10 maart
'Edje staat onder de douche,' zei Klaas toen
ik binnenkwam.
'Het is niet waar,' schrok ik.
'Het is inderdaad niet waar, maar het zou
waar kunnen zijn, want zo langzamerhand komen ze allemaal weer
terug, Lenny zit er ook weer . . .'
'Waarom nou weer?'
'Omdat Klaasje er zit natuurlijk, ze verzint
wel wat, ze heeft toch luis, zegt ze.'
'Ach welnee . . . Wanneer is ze
gekomen?'
'Meteen gisteravond, toen ze merkte, dat
Klaasje bij ons mocht blijven. Een hele scène ... en weer een
fles petroleum over d'r kop, en daarbij rookt ze dan de ene
sigaret na de andere, straks staat ze in de fik. Ze zegt, dat
ze niet zonder Klaasje in het witte huis wil blijven . .
.'
'En Pieter dan en Ali, die zijn er
toch?'
'Ja-ha, maar die zoeken het bij elkaar
tegenwoordig. Best een lekker stel hoor, samen .. . Heb je
gecontroleerd of Ali de pil wel slikt?'
'Ja, luister es, het witte huis is Koen z'n
zaak.'
'Ja-ha . . . dat heb ik gezien. Ik zou er
toch maar achterheen gaan, anders krijgen we na Hannes en
Hanneke, Pieter en Ali, en mijn God, dan raken we Derek
helemaal niet meer kwijt. . .'
'Joe-hoe!' riep Derek. 'Daar ben ik weer! Ik
denk vanochtend: lekker vroeg uit de veren, neem ik het
krantenwijkje van Hannes over voor een keertje. Die jongen kan
gewoon niet meer, hij zit wat af te zenuwen de laatste dagen, hij
kan nou echt niet meer van Hanneke weg ... 't is de tiende hoor, 't
kan immers elk uur zover zijn. Maar wèl een gezeul hoor met die tas
met kranten ... en dan op die ouwe fiets, de handrem doet het niet,
ik denk: dat is toch gevaarlijk voor zo'n jongen, hij heeft z'n
hersens toch al niet er bij. Straks rijdt hij met z'n fiets nog
ergens tegen op, een ongeluk nietwaar, hij kan niet remmen, hij is
er zo geweest. . . En dan zitten we met Hanneke. Wie vertelt het
haar? Het kind geen vader en een moeder, die het in d'r eentje
helemaal niet redden zal. . . ogodogod, ik denk, ik moet het dan
maar overnemen hè, totdat het babytje er is, want als er wat
gebeurt... Ik moet er niet aan denken, hè Char? Hè . . . Dat vind
jij toch zeker ook, hè Char? Misschien dat jij dan morgenochtend
kan ... ik bedoel, ik kan toch ook niet iedere dag, je kan het best
een keertje overnemen, dan wisselen we af, jij morgen en dan ik
weer en dan jij'
'O-o-o-o-ontie-ge-he-lijk gge-mmmmmmmèm . .
.,' zei Charrie. Hij draaide zich om en liep botweg de keuken
in.
'Hoe dacht je dat op te lossen daar in je
huis?' vroeg Klaas. 'Ik ben er gisteren geweest, 't is er een
puinzooi geworden.'
Koen haalde vermoeid zijn schouders op. ' 't
Is niet te doen,' zei hij, 'ze kunnen niks, ik zou er de hele dag
moeten zitten . . .' Het bolwerk Koen was bezig in elkaar te
storten.
'Als we Koen weer eens vrij maakten,' stelde
ik voor, 'en we beginnen van voren af aan. Lenny en Klaasje zijn
hier. Als Koen 's avonds met Pieter en Ali eens opnieuw ging
beginnen . . .'
Maar Koen schudde zijn hoofd. 'Ik heb er geen
zin meer in,' zei hij, 'ik ben 't gewoon zat. . . Die kinderen,
weet je dat Ali d'r maandverband niet eens weggooit. . . dat
flikkert ze gewoon in een hoek ... in de keuken . . . Dat hou je
toch niet voor mogelijk, hè?'
