11 januari
Terwijl de vergadering in volle gang was, kon
ik mijn dienst in huis gebruiken voor de intake van Nico. Een
magere, puisterige jongen met diepliggende, vermoeide ogen. Hij zag
er netjes en schoon uit, alsof hij op visite kwam. Bagage had hij
niet bij zich, alleen een portable-radio en een klein zakje, waarin
hooguit een pyjama en een tandenborstel konden zitten. Hij begon
met te vertellen, dat hij eigenlijk op zijn werk had moeten zitten,
maar de sociale werkster van het bedrijf had hem naar ons
verwezen.
'Is dat zo,' vroeg hij, 'dat ik hierzo
voorlopig een kamer kan krijgen?'
'Als je nergens anders terecht kunt,' zei ik,
'maar dat moeten we dus bekijken.'
Toen viel hij heftig uit. 'Ik kan nergens
terecht. Mijn moeder is in oktober gestorven. Ik ben achttien en ik
zit met mijn zus van veertien en mijn kleine zusje van elf bij mijn
vader thuis. Ik heb heus wel te doen met die man, want hij zorgt
goed voor ons, maar hij gaat naar de hoeren en dat kan ik niet
hebben. Mijn moeder is altijd goed voor ons geweest, altijd bezig
met ons en ook met mijn vader, maar toen ze ziek werd, toen ging
die al, ik heb hem gevolgd, ik heb het gezien . .. En toen mijn
moeder dood was, kwam hij er eerlijk voor uit, hij heeft vreselijk
gehuild, maar ik kan het niet hebben. Mijn moeder had kanker, ze
heeft heel erg geleden en de laatste tijd was het een puinzooi in
huis. In het ziekenhuis heeft ze gelegen. En mijn vader ging zó van
het ziekenhuis door naar die hoer. Dat neem ik hem kwalijk. Het was
nog niet eens een gewone vrouw. En alles ging stiekem. Dat neem ik
hem kwalijk. En nou ook, nog steeds naar die hoeren, waarom zoekt
die niet een gewone vrouw? Dan kan hij daar later nog mee trouwen.
Dan hebben mijn zusjes een moeder terug. Als mijn kleine zusje in
bed ligt 's avonds, dan gaat hij, eerst naar het café, soms komt
die daarna thuis, maar soms gaat hij naar haar. En hij moet haar
betalen, want geld is er nooit. Nauwelijks geld om eten te kopen.
En u moet het zien thuis. Er is al iemand van Release bij ons
geweest, maar die kwam door mijn zusje. Het is helemaal vervuild en
nou wil die man van Release voor een schoonmaakploeg zorgen. Maar
daar gaat het niet om. Ik zit met mijn vader in dezelfde zaak en ik
vind het er leuk. Ik heb er mijn vrienden. En het zit er ook in,
dat ik binnenkort de buitendienst in mag. Maar iedere keer als ik
daar kom, dan zie ik mijn vader weer. En dat gaat zo niet. Hij weg,
of ik, maar hij kan niet weg. Begrijpt u? En thuis is het slaande
herrie. Want ik kan het niet hebben. Ik kan het niet hebben van die
hoer. Hij had een gewone vrouw kunnen nemen.'
'Wie is die werker van Release?' vroeg
ik.
'Dat is Karel, meer weet ik niet.'
'Als ik nou eens met Karel ging praten?
Misschien dat we samen iets voor jullie kunnen doen. Voorlopig kan
je hier blijven natuurlijk, maar je moet wel nog even met een van
mijn vrienden hier praten, want we beslissen altijd met z'n
tweeën.'
'Dat is best,' zei Nico, 'stuur hem
maar.'
'Maar je moet even wachten, want ze zijn aan
het vergaderen.'
'Oh, dat is best,' zei hij weer. Hij sloeg
zijn benen over elkaar en drukte de toets van zijn portable-radio
in.
