3 maart
'We krijgen het druk,' zei Klaas, 'er zit een
jongetje op je te wachten.'
'Waar?' zei ik. 'En wie?'
'Dat waar is makkelijk, in de stafkamer
natuurlijk, maar over
dat wie zouden we meneer Freud een paar dagen
aan het
woord kunnen laten.'
'Vertel even snel, wat weet je van
hem?'
'Niks. Dat hij Louis heet, 17 jaar is . . .
Ziet er uit als 24. Boom van een vent, 1 meter 90 zeker ... en
als je het mij vraagt 90 kilo. En dan zegt hij nog dat hij zo
mager is geworden. Slikt al een tijdje speed, vandaar . . .
Komt van De Ton in Gouda, daar kunnen ze hem niet hebben, ze
sturen hem door.'
'En daarvóór? Waar zat hij toen?'
'Kom er maar achter . . . gezworven zegt hij.
Vorig jaar op vakantie gegaan, getrokken door Europa en niet meer
teruggekeerd naar huis en naar school... de LTS geloof ik. Hij
heeft het steeds maar over medicijnen, die hij niet meer slikt. Een
verwarde meneer . . . zie er maar uit te komen . . .'
'Waar woont je moeder, Louis?'
'In Utrecht.'
'Waarom ga je niet naar haar
terug?'
'Ikke niet. . .'
'Heb je ruzie gehad, of wil je liever op
jezelf staan?'
'Ik heb toch nooit goed op kunnen schieten .
. . met haar niet en niet met mijn oma . . . die woont er vlak
naast verdomme . . .'
'Heb je geen zusjes of broers?'
'Klein zusje, ja . . . waar die vandaan komt
weet ik niet... ze is zeven, best een leuk kind. Mijn oma let
op haar, als mijn moeder werkt tenminste . . .'
'En verlang je niet naar je zusje
terug?'
'Mijn zusje? Ja hoor . . . mijn zusje, ja . .
.'
'Hoe heten die medicijnen, Louis?'
'Ikke . . . dat weet ik niet . . .'
'En slik je ze al lang?'
'Ja hoor ... ik weet niet anders . . .'
'En hoe lang al niet?'
'Sinds ze op zijn, natuurlijk . . . nou . . .
sinds oktober geloof ik.'
'Dus je kon er heel goed buiten?'
'Het zal wel. . . want ik leef nog steeds . .
. ach, laat toch die medicijnen . . .'
'Je weet toch, datje medisch zal worden
onderzocht, wanneer je bij ons blijft?'
'Helemaal niet, en daar werk ik niet aan mee
. . .' 'Waarom niet? Ben je er bang voor?'
'Ik kijk wel uit, want voor je het weet
stoppen ze je in een inrichting . . .'
'Welnee.'
'Welja ... ik heb het toch zeker zelfgezien?
Trouwens, ik hoef helemaal geen medicijnen, dat zie je toch,
ik slik ze al een half jaar niet meer .. .'
'Wie was je huisdokter, Louis?'
'Dat zeg ik niet.'
'Maar wat wil je dan van ons?'
'Dat weet ik nog niet... Ik heb de laatste
tijd bij vrienden kunnen slapen, dan hier, dan daar . . . Maar die
laatste vriend zijn vriendin die komt nou bij hem, dus ik ben er te
veel... en ik weet niemand zo gauw . . .'
'Wie heeft je die speed gegeven?'
'Die koop ik ... of die krijg ik . . . dat
doen er toch zoveel?'
'Als je nog wat hebt, dan zul je het hier af
moeten geven.'
'Ik heb niks meer ... de hele week niks meer
gebruikt.'
'Vanmiddag moet je naar de dokter gaan, een
vrouwelijke arts, ze hoort bij het huis . . . anders kan ik je niet
binnenlaten.'
'Dan kom ik niet, nietwaar. . . dan zoek ik
het ergens anders...'
'Dan zal de nood wel niet zo hoog zijn,
Louis, als je het daarop af laat breken.'
'Ach mens, wat weet jij eigenlijk .. . maar
naar een dokter ga ik niet. . .'
Louis stond op, zette een klein vilten hoedje
op zijn hoofd en ging wijdbeens de deur uit. Maar na een uur stond
hij weer voor mijn neus. 'Ik kan nergens heen,' zei hij. 'Waarom
kan ik hier niet blijven .. .?'
'Je kunt hier voorlopig blijven, laten we
zeggen twee dagen, dan kunnen mijn vrienden ook met je
praten.'
