16 december
Op mijn twee vrije dagen had ik me 's avonds
telefonisch op de hoogte gesteld. Pieter Juweel was er nog steeds,
hij had Ruud gevraagd of hij mocht blijven tot hij ergens een kamer
had gevonden. Zijn haren had hij weer een ander kleurtje gegeven,
hij stonk iets minder, zei Ruud en hij deed overdreven behulpzaam
in huis. Lissy had ook aan hem 'gesleuteld' en hem onder protest op
alle luissoorten onderzocht. Hij bleek wel het een en ander in huis
te hebben. Ruud had hem een niet mis te verstane waarschuwing
gegeven met de vuist onder zijn neus, zei Lissy dat er vanuit ons
huis niet gejat of gedealed mocht worden en Bas had met frisse
tegenzin bij Sociale Zaken een uitkering 'ineens' voor Pieter
geregeld voor de inrichting van zijn nieuwe kamer. 'Dat geld zal
hij wel regelrecht naar de slijter of de dealer brengen,' zei
Bas.
Gemma bleek uit haar humeur te zijn, omdat ik
er niet was, een goed teken. Ik had al een paar keer haar
'behandeling' ter sprake gebracht en ze was me zowat naar de
keel gevlogen. Maar kennelijk miste ze die gesprekjes toch en ik
nam me voor ze bij mijn terugkomst meteen te hervatten.
Voor Klaasje was een afspraak gemaakt bij het
Bureau voor Beroepskeuze, daar zou hij getest worden en toen ik
vanmorgen het huis binnenkwam, stond hij met zijn jas aan al klaar.
'Jij moet met mij mee,' zei hij, 'opschieten, je mag de auto van
Tymen lenen.'
Inderdaad bleek dat zo besproken te zijn.
Lange Klaas was natuurlijk de beste begeleider voor Klaasje, maar
hij had de nachtdienst achter zich en daarom moest ik maar
gaan.
De portier bracht ons naar een wachtkamer,
waar al enkele mensen zaten. Alleen tegen een glazen wand die de
gang van de kamer scheidde waren nog enkele plaatsen vrij. Ik
merkte, dat Klaasje het niet prettig vond daar te zitten, hij
voelde zich bespied bij dat glas, hij deed onrustig en keek steeds
om. Tegenover hem zat een vrouw, die hem roerloos en zwijgend
fixeerde en ik vreesde, dat daar narigheid van kwam, want in iedere
vrouw ziet Klaasje zijn pleegmoeder. Tot mijn verbazing echter
zette Klaasje zijn ellebogen op zijn knieën en sloot zijn handen om
zijn voorhoofd heen. Hij keek naar de grond en wachtte. Een
gesloten, afgesloten figuur. Plotseling werd er door iemand met een
beringde hand op de ruit geslagen, zo ongeveer achter Klaasjes rug.
Het kon bijna niet erger. Klaasje liet zijn handen van zijn
voorhoofd vallen, greep de leuning van zijn stoel, zijn benen
spande hij recht naast elkaar en zijn hoofd wierp hij achterover.
Met doodsangst, maar toch potsierlijk, staarde hij naar de vrouw
tegenover hem. Een moment dacht ik, dat hij haar aan zou vliegen om
de vrouw te vermoorden, die hem zoveel had misdaan. Maar hij
ontspande.
'Is me dat schrikken . . .,' zei
hij.
De vrouw keek minachtend terug en zei: ' 't
Is geen aardbeving hoor ... ik heb tenminste niks
gevoeld.'
Klaasje kwam iets naar voren en ik maakte me
klaar om in te grijpen. 'Het gaat er ook niet om wat jij voelt,'
zei hij, 'het gaat er om wat Klaasje voelt. . . hier. . . ik . . .
wat Klaasje voelt, daar gaat het om ...'
De vrouw haalde haar schouders op en keek een
andere kant uit. Ik zag, dat het zweet op Klaasjes voorhoofd stond.
Maar hij kalmeerde, hij zuchtte een paar maal diep, pakte zijn
zakdoek en veegde zijn voorhoofd af. Een gevoel van vreugde en
overwinning trok door me heen: dit was de eerste keer, dat hij
zichzelf bedwongen had.
'Hé, Yvonne,' riep Gemma, toen ik met Klaasje
binnenkwam, 'waarom ben je nou met hem weggegaan, ik had je
vanmorgen een heleboel te zeggen . . .'
'We hebben de hele middag toch
nog?'
'Jawel. . . dat wel. . . maar toch . .
.'
Ik nam haar mee naar de stafkamer en ze
nestelde zich meteen tegen mij aan. 'Zal ik thee voor je zetten?
Heb je al gegeten? Zal ik iets lekkers voor je maken,
Yvonne?'
Ik sloeg mijn arm om haar heen. 'Zeg het
maar,' zei ik, 'zit het zó hoog vandaag?'
Ze begon bijna te huilen. 'Ik wil zo graag in
een gezin, al was het maar voor een jaar. Ik wil zien hoe dat gaat,
ik wil er bij horen . . . Kan ik bij jou niet komen? Of bij een
vriendin van jou? Of weet je dan iemand??'
Ik drukte haar stevig tegen me aan. 'Nou moet
je goed naar me luisteren,' zei ik. 'Als je bij mij komt, dan
hebben we zo ruzie met elkaar en dat zou jammer zijn ... als je nú
iets nieuws gaat ondernemen, moet je heel goed voorbereid zijn. Je
moet eerst leren, hoe je met mensen moet omgaan, tot nu toe heb je
je alleen maar verdedigd en tegen mensen moeten vechten. Weet je .
. . kleine kinderen leren al omgaan met elkaar op de kleuterschool.