Toen ik de koffie binnenbracht, sloegen de
vonken me links en rechts om de oren. 'Nou je er toch bent,' zei
Bas tegen mij, 'wij hebben besloten, dat er voortaan geen eigen
plannen worden uitgevoerd. Dat geld voor dat huis van Koen is er.
Op 1 februari kunnen Ali, Lenny, Joop en Klaasje daar een kamer
krijgen. Eén kamer willen we even reserve houden en voor die andere
kamer zal Tim iemand zoeken van de Sociale Academie.'
'Ja-ha,' zei Klaas en hij begon weer te
twinkelen, 'gelukstelegrammen gelieve aan te bieden bij die meneer
(en hij wees naar Koen, die star voor zich keek) met dat bordje op
z'n hoofd: wegens teleurstelling gesloten.'
'Misschien dat Koen even mee kan gaan,'
stelde ik voor, 'er is een jongen gekomen en die moet worden
ingetaked.'
Koen ging meteen met me mee. 'Stelletje
bureaucratische lullen,' zei hij in de gang, 'risico durven ze niet
te lopen.'
Ik gaf hem een zoen. 'Die krijg je nog van
Gemma,' zei ik.
Mijn sympathie ging uit naar Koen. Van ons
allemaal was hij het meest kwetsbaar, omdat hij zich volledig
verplaatste in de cliënten en hun wanhoop of verdriet vaak
lijfelijk onderging. Hij bood werkelijk zijn lichaam aan. Als hij
iemand troostte, deed hij dat met zijn eigen warmte, 'met zijn
eigen vet,' zei Gemma altijd. En ze had gelijk. Het was net, of hij
de vetrollen van zijn maag aanbood om een huilend hoofd in te
stoppen. Die vetrollen had Gemma ook eens 'kurkezakkies voor het
verdriet' genoemd, 'om met je ellende tegenan te stoten . . .',
terwijl Lenny, die nooit woorden vond, vaak tastend met haar hand
tussen de plooien en de rollen rust had gevonden.
Het lag voor de hand, dat Koen in conflict
zou komen met Tymen en Bas. Koen werkte volgens zijn intuïtie,
Tymen en Bas volgens schema's en ervaring. Hun opzet was zakelijk
en groots. Plannen op lange termijn hadden hun voorkeur. Het was
duidelijk, dat ze het witte huizen-plan goed voorbereid aan de
gemeente wilden overleggen, als basis van een netwerk door de hele
stad. De uitwerking en uitvoering van zo'n plan zou zeker jaren
gaan kosten, maar het resultaat zou dan ook honderd procent kunnen
zijn.
Voor Koen gold de mens en niet het plan. Hij
wilde eerst de kinderen van ons huis een onderdak geven. Als hij
daarvoor gebruik kon maken van het witte huizen-plan, dan deed hij
dat. De kans op een mislukking was natuurlijk groot en de kans, dat
de gemeente dan zou zeggen: daar steken we ons geld niet in, zeker
niet ondenkbaar. Koen vond echter, dat hij (en wij) ons in moesten
zetten voor de kinderen, die wij in huis hadden en die op ons
rekenden en niet in eerste instantie voor de papieren kinderen, die
wij in de toekomst op grootsere wijze konden helpen.
'Dat plan kun je best indienen,' zei hij,
'maar ik heb er geen boodschap aan ... ik bemoei me alleen met Ali,
Lenny, Joop en Klaasje ... en desnoods met alle honden, die ik
tegenkom op straat, als ze maar een naampje hebben . . .'
Koen had zijn standpunt bepaald en hij was
niet van plan een duimbreed toe te geven.
Maaike was alleen naar huis gekomen. 'Ik heb
geen zin meer in die rotschool,' zei ze, 'ik leer d'r toch niks en
ze hebben de pik op mij.'
'Het was fatsoenlijker geweest, als je op Bas
gewacht had,' zei ik, 'die zou je halen en nu komt hij voor
niks.'
'Nou, ik bèn er toch . . . dan hoeft die niet
te gaan.'
'Maar dat weet Bas niet. Hij is naar de
Sociale Dienst voor een uitkering voor jullie ... en van daaruit
zou hij doorgaan naar je school.'