'Wat willen ze weten dan?'
'Onder andere welke medicijnen je eigenlijk
slikt... of slikken moet. . . wie was ook al weer je
huisdokter?'
Hij keek me onderzoekend aan, maar ik staarde
onschuldig voor me. 'Neem je me in de maling soms? Daar moet ik
niks van hebben hoor... Je weet donders goed, dat ik dat niet
zeggen wil. Ik heb genoeg van dokters, ze stoppen je zo in een
inrichting . . .'
'Hoe kom je daar toch aan . ..?'
'Ach, dat heb ik toch zelf meegemaakt..
.'
'Vertel er eens iets over.'
'Ikke niet... ik kijk wel uit. ..'
'Nou ja, goed, je vertelt het nog wel eens,
als je in de gaten hebt, dat wij je willen helpen. Ik zal je een
kamer geven, kom maar mee . . . maar voor twéé dagen, hè, daarna
zullen we het weer bekijken . . .'
Het geval Louis legde ik voor aan Bas en Tim.
Ze gingen akkoord met de twee dagen, de staf zou hem dan kunnen
observeren en daarna een beslissing kunnen nemen. Ik belde ook
Margriet op. Ze zag de situatie ernstig in. 'Die jongen moet een
medisch onderzoek hebben,' zei ze, 'maar dwingen kunnen we hem
niet, want anders loopt hij weg. Probeer er achter te komen, waarom
hij zo bang is om in een inrichting te belanden. Heeft dat iets met
zijn moeder te maken? Zit zij er soms? Informeer bij De Ton in
Gouda. Waarom hebben ze hem doorgestuurd? Hoe is zijn gedrag? Is
hij sloom of juist driftig? Hou vandaag en morgen een staatje bij,
van uur tot uur. Hij zit al lang zonder die medicijnen,
het kan heel goed zijn, dat hij nu zelf weet, dat hij ze nodig
heeft en daarom bij jullie is gekomen. Goed in de gaten houden,
héél goed zelfs . . .'
De Ton kon geen informaties geven. 'Hij kwam
hier aanwaaien,' zeiden ze, 'maar we kunnen hem niet hebben, we
hebben hem jullie adres gegeven en geld voor de trein, want dat had
hij niet.'
Het staatje gaf al meteen een golflijn te
zien. Het eerste uur rustig, het tweede uur ruzie met Derek (maar
dat had iedere nieuweling), het derde uur diepe slaap op oom Wanja.
Het vierde uur werd interessant. Louis stak zijn hoofd onder de
kraan in de keuken, veegde zijn gezicht aan een theedoek af en liet
het water verder stromen.
'Kraan dicht,' riep Tim, maar Louis zat al in
de broodtrommel en stoorde zich nergens aan. Tim sloot de kraan.
Louis opende de ijskast en haalde er een leverworst uit, die hij in
zes stukken sneed. 'We zijn met z'n twaalven,' zei Tim rustig.
Louis stak het eerste stuk in zijn mond en keek niet op of om. Het
tweede stuk ging er in. Het derde stuk ging er in. Tim pakte de
andere stukjes en begon ze te stapelen. 'Wij ook wat, hè,' zei hij.
Hij stak zelf een stukje in zijn mond en gaf mij er ook één.
Louis deed de ijskast weer open, haalde de
kaas er uit en sneed er zeker een half pond af. Met dat stuk
verdween hij doodkalm naar de huiskamer. De ijskast liet hij
openstaan.
'Hij kijkt hoever hij gaan kan,' zei Tim.
'Als ik er iets van had gezegd, dan had hij me dubbelgevouwen . . .
Afwachten maar, wat er verder gaat gebeuren ...'
Thomas was zijn bed nog niet uitgekomen. Van
Margriet had hij pillen gekregen om hem te helpen van de drugs af
te komen.
'Een lapmiddel,' zei ze, 'het echte werk moet
hij zelf doen, maar ik heb wel vertrouwen in hem. Hij gaat naar de
Hogewal om te vragen of hij naar de boerderij mag. Dat zal een
ingrijpende procedure worden, vandaar, dat ik hem eerst maar die
pillen geef. Veel laten slapen, veel laten drinken, goed laten eten
. . . Hij zit erg in over zijn school. Wanneer hij naar de
boerderij mag, dan kan hij die wel opgeven, want dat gaat zeker
twee jaar duren. De school is het eerste dat hij voor zijn leven
moet offeren . . .'