'Niks,' zei Klaas, 'veel knuffelen, veel laten lullen, z'n marmotje beter maken, z'n marmotje knuffelen, die dokter een klootzak vinden, weer een nieuwe advertentie zetten voor een pleeggezin, die hengsten van het beroepskeuzebureau achter hun vodden zitten of ze nu eindelijk es weten wat dat joch zou kunnen doen, hopen dat die geen leger vrijwilligers samenstelt om die dokter in elkaar te rammen .. . ja-ha ... en intussen gewoon doorgaan met knuffelen, zoentje op z'n kruintje, zoentje op z'n neusje, tikkie tegen z'n wangetje . . . ja-ha . . . doe maar zo ongeletterd mogelijk hoor kind, want al die psychologen, die zich een rotje bladeren in al hun dikke boeken, die zijn gewoon vergeten hoe lekker of dat aanvoelt: zoentje op je kruintje, zoentje op je neusje, tikkie tegen je wangetje en daarom is het zo goed, dat er nog mensen zijn zoals jij en Klaas, die niet zo gek veel weten, maar wèl weten hoe dat aanvoelt: zoentje op je kruintje, zoentje op je neusje, tikkie tegen je wangetje . . . En verder moeten we ons maar es gaan bemoeien met dat jongetje Cor, want die heeft in zijn centenzakkie toch heus een portie speed, hoor . . . Oh, wacht effe ... de telefoon ... Ja-ha... met Klaas spreekt u, Klaas van het Opvanghuis . . .'
Hij luisterde en alweer zag ik dat slimme lachje op zijn gezicht verschijnen. 'Ik zal effe voor u kijken,' zei hij en demonstratief zocht hij de kamer af. 'Nee meneer,' zei hij, 'ik zie géén dooie liggen . . . of. . . wacht effe . ..' Hij hield de hoorn van zich af en wees met een gebiedende vinger naar mij: 'Uitscheiden daar . . . moet je nou wéér iemand wurgen . . .?' en weer verder in de hoorn: 'Nee meneer, nog nét geen dooie vandaag. Belt u morgen nog maar eens, misschien dat ik u dan kan helpen . . .' Hij legde de hoorn neer en keek peinzend voor zich uit. 'Hoofdcommissarissen, sociologen en journalisten,' zei hij, 'maar de journalisten zijn de ergsten onder de drie . . .' Dan met een glimlach naar mij: 'Dat was 1 Klaas 13 ... we zullen maar es kijken hoe het met het leger van Klaasje staat.. .'
Het leger van Klaasje had binnen het uur stille vorm gekregen. Alle cliënten verklaarden zich uit zichzelf tot de aanval bereid. Lissy vertrouwde mij toe, dat de marmot het niet lang meer zou maken. 'Bloedvergiftiging,' zei ze, 'kijk maar,' en ze liet de gezwollen poot zien. 'Ik ga er als de sodemieter nog es mee naar de dokter, maar dan wèl alleen.'
De spanning in huis steeg tijdens het wachten op Lissy. De cliënten zaten bij elkaar in de huiskamer en maakten zich zwijgend klaar om met hun grootste vijand af te rekenen. Klaasje zou nu eindelijk zijn pleegmoeder vermoorden, Gemma al haar verkrachters, Cor de ouders van zijn meisje, de laatste vriend van zijn moeder en misschien wel Tymen, Lenny haar moeder. Pieter, Derek, Joop, Ali en Charrie .. . zwijgende potentiële moordenaars.
Klaas kwam naast me zitten en ik voelde zijn angst. 'Vertel wat,' zei hij, 'geeft niet wat, vertel wat, over die rotstraat van jullie, breek er doorheen . . .'
'Ja, wat dan?' zei ik. 'Zeker dwars door die blèrmuziek.' 
'Geeft niet wat, schreeuw er overheen, het eerste wat je te binnen schiet. . . schreeuw dan ... je weet wel wat. . . schiet op...'
Zijn angst sloeg op mij over, ik stopte mijn vingers in mijn oren en schreeuwde voor me uit: 'En Gallio trok zich van deze dingen niets aan!'