Maaike haalde haar schouders op. 'Altijd
iemand die achter je aan loopt,' zei ze, 'ik heb daar toch zó
genoeg van, hè . . .'
Ineens keek ze me onderzoekend aan. 'Is Amor
hier geweest?'
'Amor ...?' vroeg ik. 'Wie is dat dan?'
'Dat is hèm .. . Amor .. . dat weet je toch,
die Surinamer.'
'En heet die Amor??'
'Ja . .. wéér niet goed?'
'Van mij mag die hoor . .. doe maar niet zo
agressief.'
'D'r déugt toch niets aan hem?'
'Dat heb je mij niet horen zeggen.'
'Dat zegt toch iedereen?'
'Maar wat vind jij?'
'Wat moet ik vinden? Hij was verschrikkelijk
aardig voor me, hoor ... en lief. . . maar het kon toch niet... hij
was al 26.'
'Als dat de reden is.'
'Natuurlijk niet. .. dat was de reden niet..
. het kon niet. . . het ging niet. . . met z'n familie ook niet...
Ik had geen zin om daar midden in te komen. Die mensen die zijn
altijd bij elkaar, samen dit en samen dat en mijn moeder en mijn
broertje en mijn zusje en mijn vader en mijn broertje . . . altijd
was er wat... en allemaal klitten ze aan elkaar. Ik had er toch wel
zó genoeg van . . . Nou,' eiste ze, 'is Amor hier geweest?' 'Ik
dacht van wel... ik was er niet.'
'Dus wel. . . dan hebben ze toch het adres
gegeven, de buren, die zijn toch bang. . .' Ze draaide zich van mij
af. 'Dan zien we hem strakjes wel,' zei ze. 'Die zit de hele dag op
mij te wachten . . .'
Om vijf uur kwam hij, Amor. Hij liep een paar
maal voor ons huis heen en weer en draaide toen het hek in. Nog
vóór hij belde, stoof Maaike de stafkamer in. 'Daar is-ie,' zei ze,
'je stuurt hem weg.'
'Wat heb je hem beloofd?' vroeg ik.
'Niets heb ik hem beloofd, het is uit, je
stuurt hem weg .. .'
'Dat heeft geen zin, want hij komt
terug.'
'We konden toch onderduiken?'
'Je leven lang?'
Maaike begon te huilen, maar plotseling hield
ze daarmee op. Ze hoorde stemmen in de gang, Tim, die met Amor
praatte. We luisterden, maar konden niets verstaan. Ik kwam wat
dichter naar haar toe en fluisterde: 'Je kan het beter zeggen . . .
het is vast anders met jullie gegaan. Als je wilt, dat wij je
helpen, zul je de waarheid moeten zeggen.' Ze aarzelde en keek
gespannen naar de deur.
Demonstratief ging ik daar voor staan. 'Je
hoeft niet bang te zijn ... hij zal niet binnenkomen.'
'Hij weet er niets van,' zei Maaike zacht,
'van mijn vader en mij .. . Hij mag het ook nooit weten, want hij
slaat mijn vader dood . . . En toen ik zwanger was heb ik hem dat
ook niet verteld, hij weet het niet... Ik heb gewoon gezegd, dat ik
niet meer wilde . . . dat was ook eigenlijk zo ... ik had er zo
genoeg van . . . die familie van hem altijd ook. Ik heb het hem
nooit verteld, maar hij is het toch aan de weet gekomen. Ik weet
niet door wie, niet door Laura ... en verder wist alleen mijn vader
het, die heeft het zeker niet gezegd. Misschien mijn zusjes .. .
maar ik dacht, dat die het ook niet wisten ...'
'En die abortus?' vroeg ik. 'Wie heeft
daarvoor gezorgd?'
'Mijn vader . . . want die kende
iemand.'
In de gang werden de stemmen luider. Ik
hoorde de deur van de Receptie opengaan. Een minuut daarna kwam Tim
bij ons binnen.
