4 maart
Mijn dienst begon om één uur. Toen ik de hoek van de straat om kwam, zag ik Gemma op het tuinmuurtje zitten. Ze zwaaide me uitbundig toe en begon vrijwel meteen tegen me te schreeuwen.
'Denk maar niet, dat ik naar binnen ga, de heleboel staat op z'n kop . . . Tymen is 'm gesmeerd . . . die is doodsbang dat die te grazen wordt genomen, en Bas heeft ons allemaal naar onze kamers gestuurd, maar ik ben 'em gepiept, dat zie je . . . Nou, en Tim is met Louis bezig . ..'
Ik snapte er niet veel van. 
'Wat is er dan gebeurd?' vroeg ik. 
'Louis heeft een trip genomen, en nou loopt hij door het huis en hij is beresterk . . . tafels, stoelen ... de hele mikmak pakt die op en kwakt die tegen de grond ... en de ruiten kapot. . . kijk maar, en Tymen had het eerst niet in de gaten, óók een lui eigenlijk, hè ... en die kwam es kijken naar die herrie en daar wordt die inene door Louis vastgegrepen . . . Die mombakkes van jou, die staat me van het eerste uur al niet aan, zei Louis ... en Bas er bij en Tim er bij en tegen hem praten . . . en inene kwakt Louis Tymen tegen de deur en Tymen meteen pleite en ik dacht: wacht effe ... ik gaan hier lekker op het muurtje zitten, ze zoeken het maar uit binnen, ik heb nou lang genoeg tussen de spasten gezeten . . . Jezusmina . . . wat kietelt dat zonnetje lekker in m'n gezicht, zeg . .. als je slim bent, dan ga je niet naar binnen, maar dan kom je lekker naast mij effe een bruine bakkes halen . . .'
Boven ging een raam open. Derek stak zijn hoofd eruit. 'Dag meid, dag kind, ik ben maar even lekker bij Arnold gekropen. Wat een toestand weer, hè, ja, dat zag ik al aankomen gisteren, hè, want toen had ik ook al meteen ruzie met hem ... Ik zou maar niet naar binnen gaan, als ik jou was hoor, neem maar lekker een middaggie vrij, veels te gevaarlijk voor je, die jongen ramt de hele boel nog in elkaar . . .' 
Toen ik mijn jas ophing, zag ik Louis uit de Receptie komen, met Tim als zijn schaduw achter zich aan. Bas liep naar boven en riep me toe uit de buurt te blijven. Hij ging bij Thomas kijken, of hij soms ook een trip genomen had. 
'Kom maar,' hoorde ik Tim zeggen, 'kom maar mee naar de kelder, daar staan kratjes met flessen, die gaan we kapot gooien tegen de muur . . .'
 'Ach nee, man ...' zei Louis. 
'Jawel... kóm maar ... méé naar de kelder.' Louis zigzagde de gang door in de richting van de keuken, Tim rustig, overtuigend aan zijn zij: 'Kom maar . . . mee naar de kelder ... ik doe met je mee . . . flessen gooien . . .' 
'Ach nee, man,' zei Louis weer en hij zwenkte de keuken in. Ik hoorde de deur op slot draaien en gemorrel aan de sleutel, die er kennelijk uit werd gehaald. Ik wist niet, wie dit deed, Louis of Tim, en daarom ging ik de stafkamer in om de reservesleutel te halen. Daar vond ik Ina, lichtelijk in paniek, de telefoon al in haar handen. 'Zal ik eerst maar Margriet bellen?' zei ze. 'Het is toch gevaarlijk, wat Tim doet? Louis is oersterk en nu helemaal... hij is in staat om Tim te vermoorden . ..' Ze draaide het nummer van Margriet, ik pakte de sleutel en ging naar de keuken.
Terwijl ik de sleutel in het slot stak, flitste er een gevoel van angst door me heen. Binnen hoorde ik glas rinkelen en voorwerpen vallen. Ik was niet bang voor Louis, dat hij mij zou pakken of Tim zou pakken, ik was bang, dat hij iets zou gooien, waardoor mijn tanden geraakt zouden worden. 'Er gebeurt iets met mijn tanden,' wist ik.
Ik opende de deur. Louis gooide juist iets kapot, dat omhoog spatte. 'Kijk,' zei Tim rustig en met een bemoedigend knikje naar mij, 'daar is Yvonne . . . zij vindt ook, dat we naar de kelder toe moeten .. . kom nou, joh ... hè ... zij moet voor het eten zorgen, joh . . . dat kan niet, als wij hier zijn . . .' 