Klaas knipperde met z'n ogen, er kwam een vage lach op zijn gezicht waarmee hij zeggen wou: Wat krijgen we nou? 
Ik haalde mijn schouders op. 'Ja, weet ik veel,' zei ik, 'dat is het eerste dat me te binnen schiet.' Tegelijkertijd was ik mijn angst kwijt. Ik keek de cliënten aan. Er waren twee partijen, de cliënten en Klaas en ik. Ik bleef kijken, daagde uit. Ik wist: bij de eerste beweging die ik maak, gaat er wat gebeuren. Dan trekt Cor zijn mes. Dan komt Klaasje me wurgen. Dan begint Lenny te gillen. Dan gaat Gemma schelden. Een poosje wachtte ik roerloos met mijn benen over elkaar geslagen. Plotseling liet ik mijn rechterbeen glijden, zodat mijn houten klomp met een klap op de grond kwam. 'Kom nou maar op . . .,' dacht ik.
Cor drukte de toets in van de bandrecorder. Het was doodstil. Hij stond langzaam op. 'Wélke dingen?' vroeg hij. 
Ik haalde mijn schouders op. 'Ik weet het niet. . .' 
'Wélke dingen,' herhaalde hij met klem, 'en wie is Gallio . . .?' 
Omdat ik bleef zwijgen, schoof Gemma iets naar me toe. 'Denk es goed na,' zei ze. 'Ben je soms ook verkracht toen je klein was ... en heette die Gallio?'
Ik lachte even. 'Nee,' zei ik, 'Gallio is iemand en hij heeft met mijn vader te maken ... en met mij, toen ik klein was, ja . ..' 
'Denk dan na,' zei Gemma en ik kreeg het gevoel, dat ze me redden wou. Redden uit de klauwen van Cor, uit de klauwen van de groep.
'Als er iets was,' zei ik en ik keek alleen Gemma aan, 'ik bedoel, als er iets gebeurd was, waar ik niets mee te maken wilde hebben, dan haalde ik mijn schouders op en dan zei ik: Het kan me niks schelen, zoek het zelf maar uit, kan mij wat schelen . . . een soort kinderlijk protest dus. Ik herinner me, dat mijn vader dan zei: En Gallio trok zich van deze dingen niets aan . . . Dan glimlachte hij en ging van me weg. En als ik alleen was, dacht ik: Wie zou die Gallio toch zijn, net als Cor dus, hè. En zo kwam ik dus in gesprek met mezelf, zoals wij nou ook praten. Alleen ... ik vroeg het mijn vader nooit, wie Gallio was, het hield me bezig, maar het bleef een geheim voor me. Ik wist, dat ik het hem ééns zou vragen, ... op een dag . . . als ik groter was. En ik wist ook, dat hij het alleen zou zeggen, als ik het vroeg. Maar er is nooit iets van gekomen, want hij stierf, toen ik twaalf was . ..'
'Dus weet je het nou nog niet,' zei Ali met iets van teleurstelling.
'Jawel, een jaar of tien geleden, toen ik me ook aan allerlei dingen wilde onttrekken en toen ik ook weer zei: Het kan me niet schelen enz., toen dacht ik er plotseling weer aan en toen heb ik het gevraagd aan iemand, die veel van de bijbel af wist. Die legde me uit, dat Gallio een Griekse landvoogd was, die dus recht mocht spreken. En op een dag lag Paulus overhoop met de joden daar en Gallio werd gevraagd om z'n oordeel te geven. Maar dat wilde hij niet, of hij durfde het niet, want wat hij ook zei, altijd zou iemand wel tegen hem zijn. Daarom verzon hij een smoesje. Jullie zijn joden, zei hij, en ik niet en het gaat om een joodse zaak. Dus, zoek het allemaal zelf maar uit, ik heb er helemaal niets mee te maken. Dat deden ze toen. Ze gaven de schuld aan de eerste de beste jood en ze sloegen gewoon op hem in. En Gallio ... zo eindigt dat verhaal. . . trok zich van deze dingen niets aan . . .'