'Ik heb hem laten wachten in de Receptie,'
zei hij, 'die jongen heeft op z'n minst recht op een
gesprek.'
We keken Maaike aan. Ze reageerde fel. 'Ik
heb hem niks te zeggen . . . het is uit tussen ons ... ik heb hem
helemaal niks te zeggen.'
'Hij heeft jou wat te zeggen,' zei Tim, 'in
ieder geval heeft hij je wat te vragen . .. Wij blijven er bij, als
je dat wilt.'
'Nou goed,' zei Maaike tenslotte, 'laat hem
maar binnenkomen.'
Maaike ging in de uiterste hoek van de kamer
staan. Amor bleef tussen Tim en mij in.
'Jij hebt mij bedonderd,' zei hij, 'jij hebt
mijn kind vermoord, dat is hetzelfde ...' En tegen Tim: 'Wij zijn
gelovige mensen, meneer, zulke dingen doen wij niet.. . daar volgt
straf op. Als de Heer mij straft, wil ik weten waar dat voor is.
Maar de Heer kan het mij niet zeggen. Zij moet het mij zeggen ...
of het waar is, wat ik heb gehoord.'
Tim keek Maaike aan. 'Ga je gang,' zei
hij.
'Hij heeft het toch al gehoord,' zei Maaike.
'Wat wil hij dan van mij nog horen?'
'Jij moet tegen mij spreken,' zei Amor, 'en
niet tegen hèm . . . en je moet het mij durven zeggen. Deze meneer
wordt niet gestraft. . . maar jij en ik ...'
Maaike snoof en Amor werd duidelijk
getroffen. 'Jij moet niet spotten, hè . . . jij moet niet uitdagen,
hè . . . Sommige dingen zijn heilige zaken . . . heilige zaken,
weet je dat?' Hij kwam naar Maaike toe, maar Tim plaatste zich
tussen hen. Het was bijna bespottelijk, Tim was nauwelijks 1 meter
60, Amor stak een hoofd boven hem uit. Kalmerend legde Tim zijn
hand op Amors borst, zijn andere hand hield hij voor zich uit, als
een wig tussen Amor en Maaike in.
'Maaike,' zei hij, 'begrijp je er iets van?
Voor Amor is dit een belangrijke zaak. Hij is anders opgevoed dan
jij, zijn geloof bepaalt zijn leven en zijn geloof zegt, dat
abortus niet mag.'
Amor kon zich niet meer beheersen, hij snikte
een paar maal en de tranen liepen over zijn gezicht. 'De straf zal
groot zijn, meneer,' zei hij. 'God is mild, maar niet in deze zaken
... en God heeft gelijk, meneer. Ik zou hem niet als God willen
hebben, als hij dit ongestraft voorbij liet gaan.'
'Maar je hoeft hem natuurlijk niet een handje
te helpen,' zei Tim. 'Ik denk, dat God zijn zaken zelf wel afkan
doen.'
'Wat bedoelt u, meneer?'
'Je hoeft hem niet met straffen te helpen, ik
bedoel, dat je van nu af aan Maaike met rust moet
laten.'
'Zij moet gestraft worden, meneer.'
'Dat is mogelijk, maar jouw God heeft jou
toch niet gezegd, dat jij dat voor hem doen moest. ..?'
'Dat niet, meneer, dat heeft hij niet gezegd
. . .'
'Misschien ligt er voor jou een andere
opdracht in je leven.'
'Mijn opdracht is de mensen lief te hebben ..
.' Toen zweeg hij en keek hij Maaike heel lang aan. 'Jij bent mijn
vrouw,' zei hij, 'jij hebt mijn kind vermoord ... en dus ook mij .
. . jij bent mijn vrouw niet meer . . .'
Hij draaide zich rustig om en ging naar de
deur. Daar keek hij naar Tim en knikte.
'Ik dank u wel, meneer .. .' Tim liep achter
hem aan. Toen ik even later in de gang kwam, zag ik hem doelloos
met zijn rug tegen de buitendeur staan.