14 januari
Tijdens de ochtendvergadering werd de ziekte
van Ruud als eerste punt aan de orde gesteld. Chiel inmiddels
hersteld had Ruud opgezocht en kon ons informeren. 'Ik weet het
niet zeker,' zei hij, 'maar ik geloof, dat hij helemaal niet ziek
is. Hij is weer aan de drugs. Hij is er natuurlijk nooit af
geweest, maar mijn indruk is, dat hij nu weer vrij veel gebruikt. .
. En dan ... hij is natuurlijk een rare vogel... hij heeft bij hem
thuis zo'n paar jongens hangen, ook ergens vandaan gehaald, en die
staan een beetje wezenloos voor zich uit te koekeloeren . . .
Waarschijnlijk had hij die willen helpen en is hij er zelf aan
kapot gegaan. Maar dat hij griep heeft, geloof ik niet.. .'
Ook Ruuds onbetrouwbaarheid als staflid kwam
ter sprake. We konden niet op hem rekenen. Als zijn dienst inging
om vijf uur, dan kwam hij met het grootste gemak om zeven uur
binnen. Degene die afgelost moest worden was altijd de sigaar. Dat
gaf onrust. Niemand was te beroerd om langer te werken, maar dan
moest er wel een goede reden voor zijn. We beseften allemaal, dat
een jongen als Ruud voor ons onmisbaar was, niemand was in drugs zo
ingevoerd als hij. Hij kende vrijwel alle dealers in de stad en wat
nog belangrijker was, ze kenden hèm en de meesten waren bang voor
hem. Juist door zijn eigen drugverleden wekte hij vertrouwen bij de
jongens, die 'er af wilden. Hij kende de methoden, hij kende de
wegen. Maar wat moesten we beginnen, als Ruud zich veertien dagen
ziek ging melden, misschien weer veertien dagen kwam om zich dan
weer ziek te melden. We kwamen tot de conclusie, dat Ruud eigenlijk
'toegevoegd' had moeten zijn. Voor hem in de plaats moest een ander
staflid komen en we zouden Ruud moeten kunnen raadplegen als
specialist. De staf wilde Ruud een voorstel doen: hij zou ontslagen
worden op grond van het feit, dat we geen specialist in full-time
dienst gebruiken konden, Ruud zou dan een uitkering krijgen van de
WW, de staf zou een nieuw lid kunnen aantrekken en Ruud zou,
levende van de WW, door ons kunnen worden ingezet bij druggevallen.
Dit voorstel was er niet zonder meer doorgekomen. Het is een
ernstige zaak om iemand te ontslaan en nog ernstiger wanneer dit
een kwestie van 'doorgestoken kaart' betreft. Maar we konden
nauwelijks anders doen. Ons verzoek om een extra staflid te krijgen
was door geldgebrek afgewezen. Zonder dat extra staflid werden wij
te zeer overbelast en was ons voortbestaan onmogelijk geworden.
Vandaar, dat we er tenslotte allen in toestemden, dat Tymen en Bas
met Ruud zouden gaan praten.
Het volgende punt van de agenda had al eerder
de gemoederen in beweging gebracht, maar was nu toch een breekpunt
voor de staf geworden. Want: 'Wat zijn wij eigenlijk?' had Klaas
als vraag gesteld. 'Zijn wij opvanghuis, behandelingstehuis of
krisisinterventiecentrum . . .?'
Als we naar de cliënten keken, die we tot nu
toe hadden gehad, dan bleek de meerderheid psychiatrische
begeleiding nodig te hebben. Zestig procent bleek bij aankomst bij
ons in een krisis te verkeren en een enkeling voldeed aan de
voorwaarden, die aan 'opvang' werden gesteld. Voor de meerderheid
hadden wij dus geen mogelijkheden, omdat onze staf daar niet
deskundig genoeg voor was. Doorzenden naar de juiste instellingen
was uitgesloten, want die zaten boordevol en hadden lange
wachttijden. Alleen wanneer de GGD door ons gewaarschuwd
onmiddellijke opname noodzakelijk achtte, vervielen de wachttijden,
maar in dat geval was het maar de vraag, waar zo'n cliënt
terechtkwam en of hij er ooit nog uitkwam.