Cor was dichter bij me gekomen. Zijn dreigende houding probeerde ik niet te zien.
'Precies,' zei hij, 'laten barsten, hè . . . dat hebben jullie mij ook, laten barsten . . . Mooi opvanghuis hier . . . jullie hebben mij laten verrekken . ..'
'Hij heeft speed geslikt,' zei Gemma, 'Yvonne kijk uit.' 
Nu keek ik Cor aan. Zijn ogen glinsterden.
 'Ik slik al jaren,' zei hij, 'maar dat wist je niet, hè?'
'Hij wil er van af,' riep Gemma, 'maar hij kan het niet, hij weet niet hoe.'
'Hij wil er niet van af,' zei Klaas, 'anders had die z'n bek wel geopend . . .'
Met een ruk draaide Cor zich om naar Klaas, die lui zijn benen strekte, een pose, want innerlijk was hij doodsbang. Zich verder uitrekkend zei hij: 'Jongetjes als Cor wachten tot hun tanden uit hun bek vallen en zo moet het ook. Eerst moeten z'n tanden er uit en dan moet hij op z'n knieën om hulp gaan smeken. Eerst moeten z'n hersenen kapot en zijn lichaam, want dat is goed zo . . . En zelfs als hij loopt te bidden en te smeken om hulp, dan laten we hem dat een tijdje doen, want we hebben wel wat anders aan ons kop dan zulke rotjongetjes als Cor. Hij moet achter aan de rij, wachten tot die aan de beurt komt, tot wij tijd voor hem hebben. En vóór hem komen jongetjes, die ook bijna kapot zijn en die liggen te grienen en te schreeuwen of ze geholpen mogen worden ... en die jongetjes hebben ook geen tanden meer in hun bek. En die jongetjes hebben wij gezegd: Ga naar de Hogewal, ga daar vragen of ze je helpen willen. En die jongetjes zeiden eerst ook: Lik-me-reet. En eindelijk, toen hun tandvlees rood was geworden en hun tanden er uit vielen, zijn ze dan gegaan en toen ze te lang moesten wachten in de wachtkamer liepen ze verontwaardigd weg. Want ze wilden metéén geholpen worden. Maar dat kon niet. Ze moesten wachten. Uren wachten. En dat doen ze daar expres op de Hogewal, om te kijken of je wel geholpen wil worden. Of je d'r wat voor op kunt brengen. En al die jongetjes, die nou vóór jou zijn, die zijn toen toch maar blijven wachten. Op een paar na, die zijn weggelopen. En die zijn nou dood. Hartstikke dood. Zo ... en ga daar nou maar even over liggen nadenken . . . Hogewal nummero elf. D'r zitten honden van kerels. En op je knietjes er naar toe. En als je hier nog één keer speed slikt, jongen, dan flikker ik je zo de deur uit, kan je op de stoep gaan zitten kiezen tussen dertig hoofdpijnpoeders en een happie speed . . .' 
Cor bleef zwijgend staan. Hij taxeerde Klaas, maar deze handhaafde zijn nonchalance, zodat Cor niets beter wist te doen dan moedeloos terugvallen in zijn stoffelijk omhulsel: de krepo.
Op dat moment kwam Lissy binnen. 'Het marmotje is dood,' zei ze, 'ik kan er niets aan doen ... ik heb het wel mee teruggenomen.'
Klaasje kwam lijkbleek overeind. 'Waar is ze?' vroeg hij en het viel me voor het eerst op, dat hij 'ze' zei. 
'In een doos in de bijkeuken,' zei Lissy.
Wij luisterden hoe hij de verschillende deuren opende en sloot. Van de huiskamer, van de keuken, van de bijkeuken. Niemand verroerde zich. Toen ineens richtte Gemma zich dreigend tot mij. 'Ik waarschuw jou, hè ...,' zei ze, 'nou ga je niet lopen vragen, wie er een koppie chocola wil. . .' Er werd voorzichtig gegrinnikt. Door Ali. Door Derek. Een gevoel van ontspanning trok door me heen. Het leger van Klaasje was verslagen . ..