'Maar ze hebben die kinderen niks geleerd,
alleen maar gestraft, wat wil je dan. Ze zijn niet in staat voor
zichzelf te zorgen. Iemand moet bij ze wonen, de boel in de gaten
houden, en ze alles leren, van voren af aan . . . Nee, niet zo uit
de kast gaan vreten, maar een bord pakken en een mes en een
vork ... en een stoel is om op te zitten en niet om je peuken op
uit te drukken ... en afval druk je niet met je duim door het
rooster van de gootsteen heen, maar daar hebben beschaafde mensen
een vuilnisbak voor ... en kachels kun je hoog en laag zetten ...
en planten willen wel eens groeien als je ze water geeft... en
kleren kunnen gewassen worden . . . enzovoort enzovoort. . . Daar
moet gewoon iemand wonen een tijdje, die ze dat bij kan brengen,
met liefde, begrijpie, zodat ze op een dag gaan zeggen: verhip, das
leuk, als m'n ramen schoon zijn kan ik naar buiten kijken en als
mijn koppie schoon is, dan smaakt m'n thee niet naar koffie,
begrijpie. Iemand moet 't ze heel gewoon leren . . .'
'Dat wil ik wel doen,' zei Mieke. 'Ik moet
uit mijn kamer. De kamer van Joop is nog vrij, laat mij die maar
nemen ... en als je dan rekening houdt met mijn diensten, niet in
de avond, dan ben ik dus thuis als zij er zijn . . . dan kan ik het
ze leren...'
Toen Koen merkte, dat Mieke de
verantwoordelijkheid van het witte huis van hem overnam, stortte
hij definitief in elkaar. Een onbenulligheid werd de aanleiding van
een huilbui. Charrie had het enige nagelschaartje, dat we nog
hadden, weggemaakt. Derek eiste het schaartje op en er kwam
natuurlijk herrie van. Koen ging naar beiden toe, vroeg wat er was
en toen hij daarop Charrie's gestotter als antwoord kreeg, werd hij
afwisselend wit en rood.
'Hou nou es op met dat gedonder,' schreeuwde
hij, 'dan weer een schaartje, dan weer een kammetje ... en hou nou
es op met dat verdomde gestotter . . .'
Charrie van zijn stuk gebracht wilde zich
verdedigen, maar kwam er toen helemaal niet meer uit.
'Da-da-da-da-daar kkkan i-i-ik tttoch nniks a-a-a-a-aan
doe-doe-doe-doe . . .'
'Hou op!' gilde Koen. 'Ik kan het niet meer
hebben . . .' Hij begon te huilen en Charrie ging op zijn tenen
staan, sloeg zijn magere armpjes om hem heen en suste: 'Wa-wat is
er da-an, hè . . . zeg het maar, hè . . . zeg maar aan Charrie, hè
. . .'
Koen liet zich door Charrie meevoeren naar de
tafel, zakte op een stoel en snikte verder. Charrie streelde Koen
waar hij hem maar raken kon. Hij sprak hem kalmerend toe en ineens
viel het mij op, dat hij nauwelijks meer stotterde. 'H-huil
maar l-lekker uit, hoor,' zei hij, 'w-wat een geluk, dat ik er ben,
hè, hè, Koen? Wat een geluk, hè . . .? Huil maar l-lekker uit hoor
... ik blijf wel bij je ...'
Derek ging Tymen halen en deze besloot, dat
Koen er gewoon een tijdje tussenuit moest. 'Koen is drie maanden
constant in de weer geweest, geen wonder, dat hij in elkaar
dondert. Je moet nou eerst maar eens slapen. Vooruit, Koen, kom
mee, ik breng je naar huis.'
