29 december
Van Margriet kreeg ik het privé-nummer van de
arts die verantwoordelijk was voor de gang van zaken in het
Krisiscentrum. Tegen de middag kreeg ik hem eindelijk aan de
telefoon. Ik legde hem twee vragen voor:
1) Hoe is het mogelijk, dat de moeder
telefonisch op de hoogte is gesteld van de dood van haar
dochter?
2) Hoe is het mogelijk, dat bij een bezetting
van bijna één op één het meisje Mia aan de aandacht van de
verplegers kon ontsnappen?
Er werd mij geantwoord, dat er een onderzoek
naar het gebeuren zou worden ingesteld. Er werd mij gevraagd, met
welke bevoegdheid ik hiernaar informeerde.
'Ik heb geen enkele bevoegdheid,' zei ik, 'ik
word slechts met deze zaak geconfronteerd. Ik ben een gewone
burger van deze stad, een soort Jan Rap en z'n maat... Ik kan ook
in het Krisiscentrum terechtkomen, omdat iemand mij zegt, dat ik
daar in goede handen ben en daarom let ik maar alvast op u . . .
Van nu af aan moet u erg goed uitkijken bij alles wat u doet. . .
want ik lèt op u . . .'