Daar maken ze ruzie en dat vertellen ze thuis en hun moeder geeft
daar dan haar mening over. Dat gaat zo door op de lagere school en
ook later en altijd is daar dan die moeder, die er wat van zegt:
dat is fout of dat is goed en zo wordt dat kind gevormd en leert
het omgaan met zijn vriendjes. En kijk, dat heb jij misgelopen in
je leven, maar dat wil niet zeggen, dat daar niets aan te doen is.
Er zijn er zoveel als jij en sommigen weten dat van zichzelf en
weer anderen niet, die gaan dan gewoon verder met knokken en
vechten. Maar die het wèl weten, die gaan er wat aan doen, die
komen bij elkaar en die gaan opnieuw met elkaar leren spelen en
praten. Dat doen ze onder leiding van iemand die daar ervaring mee
heeft en zo iemand kun je dus eigenlijk vergelijken met zo'n
moeder. Nou moet je echt niet denken, dat dat goed gaat vanaf de
eerste dag. Het kan best zijn, dat jullie meteen met elkaar
overhoop liggen. Soms duurt het wel een jaar, voordat er resultaten
zijn, maar dat hindert niet, want iedere dag kom je een
stukje verder. En weet je, Gemma, in zo'n groep willen wij jou zo
graag. Je weet van tevoren, dat al die andere jongens en meisjes
met dezelfde narigheid zitten als jij, dat ze ook geen vrienden
kunnen maken en dat ze ook veel verdriet hebben gehad. En zoiets
geeft een band, geloof je niet?'
Gemma zweeg lang en wurmde zich toen onder
mijn arm vandaan. 'Ik geloof er geen barst van,' zei ze. 'Jullie
mogen mij gewoon hier niet houden, dat is het en een pleeggezin
weet je niet, nou . . . dan moet Gemma maar worden opgeborgen in
een soort tehuis voor moeilijke gevallen. Ik van m'n leven niet
meer in een tehuis, daar heb ik mijn bekomst van . . . Waar wou je
me hebben dan . . . weet je dat soms al?'
'Jawel,' zei ik, 'in Bloemendaal, daar hebben
ze een speciale afdeling waar ze met groepen werken . .
.'
'Ik mag toch wel eerst even van tevoren een
kijkje nemen . . .'
'Natuurlijk, als je wilt gaan we er vandaag
nog naar toe . . .'
'Ho-ho . . . niet zo vlot, ik heb helemaal
nog niks besloten . . . en ik voel er ook niks voor, als je dat
maar weet . . . knappe jongen, die me daar naar toe krijgt ... ik
ben nou eindelijk vrij . . . dan zoek ik zelf wel een gezin. Ik was
trouwens ook van plan mijn eigen moeder op te zoeken . .
.'
'Je eigen moeder . . .?' zei ik
verbaasd.
'Ja . . . wist je niet, hè . . . maar die hèb
ik, ze heeft altijd nog m'n kleren gebracht, waar ik ook zat. Jij
dacht, dat ze alleen een hoer was en dat is ze natuurlijk, maar ze
is ook nog mijn moeder en ik mocht nooit naar haar toe, maar nu ik
dan vrij ben, zal ik d'r weten te vinden . . .'
'Ik heb nooit geweten, dat jij wist wie je
moeder was.'
'Maar dat weet ik ook niet, ik heb haar ook
nooit gezien, ik zeg ook alleen, dat ik haar zal weten te
vinden.'
'En dan . . .? ? '
'Dan niks ... ik wil alleen haar gezicht zien
. . . hoe dat er uit ziet... of ik op haar lijk ... en wat ze
gedaan heeft met d'r leven ... ze is toch mijn moeder,
nietwaar?'
Ik knikte. 'Ja . . .'
'Het mens zal heus ook een rotleven hebben
gehad ... ze heeft me niet zomaar weggegeven ... ze heeft er vast
heel veel weet van gehad . . .'
'Als ik Margriet nu eens vroeg . .
.'
Maar Gemma viel me in de rede: 'Wat moet je
vragen aan Margriet? Of ik mijn moeder mag ontmoeten? Nee . .
. nee, nee . . . dat maak ik zelf wel uit en als mijn moeder me
niet wil zien, dan kan ze dat altijd zelf nog zeggen . . . die tijd
is voorbij, dat ik me door een ander laat vertellen of ik wel of
niet naar mijn moeder mag gaan . ..'
'Ik wilde alleen aan Margriet het adres van
je moeder vragen ... je hebt grote kans, dat zij dat sneller weet
dan jij . . . maar ja, als je niet wilt. . .'
Gemma pakte met beide handen mijn bovenarmen
vast. 'Wil je dat? Wil je dat doen? Maar wat moet ik zeggen, als ik
mijn moeder zie? Zou ze me herkennen, denk je? Zou ik op haar
lijken? Misschien lijk ik erg op mijn vader en misschien heb ze een
bloedhekel aan die vent... Ik verlang er wel naar, maar ik ben er
zo bang voor . . . Kijk, als zij vindt, dat ik zo'n groep in moet,
dan zou ik wel gaan, als zij zegt: kind, kijk naar het leven van je
moeder, verpest, helemaal verpest, dat kan jij voorkomen door zo'n
groep in te gaan . . . dan zou ik gaan . . . dan zou ik gaan . . .
Maar ik laat me niet omlullen door jou, hoe goed je het ook
bedoelt, want jij hebt een goed leven, jij hebt gewoon een thuis
gehad en nou heb je je kinderen . . . maar als mijn moeder het zei,
hè, dan zou ik het geloven, want ze kan niet slecht zijn in d'r
hart en ze zou d'r kind dat heus niet zeggen, als het niet echt het
beste voor haar was . ..'