Even leek het er op, dat Louis met Tim mee zou gaan. Tims wonderbaarlijke kalmte en vriendelijkheid hadden zowel Louis als mij vertrouwen gegeven. Louis liep langs het aanrecht mee, met zijn hand eroverheen glijdend, zodat alles wat er op stond in de gootsteen of op de grond viel. Plotseling stond hij stil bij de vleesmachine, een enorm apparaat, dat ik door twee man naar binnen had zien dragen. Hij pakte de machine op, draaide er een kwart slag mee om en gooide hem met alle kracht op de keukenvloer. Ik deed een sprong opzij, gleed uit en lag midden tussen de scherven. De tegels, waarop ik even tevoren gestaan had, waren allemaal gebarsten . . . Eén voor één gooide Louis de flessen tegen de keldermuur. Tim stond naast hem en gaf de flessen aan. Als de krat leeg raakte, trok hij een nieuwe krat naar zich toe, dat gaf een krassend geluid over de betonnen vloer.
 'Hoeveel kratten staan er beneden?' vroeg ik aan Ina. 
'Toch zeker veertig,' zei ze. 'Ze kunnen vooruit. . .' 
'En hoe komen die daar?'
'Ik zou het niet weten ... de vorige bewoners zeker . . .' 
Klaas was al begonnen de ravage in de huiskamer op te ruimen. Alweer dezelfde ruit was gesneuveld en gelaten sloeg hij de glaspunten er uit. 'Ja-ha,' zei hij, 'bam, gaat weer een flesje . . . ja-ha ... als we ook iedereen binnenlaten, dan krijgen we dat . . . Cor met z'n mes . . . Lenny met d'r pilletjes . . . Louis met z'n trippies . . . bam, wéér een flesje ... en nog steeds maar geen doelstellingen, hè ... en blij dat we zijn, dat Tymen nog leeft en dat Tim niet in de keuken gesmoord is en dat Yvonne d'r voetjes nog heeft . . . blij dat we zijn, bam, gaat weer een flesje .. .'
'Margriet zegt, dat Tim het uitstekend doet, Louis kan al zijn agressie kwijt, hij zal moe worden en er vanzelf mee ophouden. En Tim loopt geen gevaar, want die is zijn bondgenoot.' 
'Ja-ha,' zei Klaas tegen Ina, 'maar Margriet zit natuurlijk wèl een eind weg, helemaal in de Willemstraat, en daar loop je ook weinig gevaar, daar kan je nog lekker theoretiseren . . . maar laat ze maar eens bij Louis in de kelder gaan staan, met de spatglasjes om d'r oren, kijken of ze dan nog zegt: hij doet me niks, ik ben z'n bondgenoot... en wat denk je d'r van . . . Louis ... 1 meter 90 .... als die zijn arm optilt, loopt Tim er met een hoge hoed zo onder door. Bam, gaat weer een flesje .. . het tempo gaat iets lager worden, als ik het goed heb tenminste . . .'
Klaas had gelijk, het tempo werd lager. Nog één kratje en het was weer gebeurd. We hoorden nog wat geschop door het glas, toen een tijdje niets, alleen wat brommerige stemmen en tenslotte kwamen ze met z'n tweeën de trap weer op. Louis drijfnat van het zweet, Tim alsof er niets gebeurd was. 'Hè, hè,' zei hij, 'wat een karwei. . . Hoeveel hebben we d'r kapotgesmeten, Louis?'
Louis grinnikte even. 'Heleboel,' zei hij. Hij liet zich op oom Wanja zakken en staarde uitgeput voor zich uit. Ik haalde een glas water en een handdoek voor hem. Terwijl hij dronk, legde hij voorzichtig zijn hand op mijn arm. 'Ik heb jou toch niks gedaan, hè,' zei hij. 
'Nee...'
'Nee . . .,' zei hij me na. 'Nee, want ik doe vrouwen nooit iets ... en ook Tim niet, hoor, dat is zo'n klein mannetje . . .Tim, waar ben je . . .?' 
Tim kwam bij hem staan. 'Je hoeft niet bang te zijn, hoor, jij niet en Yvonne niet, want jullie doe ik nooit iets . . .jullie zijn best goeie mensen ...' Gemma stapte langs Klaas door de kapotte vensterruit heen en ging naast Louis op oom Wanja zitten. 'Wat een klerezooi heb jij d'r van gemaakt, zeg . .. ruim je dat nou ook allemaal zelf weer op?'
Louis keek haar lang en zoekend aan. 'Wees maar niet bang,' zei hij, 'ik doe jou niets ... jij bent een vrouw en ik doe jou niets ... en hem niet... en haar niet. . .' 
'Heb je nog ergens een spiegeltje heel gelaten,' zei Gemma en ze stond op, 'dan kan ik effe kijken of ik al bruin aan het worden ben ...'
Louis hing voorover en wees haar na. 