'We zijn als opvanghuis begonnen,' zei Klaas,
'omdat daar behoefte aan was, gewoon een huis waar je uit kan
huilen en van waaruit je verder kan gaan, maar we zijn druk bezig
psychiatrische patiënten te behandelen . . . Moet je nagaan . . .
Yvonne, goeie moeder . . . Chiel, beste kok . . . Tymen, geen domme
socioloog... en ik. . . ik ben hier om lampies in te draaien . . .
We moeten onze intake verscherpen, géén psychiatrische gevallen
meer, systematisch weigeren . . . alléén opvang en verder geen
gesodemieter . . .'
Koen: 'Je zegt dat we ondeskundig zijn, dat
is zo. Hoe kunnen we aan een nieuwe cliënt dan zien of hij
psychiatrische begeleiding nodig heeft? Dat merken we pas na een
paar dagen en dan zit hij er al, dan stuur je hem niet meer weg . .
.'
Ina: 'Er moet gewoon een nieuwe staf komen,
met zwaardere mensen er in.'
Klaas: 'Maar dan wordt het toch wéér een
psychiatrische inrichting . . . We hebben juist behoefte aan gewoon
een lekker huisie voor gewoon schatten van weggelopen kindertjes en
eenzame kindertjes en verkrachte kindertjes en kindertjes die
pakkies shag opvreten en géén psychedelische defecten, want daar
worden we zelf helemaal psychedelofiel van . . .'
Koen: 'Als ik dienst heb, laat ik iedereen
binnen, die om onderdak vraagt.'
Klaas: 'Ja, dat doet Ina ook, die gaat er mee
in bed liggen.' Ina begon te grinniken. Een maand geleden zou ze
nog kwaad geworden zijn.
Bas: 'We moeten inderdaad kritischer worden .
. . maar aan de andere kant . . . als we er te veel weigeren, dan
is onze bezetting te laag en we worden nou eenmaal betaald voor het
aantal cliënten dat we in huis hebben.'
'Mag ik effe lachen,' zei Klaas, 'ha-ha . . .
dus als we failliet dreigen te gaan, dan moeten we de straat op om
cliënten te ronselen . . . Zeg hé . . . kan jij niet es weglopen
van thuis, of es een auto jatten zodat je bij ons kan onderduiken,
want we hebben niet genoeg cliënten en dan gaat die tent van ons
dicht, begrijp je wel. . . Ha-ha . . . mag ik effe lachen . .
.'
Rem: 'Kunnen we geen aanloopperiode krijgen
met een gegarandeerd beginbedrag, zodat we uitbetaald worden voor
pakweg vijftien cliënten, ook als we er maar zeven in huis
hebben?'
Klaas: 'Maar daar begrijpen die sociologen op
de Sociale Dienst toch helemaal niks van, jongen. Die zeggen
gewoon: hoeveel kindertjes? Zeven? Nou, dan krijg je 7 maal ƒ 105
per dag . . . Dat kunnen ze daar helemaal niet volgen als je om 15
maal ƒ 105 per dag vraagt als je d'r maar zeven in huis hebt. Daar
moeten eerst twintig brieven overheen voordat die sociologen daar
dat snappen. Want ze zijn toch zeker zélf niet verkracht? Wat kan
hun dat huis nou schelen . . .'
Koen: 'En daarom laat ik iedereen binnen die
bij ons om onderdak vraagt . . . beter hier, dan in een
inrichting.'
Klaas: 'Meneer Koen, de hulpverlener, met
eigen plannen en eigen doelstellingen . . . Heb je soms ook een
plannetje in je hoofd, hoe we dat doen moeten met de nazorg? Want
daar gaan we ook kapot aan binnen de twee maanden. Niemand gaat
hier weg en als ze weg gaan, komen ze weer allemaal terug op
visite. Jantje eens in de week, Pietje iedere dag, want hij zit
alleen op z'n kamer en hij verveelt zich rot. . . En wat denk jij
van je ongeorganiseerde witte huis . . . Daar kan je ook iedere dag
naar toe gaan jongen, om ruzies bij te leggen, want ze vermóórden
elkaar . . . Zal je tien van die huisies hebben.'
