11 maart
Gemma aan de telefoon. 'Als ik 't niet dacht! Was ik er bijna, allenig nog de puntjes van vandaag, krijg ik vanmorgen met het groepsgesprek toch slaande herrie met dat snert-kind, weet je wel, dat altijd maar te laat komt overal en waar je alsmaar op moet wachten ... En 's nachts heeft ze altijd een aanval dat ze achternagezeten wordt en dan vliegt ze door de kamer en dan dondert ze tegen mijn scherm op, zodat ik me de pleuris van d'r schrik, enfin, ze komt weer es te laat en 't begint mijn knap te vervelen, want het gaat van onze tijd af, van de tijd tussen de middag dan, want ze schuiven het allemaal op, dus ik zeg: ik gaat d'r halen, is ze nou besodemieterd ... en ik gaat naar boven . . . ziet ik daar die ouwe lopen met z'n arm gezellig om die griet heen ... en samen kletsen samen, lekker de tijd, zij wel... en ik zeg: wat zou je d'r van denken, dame, als je es rap naar beneden gong, we zitten al die tijd op je te wachten. En zij maar naar die ouwe kijken en die ouwe kijkt naar haar en hij lacht d'r toe en zegt: nou ga dan maar, ze zitten met smart op je te wachten, we praten nog wel verder . . . met smart, jawel... en inene word ik razend door dat lievige gedoe . . . die kale zak, wat denkt die wel, z'n kop is net een biljartbal, geen haartje niks er op ... en ik word inene zo pisnijdig, dat ik zeg: hée gozer met je kale kop, die kop van jou die moet je krijte ... en ik maakt zo'n gebaar weet je wel, zoals die biljarters op de televisie doen als ze zo'n gladde bal inkrijten ... en die gozer nijdig wezen . . . hij zegt: je moet niet alles zeggen watje denkt ... en die griet gaat met mijn mee op hoge poten en die brengt het in de groep wat ik gezegd heb tegen de spychiater en ze leggen d'r anderhallef uur over te bakkeleien dat ik 't wel of dat ik 't niet had mogen zeggen ... en die griet het hoogste woord, dat ik scheld d'r uit inene, dat ze de tyfus ken krijgen en nog een paar zwaarmoedige ziektes en de leider breekt het af en zegt, dat ik kennelijk nog steeds niet in staat ben om mezelf kritisch te bekijken en er ook niet tegen kan dat een ander het doet . . . Nou ja, en dan is het weer zover, geen enkel punt er bij voor het groepsgesprek, zodat ik mooi het weekend hier kan blijven . . . Zeg, hée, Yvonne, en nou maakt ik me zo ongerust, want hoe moet dat nou met Charrie . . . zeg hée . . . want dat vind ik lullig hoor ... ik heb hem zo beloofd dat ik komen zou. Hij heeft me gister nog gebeld en zijn matras al naast mijn bed gelegd, want eindelijk, zegt die, eindelijk wil die wel eens een keertje een nachie kunnen slapen . . .'
We zaten met het rooster. Koen viel uit. Mieke kreeg twee vrije dagen om te verhuizen en om orde op zaken te stellen in het witte huis. Er werd besloten, dat iedereen zijn vrije dagen op moest geven. We wisten hoe gevaarlijk dit was, maar we hielden ons zoet met het sprookje: het is toch maar tijdelijk. We spraken er niet over met elkaar, maar we liepen rond met de wetenschap: één zieke erbij en het is een verloren zaak. Diensten liepen uit van 8 tot 12 uur. Bezigheden buitenshuis zoals het contact met de man van de garage, boodschappen etc., die anders onder diensttijd verricht werden, moesten nu bovendien daar buiten worden gedaan. We spraken er niet over, maar we wisten: vandaag Koen, morgen ik . . .
Thomas bracht de dagen vrijwel slapend en suffend door. Tweemaal per week ging hij naar de Hogewal, waar hij 's avonds in groepsverband werd aangepakt. Met Ina had hij het grootste contact. Zij had een encounter-training achter de rug en Thomas was daarin bijzonder geïnteresseerd. In zijn kamer brachten ze samen uren door, hij liggend op bed, zij op een stoel naast hem. Thomas wilde met Ina onderzoeken, hoe zijn contacten met mensen verliepen. In het boek schreef Ina: 'Thomas komt steeds terug op hetzelfde punt. Zijn verhouding met de huishoudster, die ze vroeger hadden. Deze vrouw (Thomas was vijfjaar en de vrouw in de dertig, toen ze kwam) staat nog steeds als een bolwerk in zijn leven. Naar haar voeren alle lijnen terug. Ze kwam in de plaats van zijn moeder, die naast zijn vader officiële functies had, zij vertroetelde hem en bracht gezelligheid in huis. Zij trok ook altijd zijn partij, wanneer er ruzies waren tussen Thomas en zijn oudere en dominerende broers. Toen de ouders naar het buitenland vertrokken, ging de huishoudster mee. Het gezin viel uit elkaar, maar het verlies van de steun van de huishoudster kwam nog het zwaarst aan. In Bea zocht Thomas een nieuwe 'huishoudster', maar in haar werd hij enorm teleurgesteld. Hij begon toen ook pas goed te merken, dat hij niet in staat was met leeftijdgenoten te communiceren. Hij zocht voortdurend naar een oudere vrouw. Tenslotte nam hij genoegen met een 'groep' jongeren, die hem accepteerde, zolang hij maar drugs gebruikte. Thomas wil nu van de drugs af, maar is zich er van bewust, dat hij dan wéér geen contacten heeft. Hij is bijzonder gemotiveerd voor de boerderij, omdat hij daar op dubbele wijze geholpen kan worden: én van de drugs af én contacten leren leggen met leeftijdgenoten. Hij begrijpt ook, dat wij niets voor hem kunnen doen, geen goed woordje of zo, maar dat hij zelf op de Hogewal zijn motivatie duidelijk moet maken.'
