo wel komen.' 
Plotseling trok Louis mij aan mijn hand naar zich toe. 'Als ze me aanraken, dan ram ik ze in elkaar . . .,' zei hij. 
'Joh, ik zal ze wel zeggen, dat ze je niet aan moeten raken.' 
'Waarom kunnen jullie me niet helpen . . .? Waarom moet ik daar naar toe?'
'Dat heeft Tim je al gezegd, we zijn hier niet op berekend, eigenlijk zijn wij gewoon vrienden van jou, en jij wil geholpen worden, door mensen die dat kunnen . . .'
Louis begon heftig te knikken. 'Ja,' zei hij, 'maar dan ook echt geholpen, niet opsluiten zoals de vorige keer . . .'
'Nee, Louis, we houden het in de gaten.'
Ineens legde Louis zijn hoofd achterover, hij sloot zijn ogen en gaapte hartgrondig. 
'Hè, hè, wat een lust,' zei hij, 'hè,hè . . . als je hier weggaat, dan krijg je toch altijd kussentjes mee . . . hè, hè . . . Krijg ik ze ook . . . die kussentjes . . .?' 
'Natuurlijk, Louis, jij krijgt ze ook.'
Hij gaapte weer. 'Hè, hè . . . zijn die lui er nou nog niet?'
Met twee kussentjes onder zijn arm ging Louis met de broeders mee. Hij werd niet aangeraakt en stapte zelf de ambulance in. Dokter X. was al weg. De heren T. en G. uit het gezichtsveld. De staf ging zijn normale dienst weer lopen. Derek, Charrie en Hannes waren gerustgesteld, bij 'ons' werd er niemand 'weggehaald'.
's Avonds belde Tymen op. ' 't Is uit de hand gelopen,' zei hij. 
'Met Louis?'
'Ja ... je weet, hij is hier rustig weggegaan, nou, in het Krisiscentrum ... hij kreeg zijn eigen kamer, hij was wat suffig nog en is meteen op bed gaan liggen ... en wat er toen gebeurd is . . . Iemand heeft hem gezegd, of in ieder geval, Louis heeft het hóren zeggen, een gesprek tussen twee broeders misschien, die dachten dat hij sliep, maar van iemand heeft hij dus gehoord, dat jij hem die druppels hebt gegeven. Hij is op slag razend geworden en heeft de heleboel weer kort en klein geslagen, geen broeder die hem houden kon . . . Maar wat nog erger is: één van die broeders heeft hij neergeslagen .. . Nou ja, toen is hij platgespoten en hebben ze hem weggebracht. .. naar de Ramaerkliniek .. . Daar zit hij nou, tóch opgesloten.'
'Jezus, Tymen, ik word er doodziek van, hadden ze dat nou niet iets tactischer kunnen doen? En wij? Wat moeten wij . . . moeten wij écht nog verder?'
'We komen morgen weer bij elkaar ... 10 uur. . . om het nadenkertje van Klaas te bespreken . ..'