Er werd besloten, dat Tymen zich zou gaan
verdiepen in de 'nazorg'.
'Die kan het beste worden uitbesteed aan
vrijwilligers,' zei Elly.
'Hoe kom je daar aan?' zei Tim.
'Ze hebben met ons een band ... ga Ali maar
vertellen, dat ze met haar sores naar een vrijwilliger moet...
ze loopt naar mij,' zei Chiel.
Bas hamerde af, Tymen moest zich daar eerst
maar eens op bezinnen.
'Klusje voor Tymen,' zei Klaas.
Toen ik voor mijn nachtdienst terugkwam, zag
ik een rozig licht uit DE ARME BAKKER komen. Ik tikte tegen
een raam en een brabants bontje werd opzijgeschoven, zodat
ik plotseling oog in oog stond met een ditmaal
platinablonde Pieter Juweel.
Hij lachte breed, toen hij me zag en opende
direct de deur.
'Hoi,' zei hij, 'kom er in, wil je een
borrel?'
Binnen trof ik ook Maaike, Derek, Charrie en
Klaasje aan, achter grote witte mokken, waar beslist geen
koffie in zat.
Pieter Juweel trok een plastic tasje onder de
tafel vandaan en maakte een groots gebaar: 'Sherry, jonge,
cognakkie, wodka .. . zeg maar wat je hebben wilt.'
'En ik heb nog advocaat bij me, hoor Yvonne,'
zei Derek, 'ik moet dat sterke spul niet meer en jij houdt er
ook niet van, hè kind? Neem maar gerust van mij een
advocaatje, doe ik gezellig met je mee . . .'
Ik kreeg een beker advocaat, tot aan de rand
gevuld, en Pieter Juweel schonk ook de anderen nog eens bij.
'Prosit jongens, op de thuiskomst van Pieter Juweel . .
.'
'Thuiskomst?' vroeg ik.
'Ach ja, meid, moet je hóren,' zei Derek,
'wat dat jong weer een ellende heeft meegemaakt. Nog geen wéék
zit die op z'n kamer en . . .'
'Stil nou,' riep Maaike, 'ouwe mém die je
bent, laat het hem toch zelf vertellen ...'
Derek trok zich beledigd terug in zijn schulp
en Pieter zich bewust van zijn belangrijkheid nam het woord
over. 'Nou ja . . . kijk . . . ellénde . . . das een groot
woord, hè . . . Dat feestje afgelopen zaterdag heeft eigenlijk
de doorslag gegeven. Ook flauwe kul natuurlijk, want er was
niemand in huis en ik zit boven een pakhuis, maar de buren
links, die schijnen te hebben geklaagd, nou ja ... en dan heb
ik wat aanloop gehad van een paar ruige vrienden 'n paar dagen
achter elkaar. Toen hebben ze schijnbaar weer geklaagd en toen heb
ik vanmorgen ... ik denk: kom, laat ik m'n plantjes, die ik van
Gemma heb gekregen weetje wel, ik denk kom .. . laat ik ze in de
wastafel zetten, enfin, stop er in, kraan open, enfin, hoe gaat
dat, vergeet ik hem dicht te doen en kom ik thuis vanavond, het
hele pakhuis ondergelopen en die vent pisnijdig . . . Meteen de
huur opgezegd, op staande voet, m'n hele rotzooi staat al in de
gang, die troep van het Leger des Heils weet je wel, nou ja, die
mag hij houden, ik heb alleen mijn pakken meegenomen en mijn
recorder, weet je wel, en dan mijn dranken, weet je wel, maar de
rest, dat mag die houden . . . Nou ja en toen heeft die vent ook
nog mijn baas opgebeld, die supermarkt dus, hè, en hij heeft
gevraagd, of het niet een beetje vreemd is, dat ik zo'n dertig
flessen ongeopend staan heb. Nou ja, daar zal dan morgen ook wel
stront van komen, daar ga ik ook niet meer naar terug . . .'
'Maar hij heeft ze niet gejat, hoor,' riep
Derek, 'hij heeft ze zélf betaald, maar hij moet dat strookje
morgen tonen . . .'
