6 maart
Mijn nachtdienst was rustig begonnen. De laatste cliënt, Maaike, die ik met Engels geholpen had ging naar bed. Met de nachtwaker regelde ik de laatste zaken, toen er plotseling hard werd gebeld. Totaal overstuur rolde Lenny naar binnen. Klaasje kwam achter haar aan en deed rustig het woord. 'Ze heeft luis,' zei hij, 'd'r hele kop zit vol... ze is bang van zichzelf. . . en ook bang, dat ze ontslagen wordt. Pieter zei, dat ze d'r haar met petroleum moest wassen en dat hebben ze gedaan in de gootsteen. Maar ze begon ineens om zich heen te slaan ... en te gillen ... en ze dacht, dat ze in brand zou vliegen. D'r is niets met haar te beginnen, hoor, ik heb haar maar hierheen gebracht. . .'
In een walm van petroleumdampen jachtte Lenny door het huis. In de keuken greep ze een handdoek, die ze om het hoofd wikkelde. 
'Ik moet er af,' herhaalde ze maar, 'ik moet er af, ik moet er af. ..' 
Samen met Klaasje trok ik haar de huiskamer in, waar ik probeerde haar te kalmeren. Eerst wreef ik haar haren droog en trachtte toen de luis te constateren. Maar ik zag niets.
'Hoe kom je er bij, dat je luis hebt?' vroeg ik haar. 'Want ik zie helemaal niets.'
'Ik heb wèl luis,' huilde ze. 'Ik was bij mijn moeder en die zei het...'
De situatie werd mij duidelijk. Lenny was weer eens naar haar moeder gegaan en deze maal was ze met een 'aanvaardbare' reden op straat gezet. 
'Je hebt geen luis,' zei ik, 'je stinkt alleen naar petroleum, we gaan dus eerst je haren wassen.' 
Lenny sprong overeind. 'Ik heb wèl luis,' schreeuwde ze. 'Ze stuurt me heus niet weg, als ik geen luis heb ... Ik moet er van af, volgende week is mijn moeder jarig, dan komen ze allemaal en ik wil ook komen ... dus moet ik er dan van af zijn ... Je moet er wat aan doen . . . vanavond nog, ik ga niet slapen met luis op mijn hoofd ...'
'Lenny,' zei ik, 'je hebt géén luis, ik zal je haar wassen, ik wil je ook een desinfectiemiddel geven, hoewel je dat niet nodig hebt, je kunt hier blijven slapen vannacht, meer kan ik niet voor je doen ... Ik kan niet voor jou in orde maken, dat je moeder je accepteert, dat doet ze niet, later misschien wel, maar nü in ieder geval nog niet. Vandaag is het luis, morgen is het weer wat anders, je moeder zal blijven zoeken, omdat ze jou en je problemen niet begrijpt. En als je steeds naar haar teruggaat, dan zul je steeds dezelfde teleurstelling ondervinden .. .'
'Dat pestwijf,' zei Klaasje. 'Is ze wel d'r echte moeder . . . laten we eerst maar die petroleum uit d'r haar gaan wassen . . .' 
'Niet onder de kraan!' gilde Lenny. 'Als je me onder de kraan wast, dan moet ik steeds denken, dat ik weer in die bak gedompeld word . . .'
Geschrokken keek Klaasje me aan, daarna ging hij naar Lenny toe en pakte haar bij de hand. 'Kom maar,' zei hij zacht, 'dan gaan we samen onder de douche staan ... ga jij op de grond zitten, dan kan ik goed bij je haar . . . onder de douche vind je toch niet erg, hè? Dat is toch niet erg, hè? Dan hoef je toch nergens aan te denken . . .?'
Lenny schudde gerustgesteld haar hoofd en liep met Klaasje mee. 'Shampoo en handdoeken, liggen die boven . . .?' vroeg hij.
Derek kwam naar beneden. Hij had gehuild. 'Vind je het erg, als ik hier kom zitten? Ik kan niet slapen . . . met Arnold gaat het óók al niet. . . Hij wil zijn deur niet opendoen, hij doet net of hij slaapt... en vanavond ook, heb je dat gezien . . .? Ging die toch ook alleen weg . . . telefoneren ... we hebben hier telefoon, hoeft die toch niet voor uit huis te gaan . . .' 
'Misschien wou hij even alleen zijn.'
'Hij belt op naar zijn vriend en dat wil hij voor mij niet weten.'
'Je bedoelt, dat hij niet wil, dat jij het hoort.' 
'Ja, Arnold geeft niets om me, dat heb ik eigenlijk al meteen gemerkt. Die vriend, hè . . . die is helemaal niet goed voor hem, die heeft hem al zo vaak in de steek gelaten . . . Kan jij hem niet vertellen, Yvonne, dat ik zo niet ben, dat ik niemand in de steek laat, maar dat hij dan wel op moet houden met bellen, want dat kan ik niet, hè . . . het is of hij of ik . . . maar ik ben veel beter voor Arnold. Kan jij hem dat niet vertellen?' 'Hij zal niet naar me luisteren, Derek . . . misschien weet Arnold zelf wel, dat jij beter voor hem bent dan die vriend, maar hij voelt zich verbonden met hem, hij kan hem niet loslaten .. .'
