20 december
Met de politie werd een afspraak gemaakt, op
korte termijn zouden wij de zaak opnieuw bekijken. Een delegatie
van ons werd op 27 december om 10 uur 's morgens verwacht voor een
gesprek met de hoofdcommissaris plus nog twee hoge heren. Onze
delegatie groeide uit tot vijf man: de coördinatoren Bas en Tymen,
Klaas, Chiel en ik (om te notuleren). Ruud wilde niet mee, omdat
hij in de politie totaal geen vertrouwen had. 'De eerste afspraak
hebben ze ook geschonden,' zei hij, 'en bovendien, ik heb te veel
met ze te maken gehad, ze houden je alleen maar zoet en ze nemen
tóch de maatregelen, die zij willen.'
De rust in huis was weergekeerd, na het
'verhaaltje', dat ik zo plompverloren moest vertellen. Over een
commune, had Klaas gezegd, maar dat kon ik natuurlijk niet, want
daar was ik nog nooit geweest. Maar intuïtief voelde ik aan, dat ik
het succes met de omgekeerde stoel moest continueren. Daarom
vertelde ik over de straat, waarin ik als kind gewoond had. Over de
kinderen die daar ook woonden en die 's avonds na het eten jagerbal
speelden totdat het donker werd.
'Deden ze allemaal mee?' vroeg Joop.
'Jawel,' zei ik, 'allemaal, een stuk of
twintig. Dan renden we om een pleintje heen en een van ons was de
jager. En die moest dan proberen de anderen af te gooien. Als je
geraakt was, dan werd je ook jager en zo ging dat door, totdat er
nog maar ééntje over was en die werd dan weer de jager van het
volgende spel. We deden ontzettend veel samen altijd. Als de
koningin jarig was, dan maakten we met z'n allen slingers ergens op
een zolder bij iemand thuis en daarmee versierden we de hele straat
en we maakten erepoorten. En we droogden ook zonnepitten op lange
tafels, die deden we dan in een zakje en die verkochten we voor 2
cent. . .'
'Eigenlijk waren jullie dus tóch een
commune,' zei Charrie, 'want jullie deden alles samen ... ik wou
dat ik een straat had . . . zeg en wat deed je nog meer? In de
winter bijvoorbeeld?'
'Oh, in de winter . . . zoveel ... in ónze
winter viel er nog sneeuw . . . zoveel, dat we midden op het plein
een iglo konden bouwen. Daar waren we dagen mee bezig, met sneeuw
aanvoeren en met de hand aankloppen. Van thuis kregen
we allerlei lekkers mee en dan zaten we in de iglo te
snoepen.'
'Ik heb nog nooit een tent gebouwd,' zei
Charrie, 'dat mocht niet in het te-h-huis ... je mocht niet in iets
donkers gaan zitten, waar ze je niet konden zien ... en zeker niet
met z'n tweeën ... ze dachten daar altijd aan sme-he-rige dingen .
. .'
'Oh, Yvonne,' zei Derek, 'ik heb toch zo'n
verschrikkelijke buikpijn, het komt vast doordat ik zo lang met
blote voeten in mijn slippers heb gelopen en door die natte haren,
weet je wel. . . Door de consternatie heb ik helemaal nergens aan
gedacht, ik heb er veel te lang mee rond gelopen. Vandaar
waarschijnlijk ook die stijve nek, want ach, zo'n duster is toch
maar een vodje aan je lijf. Ik heb me nou maar extra warmpjes
aangekleed, een extra vestje aan, maar wat ik zoek, is zo'n lekkere
rubber kruik, die zal er toch wel wezen?'
'Een kruik?' vroeg ik. 'We hebben geen kruik,
neem maar wat thee, dat wil ook wel eens helpen.'
Maar Derek zag Ruud aankomen en draaide
opnieuw zijn klaagzang af. 'Zeg Ruud, ik heb zo'n vreselijke
buikpijn, het komt vast doordat ik veel te lang in slippers heb
gelopen . . . zo'n buikpijn ... ik zoek een kruik, een rubber
kruik, je weet wel. Kan jij me daaraan helpen?'
Ruud deed zijn ogen even dicht. 'Ach man,'
zei hij, 'lig niet te zeiken.'
Bij de manege hadden ze er wel oren naar, een
jongen als Charrie konden ze goed gebruiken. Ik moest maar eens
langskomen met hem. Had hij rubberlaarzen, voor het werk in de
stallen? En hoe stond het met de rest van zijn kleding? Ik schreef
alles op, wat Charrie nodig had, ik zou er voor zorgen. Het
voornaamste was, dat ze wisten wat er met Charrie aan de hand was
en dat ze een plaatsje voor hem hadden. Als hij wilde, kon hij
meteen komen kennismaken en hij moest zelf maar bepalen, wanneer
hij beginnen wou, 1 januari of meteen morgen al. Alleen ... hij
moest wel vroeg aan de slag, om 7 uur.
Ik protesteerde, dat kon hij niet, nog niet
tenminste. We kwamen tot een compromis: de eerste twee weken mocht
hij om 9 uur beginnen om wat te wennen, maar daarna . . . Voor
huisvesting konden ze echter niet zorgen. Hij kon een warme
maaltijd krijgen 'en over het zakgeld worden we het wel eens .