'En dat heb ik duidelijk niet,' ging Pieter
door, 'ik heb die flessen vrijdagmiddag daar gekocht van mijn
inrichtingsgeld, dat was voor dat feestje . . . maar dat strookje
heb ik duidelijk niet . . .'
'En dan denken ze daar natuurlijk, dat hij
het tóch gejat heeft. . . ook een toestand hoor,' jammerde Derek.
'Ik heb tegen hem gezegd: jong, blijf maar lekker hier, wij hebben
het tenminste gezellig met elkaar . . .'
'Je bent niet goed wijs,' zei ik tegen Derek,
'hij blijft helemaal niet hier . . . één nacht misschien, maar
morgen wordt het toch echt opnieuw bekeken.'
Ze kwamen allemaal in opstand. 'Het gaat nou
toch goed met Pieter,' zei Klaasje. 'Hij rookt niet meer, helemaal
geen stuf en hij heeft een baantje . . . Waarom kopen jullie hem
dan los, als je hem toch weer laat schieten . . .?'
'E-e-en h-hij h-heeft niks gggejat. . .
a-a-alleen ze gggeloven hem niet,' zei Charrie. 'Ju-jullie moeten
voor hem n-naar die su-su-su-su-supermarkt gaan.'
'Ik wil d'r best blijven werken,' zei Pieter,
'ik vind het best leuk achter de kassa ... en als het een beetje
wil, dan kan ik volgende maand bij de vloerbedekking komen, daar
gaat een jongen weg en ik wou net proberen, of ik zijn plaats
kon krijgen. Lijkt me hartstikke leuk daar, zitten leuke gasten . .
.'
'Ach, help hem toch,' zei Maaike, 'en laat
die in dat witte huis gaan wonen, daar is toch nog een kamer
vrij?'
'En die kan ik dan zelf betalen,' zei Pieter,
'en ik wil best een ogie in het zeil houden, hoor . . . een beetje
op Lenny passen en met Klaasje kan ik het ook wel vinden . . .' Ze
keken me hoopvol aan, alsof het van mij af zou hangen.
'Nou goed,' zei ik, 'ik zal het bespreken
binnen met Rem, die heeft morgen ook dienst en die moet het dan
maar verder bekijken. Wel stom van je hoor, om je inrichtingsgeld
te verzuipen ... in je nieuwe kamer kan je nou mooi op de planken
zitten.'
'Maar wij hebben tenminste een feest gehad
... en wanneer hebben we dat eens,' zei Maaike.
'I-ik hheb nog nnooit een f-f-feest gehad ...
ik vond het leuk.'
'Ach, ik heb zo iets bij elkaar voor mijn
kamer . . . een paar leuke kistjes bij de groenteboer en ik kan
best op de grond slapen. Ach ... en ik kan altijd nog wel ergens
wat jatten . . .'
'Als je daar aan gaat beginnen, dan helpen we
je niet.'
'Okee . . . okee . . .,' deed hij sussend,
'als jij wil, dat ik niet jat, dan jat ik toch zeker niet . . .
okee, okee . . . m'n woord kan je hebben . .'
'Maak dan maar je kamer klaar,' zei ik, 'hij
staat nog leeg en je weet waar de dekens liggen.'
'Dat doe ik wel even,' zei Maaike en ze stond
gelijk met mij op. We liepen samen het huis in.
'Maaike,' zei ik, 'ik heb geen zin om morgen
met jou naar de NVSH te gaan voor de morning-after pil. Je hebt van
Koen condooms gekregen en jullie gebruiken ze maar . . .'
Ze keek me verwonderd aan. 'Phoe,' zei ze,
'ik ben helemaal niks van plan. Ach, nou ja . . . morgen of
overmorgen word ik toch ongesteld . . . kan het toch geen kwaad . .
. hoef ik toch niet. . .'
Ik viel haar grof in de reden. 'Stomme
idioot,' zei ik, 'heb je niet genoeg geleerd . . . Als je met hem
naar bed gaat, zorg je dat er geen gelazer van komt en zolang je de
pil niet slikt, gebruik je condooms.'
Ik had haar bij haar armen gepakt en ze
schudde zich ruw los. 'Maf wijf. . .,' zei ze.