'Ja maar . . . om hem heeft hij die polsen doorgesneden . . . Hij mag hem nooit meer zien, hij moet hèm vergeten ... en dat kan toch, want ik ben er toch . . . We kunnen samen een kamer zoeken en dan gaat Arnold weer werken bij een krant en ik ga naar die opleiding . . . daar hoef ik niet intern als ik niet wil... en dan zorgen we voor elkaar en we kopen een fiets voor zondag en zo.. . en gezellig en zo. .. ach, toe nou, Yvonne, ga jij nou even naar boven en praat jij met hem ... ik ben zo bang, dat Arnold 'em smeert, weer terug naar Amsterdam, terug naar zijn vriend . .. Doe dan ... ga dan ... doe dat voor mij.'
Zijn wangen waren nat van de tranen, zijn ogen, zonder make-up, stonden klein en kwetsbaar in zijn bolle gezicht, de kanten flabbers van zijn nachtpon krulden als de kraag van een clown tegen zijn hals op. Hij keek me zo hoopvol en intriest aan, dat ik niet anders kon . . .
'Goed Derek,' zei ik, 'ik zal met hem praten . . . morgen dan . . .'
In de verte hoorde ik de nachtwaker roepen. Toen het goed tot me doordrong, sprong ik mijn bed uit en botste ik bijna tegen hem op. 'Geen paniek,' riep hij, 'ik kom alleen maar je thee brengen. Heb je nog kunnen slapen?'
Met de thee kwam ik langzaam tot leven. 'Een paar uur,' zei ik, 'tot 4 uur gekletst. . . eerst met Derek, toen met Lenny en Klaasje ... en voordat die in bed lagen . . . Heb je ze eigenlijk gewekt?'
Hij lachte. 'Het is al 10 uur, wist je dat... ze zijn al aan het vergaderen, we hebben je laten slapen. Lenny en Klaasje zijn naar hun werk, maar met Derek zijn er wat moeilijkheden.' 
'Met Derek? Waarom? Hoezo? Is hij al wakker dan?' 
'Ja, Ina is bij hem . . . Hij is erg overstuur, want Arnold is vanmorgen heel vroeg vertrokken . . .'
'Vertrokken . . .? Dat kan niet,' zei ik, 'ik heb nog niet eens met hem kunnen praten . . .'
'Ja, ik weet het niet, hoor. Om half acht zag ik hem naar beneden komen ... Ik vroeg, waar hij naar toe ging en hij zei: Ik kan beter maar gaan . . . Hij wilde ook niet op jullie wachten, hij bedankte voor alles, speciaal de groeten aan Mieke . . . en voor de rest. . . nou ja . . . hij ging, hij heeft geen boodschap voor jullie achtergelaten.'
'Maar waarom heb je me niet gewekt? Hij kan toch niet zo vertrekken? Waar is hij naar toe? Weer terug naar Amsterdam?'
'Het had geen zin om jou te wekken. Hij wilde wèg. Hij is niet voor niks zo vroeg gegaan . . . juist om jullie te ontlopen.' 
Ik ging naar Dereks kamer toe. Hij zat aan zijn tafeltje met zijn handen onder zijn kin, ongewassen en nog behuilder dan de avond tevoren. Ina zat tegenover hem en maakte een wanhopig gebaar naar mij toen ik binnenkwam. 'Jij met je morgen,' zei Derek tegen mij, 'je had meteen naar hem toe moeten gaan . . . nou is hij weg . . . zie je wel... hij is terug naar zijn vriend ... en ik weet niet eens zijn adres.' Hij huilde weer. 'Derek,' zei Ina, 'je wist zelf, beter dan wij, dat het met jou en Arnold niet ging. Je bent er al die tijd bang voor geweest, en nou het zover is, ga je de schuld op een ander gooien. Dat is niet fair. Zodra Arnold hier kwam, heb je hem in zijn kraag gegrepen, je hebt hem geen kans gegeven om rond te komen met zichzelf. Je bent met plannen aangekomen en de hele dag heb je om hem heen gedraaid. Die jongen zat zo vreselijk in de knoop, hij kon jou helemaal nog niet aan . . .' 
'Maar ik wilde hem toch juist helpen,' zei Derek, 'ik vroeg hem niet om mij te helpen . . .'
'Hij kon niet geholpen worden door jou, hij moest er zelf doorheen, hij kon nog lang geen nieuwe banden aan. Je moet je voorstellen, Derek: een moeder die een kind verliest. . . die denkt toch ook niet allereerst aan het kind, dat ze nog zou kunnen krijgen . . .?'
Een moment keek Derek sprakeloos van Ina naar mij. Toen veegde hij resoluut de tranen van zijn wangen. 'Ik ga me gauw aankleden,' zei hij, 'eerst even onder de douche. Ik heb al een paar dagen niet naar Hanneke omgekeken . . . Wat is het voor dag vandaag? Maandag de hoeveelste . ..?' 
'De zevende,' zei ik.
'Mijn God,' zei Derek, 'de vijftiende is ze uitgerekend, en je weet het maar nooit met zo'n eerste kind. Er is toch nog niks gebeurd? Is ze al in de huiskamer. Hanneke? Heb jij d'r gezien, Yvonne . . .? Hé, Ina, heb je d'r al gezien . . .?' Hij wachtte ons antwoord niet af. Hij stak zijn voeten in de muiltjes, sloeg zijn gebloemde duster om en trippelde de gang in. 
Ina en ik keken hem na. 'Hij gaat zich weer boven op de baby storten,' zei Ina. 'M'n petje af voor Hanneke, die dat allemaal maar slikt. . .'