'En haar niet,' zei hij, 'en hem niet... en haar niet . . . allemaal goeie mensen . . .' Met z'n drieën konden we hem nog net opvangen, toen hij voorover viel.

Thomas liep rillerig en gespannen door het huis. Hij had niet meegetript, maar nu hij eenmaal bij ons zat waar iedereen van zijn geval afwist liet hij zich volledig gaan. Hij huilde veel en sprak, vooral met Bas, over zijn eenzaamheid van de afgelopen jaren.
'Toen mijn ouders vertrokken, dacht ik: Nu is het afgelopen met mij. Het was net, of mijn moeder gekozen had voor mijn vader ... of ze me had laten vallen . . . Tegen Bea, waar ik dus woon, zei mijn moeder: Van Thomas zal je veel plezier hebben, hij is zo zelfstandig en volwassen, je zou niet zeggen, dat hij pas zestien is . . . Ik heb geprobeerd om dan maar zelfstandig en volwassen 'te spelen', maar 's nachts huilde ik en eigenlijk wist ik niet eens waarom. Toen kwam ik in aanraking met jongens en die zeiden: joh, één stikkie, wat geeft dat nou ... en later zeiden ze: joh, één shotje, wat geeft dat nou, daar raak je echt niet aan verslaafd ... En Bea zag toch niets, die praatte maar, aldoor over zichzelf en over haar man, die met een vriendin woonde . . . Als zij het nou maar had gezien, dan was ik er nog op tijd mee opgehouden ... of niet eens aan begonnen, want eigenlijk zocht ik maar gewoon één mens en dat had best Bea kunnen zijn. Maar ze zag niets ... ik ging met een donkere bril lopen . . . expres, maar ze zag niets . . .  Op een dag ze zat in de tuin stal ik 200 gulden uit haar portemonnee. Ik dacht, dat moet ze meteen weten, dat ik dat heb gedaan, er was niemand anders in huis. Dan gaat ze me vragen, waar ik dat geld voor nodig heb en dan komt alles uit. Dan gaan ze er iets aan doen . . . Maar ze maakte alleen maar een hoop spektakel, omdat ze zo stom was om dat geld te verliezen, ze liep alle winkels af, waar ze was geweest en ze jammerde tegen mij, omdat ze zo verstrooid was doordat haar man haar had verlaten . . . Voor de tweede keer stal ik geld. We stonden beiden in de keuken, de portemonnee lag op de keukentafel, ik haalde het geld er zo uit, ze kon het zien als ze wilde . . . Maar ze zag het niet en wéér begon ze over haar verstrooidheid en dat ze aan het aftakelen was. Ik dacht; God, zie het toch . . . help me toch . . . maar ze zag niets . . . En toen wist ik, dat ik weg moest gaan . . . toen ben ik hier gekomen . . .'
Thomas had opgebeld naar de Hogewal, hij kon om zeven uur komen voor een gesprek. 
'Hij kan niet op z'n benen staan,' zei Bas, 'ik zal hem er maar heen brengen.'
'Als hij niet op z'n benen kan staan,' zei Klaas, 'dan heeft hij dat zelf op z'n geweten, dan moet je hem een flinke schop onder z'n kont geven, dan loopt die wel en hard ook . . . Als je hem nú brengt, dan gaat hij nog denken, dat hij voor jou gaat en dan kan je de volgende keer wéér met hem mee.'
Bas twijfelde. 'Ik vind het onverantwoord . . . die pillen van argriet hebben een vreemde uitwerking op hem ... Ik vind . . . stel dat er iets gebeurt? Hij merkt nauwelijks iets op . . . straks loopt hij onder de tram . . .'
'Een flinke schop onder z'n kont, daar wordt hij wakker van.'
Maar Bas bleef twijfelen.
Voor de zekerheid ging Klaas om vijf uur niet naar huis. Meteen na het eten stond hij van tafel op en nog vóór Bas kon ingrijpen, hees hij Thomas onder zijn armen van zijn stoel af. 
'Je prakkie is op,' zei hij, 'en nou wegwezen . . .' 
Thomas keek verdwaasd naar Bas, die hem kennelijk al iets beloofd had.
'En alleen,' zei Klaas, 'gewoon je ene poot voor je andere zetten ... als je gaat slingeren, hou je je maar vast aan je zelf. . . alléén, hoor je . . . doodgaan doe je ook alleen ... en als je wil léven, dan moet je dat ook maar es alleen proberen . . .'
We zagen, hoe Thomas langs het huis schoof. Inderdaad slingerend.
'Verdomme,' zei Bas, 'die jongen kan niet alleen . . .'
Klaas grijnsde voor zich uit. 'Maar voorlopig gaat-ie . . .' zei hij.