. .' Ik zei, dat Bas zou komen om dat verder af te handelen, die
stond ook in verbinding met de Voogdijvereniging.
Margriet had na overleg met een psychiater
van de GGD geadviseerd voor Charrie plaatsing aan te vragen in De
Viersprong in Halsteren, maar er was een wachtlijst van zeker drie
maanden. Die tijd moest overbrugd worden, het werken in een manege
leek haar een goede tussenoplossing, maar het had wel als
consequentie, dat Charrie drie maanden bij ons moest blijven.
Toen ik Charrie het nieuws vertelde, vroeg
hij meteen geld om laarzen te kunnen kopen. Gemma, die zich meer en
meer met iedereen bemoeide, ging met hem mee de stad in. Toen ze
terugkwamen, had Gemma de laarzen aan en ze schreeuwde het hele
huis bij elkaar, toen Charrie ze opeiste.
De maatschappelijk werkster van Margriet had
er geen gras over laten groeien. Ze had Gemma's moeder vrijwel
meteen bezocht en de confrontatie ter sprake gebracht. De moeder
stemde meteen toe. 'Als u denkt, dat het helpt, zal ik haar over
mijn leven vertellen ... ik ben ook van het ene tehuis naar het
andere gegaan,' zei ze. 'Ik wou, dat ze mij geleerd hadden hoe ik
moest leven . . . maar toen ik Gemma kreeg, moest ik haar afstaan,
omdat ik zelf nog een voogdijkind was ... Ik heb altijd haar kleren
gebracht, ik heb altijd geprobeerd om met haar in contact te komen,
maar het werd me verboden ... Ik weet niet of het nu niet te laat
is, maar ik wil mijn dochter graag zien . . .'
Op advies van Margriet bracht ik Gemma meteen
op de hoogte. 'Wel godverdomme,' zei ze, 'kènne ze wel... ze heeft
me dus willen zien ... en het mocht niet. . . kan dat zo maar . . .
wie maakt dat uit? En waarom kan het nu ineens wèl?'
'Omdat je nu met andere mensen te maken hebt,
denk ik.'
'Met andere mensen ... je bedoelt, dat die
anderen geen mensen waren en dat Margriet dat wèl is, bedoel
je dat. . .'
Ik knikte een beetje hulpeloos. Ze had
gelijk.
Gemma tuurde lang voor zich uit en zei
tenslotte zacht: 'Komt ze alleen . . .? Nee toch . . .?'
'Wat wil je?' vroeg ik haar.
'Ik wil er iemand bij . . . Kom jij . .
.?'
'Dat is goed. Wanneer?'
'Zo gauw mogelijk . . . morgen al, want nu ik
hét weet, kan ik geen nacht meer slapen . . .'
'Ik zal het vragen, alleen, het is best
mogelijk, dat je moeder er ook iemand bij wil hebben, misschien die
helpster van Margriet, die kent ze nu.'
Gemma keek me doordringend aan. 'Het is toch
geen val, hè?' zei ze. 'Ze komt toch niet met iemand van het
laatste tehuis, zodat ik terug moet, hè?'
'Nee, Gemma, wij doen alleen dingen, waar je
zelf om vraagt, of waar je in toestemt... je hebt om je moeder
gevraagd, maar misschien komt ze niet alleen, het is voor haar ook
moeilijk . . . erg moeilijk . . . dat begrijp je toch?'
Derek was niet meer te harden. Hij kon
zichzelf geen twee tellen bezighouden, hij klaagde doorlopend over
zijn buik, over zijn maag, over rode ogen, een droge keel, een
sneetje in zijn vinger, steken in zijn zij, gezwollen voeten,
slapeloosheid etc.
In het begin werd hij door de cliënten
uitgelachen, maar naarmate de dag verstreek, ontstond er een
gespannen sfeer. Tenslotte gooide Pieter hem een zware asbak naar
zijn hoofd en dat werd het startsein voor een smijtpartij van
bloempotten, bekers en bestek. Er sneuvelde een ruit en Lenny werd
op staande voet hysterisch. Zonder te beseffen wat ze deed, pakte
ze het lage tafeltje in de huiskamer en smeet dat door een andere
ruit. Ze maaide met haar armen om zich heen, verwondde zich aan een
scherf en schrok toen zo van haar eigen bloed, dat ze totaal
verstarde en met gesloten ogen en dikke aders in haar nek één lange
gil produceerde. Op dat moment stond Koen in de deur. Hij overzag
de ravage en kwam rustig naar Lenny toe. In haar gil overrompelde
hij haar met een klap in haar gezicht, zodat ze haar ogen wijd open
sperde en via een slikbeweging overging tot droge snikgeluiden.
Ineens spreidde Koen zijn armen. De primitieve kracht die daarvan
uitging, was de enige troost die Lenny zocht. Ze liet zich tegen
hem aan vallen en Koen sloot zijn armen om haar heen. 'Huil maar,
kleintje', zei hij, 'huil maar, zoet maar.. . huil dan
maar...'
Voor het eerst heb ik Lenny echt horen
huilen.