9 maart
De telefoon. 'Ja, ben jij dat, Yvonne? Moet
je effe luisteren, alwéér dat keukenwijf, zegt ze tegen mij met d'r
zeikstem: Is dat breiwerkie soms van jou, dat daar leg te
slingeren? Ik zeg: slingeren, slingeren, wat slingeren, hoe ken een
breiwerkie nou slingeren, het leg toch zeker en het loopt toch
zeker niemand voor z'n voeten . . .'
'Gèmma!' riep ik er hard tussendoor,
'niet 's morgens om negen uur, ik ben nog maar net binnen . .
.'
Ze stoorde zich nergens aan. 'Ik zeg: heb het
hart niet in je lijf om bij de leider te gaan zitten zeiken, want
ik maakt toch mooi een jo-jo van je en een touwetje vind ik ook nog
wel en dan hou ik je toch mooi een paar uur in beweging . . . Nou,
dat wijf een grote bek en natuurlijk toch de leider weer d'r bij en
zus en zo en ik denk, ik hou m'n eigen maar gedeisd en een
godswonder is geschied, dat die leider die zegt inene: is die ouwe
boven, gaat jij maar effe naar die ouwe toe ... en ik naar die
ouwe, dat is de spychiater, daar moest ik dus naar toe en die
leider maakt dat effe rond met dat keukenwijf en dat ze mij niet
altijd moet gaan lopen jennen ... en niks geen puntjes zijn er van
mij afgetrokken. Hé, Yvonne, hoor je dat, niks geen puntjes niet...
en nou is het vandaag dan woensdag en dat duurt de hele dag ... en
van maandag niet van van dinsdag niet... en ik heb me voorgenomen:
Ik hou me gedeisd, laze 't maar proberen om van mij m'n puntjes af
te pikken. Ha-ha! 't Is vandaag al woensdag . . . nog donderdag . .
. nog vrijdag ... en dan neemt ik de bus, ha-ha! Hé, Yvonne, en dan
komt ik er aan ... en kijk jij dan maar uit, want van jou maak ik
ook nog een jo-jo . . .'
De telefoon. De man van de VW-garage.
'Klaasje is niet op komen dagen. Gisteren deed hij ook al vreemd.
Afwezig met zijn gedachten en tegen de draad in. Ik heb naar zijn
kamer opgebeld, maar daar wordt niet opgenomen. Ik dacht, voor de
zekerheid, ik bel U maar . . .'
'Klaas!' riep ik. 'Klaasje is niet op komen
dagen . . .'
Hij keek me strak aan. 'Is hij niet thuis
geweest vannacht?'
'Hoe weet ik dat nou . . .?'
Klaas pakte de sleutel van het witte huis en
verdween. 'Ik bel je zo,' zei hij.
'Er is niemand thuis,' zei Klaas, 'en een
puinzooi in de keuken! Ze hebben al dagen niets afgewassen ... en
allemaal handdoeken met petroleum van Lenny. Wanneer is Koen hier
voor het laatst geweest?'
'Hij komt toch regelmatig.'
'Het gas in de keuken was nog aan, alle
kachels in de kamers hoog, bloedheet, de planten verdroogd, overal
lege flessen, zure melk, peuken en afval. . . De boel is hier
aardig uit de hand aan het lopen.'