Met moeite kregen we Koen overeind en in de
auto van Tymen. Toen ze wegreden zei Charrie stralend tegen mij:
'Wa-wat een geluk, da-dat ik er was, hè? Ik ben op het goe-goeie
mmoment thuisgekomen . . . want ik kon hem goe-goed troosten, hè ..
. Heb je ge-gezien, Yvonne, hhoe Koen naar me keek . . .?'
Op zijn altijd bleke gezichtje zag ik een
warme trotse gloed verschijnen en rusteloos zocht hij om zich heen
naar de volgende, aan wie hij zijn diepe gevoelens kwijt kon.
'Hée!' riep hij, toen hij Derek de keuken in zag gaan. 'Hée,
wa-wacht es even, hée, he-heb je dat gezien zonet, h-hoe Koen naar
me keek, hée, he-heb je dat gezien . . .? Wa-wat een geluk, hè, dat
ik er was ... ik be-ben op het juiste mmmommmment
th-thuisgekomen.'
Het nagelschaartje bleek in Lenny's bezit te
zijn. Ze had haar vrije dag en kreeg van Charrie het relaas te
horen van de 't-to-to-ta-ta-le i-i-ineenst-st-stor-t-ting' van
Koen, waarbij het belang van de 't-t-tro-roost' door hem niet over
het hoofd werd gezien. Tussen Lenny en Koen was een band gegroeid,
ze kon niet goed verdragen, dat Charrie en niet zij op het
belangrijke moment de armen om dat kolossale lichaam had mogen
slaan. Ze trok zich ogenblikkelijk terug in een hoek van de kamer.
Terwijl Charrie zijn triomf verder bazuinde aan ieder, die maar
horen wilde, haalde Lenny het schaartje uit haar zak en begon
daarmee demonstratief in haar pols te pulken. Hoewel ik begreep wat
er met haar aan de hand was, zag ik in het begin helemaal niet wat
ze deed. Ik ging even naar haar toe, kroelde door haar haar, vroeg
of ze me helpen wilde in de keuken, maar ze bleef stug met haar
hoofd omlaag zitten. 'Nou ja, blijf dan maar zitten,' dacht ik,
'strakjes trekje wel weer bij.'
Na een minuut of tien kwam ik weer bij haar
in de buurt en toen zag ik, dat ze al een flink gat in haar pols
had gemaakt. Haar kleren en haar handen zaten onder het bloed. Als
eerste reactie werd ik razend. Dat gat in haar pols was zinloos.
Als iemand de plaats wist, waar ze dat maken moest, dan was het
Lenny wei. Maar ze was domweg gaan steken, op een veilige plaats,
in de directe omgeving van mensen, die haar er af konden houden. Ik
pakte Lenny hardhandig beet en nam haar mee naar de stafkamer, waar
ik een ballpoint van het bureau pakte. Daarmee tekende ik een dikke
blauwe lijn op haar pols. 'Daarzo moet je zijn,' zei ik, 'die lijn
moet je volgen, dat gepruts van jou heeft geen enkele zin . .
.'
Ze staarde stomverbaasd van de blauwe lijn
naar mij en weer terug. Ineens legde ze het schaartje in mijn
handen en liet zich tegen mijn schouder vallen. Ik sloeg mijn armen
om haar heen en wiegde haar, zoals ik Gemma had zien doen. Na
verloop van tijd neuriede Lenny mee op het ritme van het wiegen. Ik
ging door en zei niets. Plotseling vond Lenny de woorden van het
liedje en begon te zingen, eerst bijna onverstaanbaar, maar
tenslotte kon ik het heel goed horen. Het was een kinderliedje, dat
ik ook kende en daarom deed ik met haar mee. 'Er zat een klein
zigeunermeisje huilend op een steen huilend, huilend, heel de dag
alleen . .. Sta op meisjelief en droogje traantjes af kies een
meisje uit de kring dat je het liefste mag . ..'
Toen ze uiteindelijk zweeg, keek Lenny naar
me op. Ik zag een lach in haar ogen komen.