Tim had met Louis een nieuwe lading lege flessen aangevoerd. Ik zag ze allebei met een krat naar binnen komen, in de auto van Tim zag ik de andere kratten opgestapeld staan. 'Voor het geval we nog eens een aanval krijgen,' legde Tim uit en Louis zat er bij te grinniken, 'dan gaan we regelrecht naar de kelder, hebben we afgesproken, hè Louis?' 
'Ja hoor,' zei Louis, 'en dan keil ik ze allemaal kapot, hoef ik geen ruiten in te slaan, want dat is zo gek, hè . . . als ik zo'n bui heb ... en dat is echt niet alleen als ik een trip genomen heb . . . maar als ik zo'n bui heb, dan krijg ik het gevoel, dat ik iets kapot moet maken ... en dat is wel lekker hoor, dat ik nou weet, dat ik die flesjes kan gooien.' 
'Maar voel je het dan aankomen, Louis?' vroeg ik. 
'Jazeker voel ik dat aankomen . . . Soms weet ik 's ochtends als ik opsta al: hée, vandaag gaat het mis, en dat suddert dan zo'n hele dag met me mee ... en dan tegen de avond dan gebeurt er wel iets, waarbij ik me kwaad ga lopen maken en dan ineens zie ik niks meer . . . dan pak ik het eerste het beste en daar ga ik mee smijten. Dat lucht ontzettend op, weetje dat. . . vooral als ik hóór dat het kapot gaat, met knallen en zo, dat geeft me een heel fijn gevoel, dan denk ik: lékker, lékker kapot is dat. . . maar ik heb nog nooit iets naar een ander gegooid, dat zou ik niet durven, want ik wil geen pijn doen, dat wéét ik heel diep in mezelf. . . pijn doen, dat wil ik niet, niemand . . . nee, pijn doen niet. . .'
'En als je dat nou 's ochtends tegen ons zei. . .'
'Ja, dat ben ik ook van plan . . . Als ik het nou voel aankomen, dan zeg ik het, tegen Tim of tegen jou, want jullie zijn niet bang voor me, dat weet ik . . . die anderen wel, want zoiets voel je. Tymen is als de dood . . . Chiel zelfs, ook al zegt hij van niet.'
'Ik ben ook bang voor je,' zei ik hem.
'Nee, jij niet. . . dat zeg je maar . . . want jou doe ik toch zeker niks . . . ach nee, Yvonne . . . doe niet zo gek, jou doe ik niks.' 
'En toch ben ik bang voor je, Louis . . . dat komt, omdat je op zo'n moment toch echt niet weet, wie er naast je staat. Ik zal niet weglopen, omdat het niet anders kan, ik kan de boel niet in de steek laten, maar ik ben verschrikkelijk bang voor je . . .' Louis keek me een poosje zwijgend aan, met iets spijtigs in zijn scheefgetrokken gezicht. 'Dat vind ik erg . . .' zei hij. 
'Heb je er nooit over gedacht, Louis, dat je geholpen zou kunnen worden?' vroeg ik.
'In een inrichting zeker weer . . .? Nee, dank je, van m'n leven niet. . .'
'Margriet zou misschien een andere weg weten. Het is best mogelijk, dat er gewoon lichamelijk iets met je is, er is nog nooit goed naar gekeken . . .' 
'Margriet. . .?'
Ik zag hem twijfelen. 'Ja,' zei ik, 'Margriet. Je kent haar nu, waarom ga je met haar niet eens praten?' 
'Ja, Margriet, Margriet is een goed wijf, die zal me niet in een inrichting douwen . . .' Maar hij veranderde ineens. 'Luister es,' zei hij, 'jou ken ik ook. Je gaat géén afspraak voor me zitten maken ... als ik wil praten met d'r, dan ga ik wel uit me eigen . . . maar ik wil niet vast zitten ineens, doordat je me in een hoekie drukt. Ik ga, als ik het gevoel heb dat ik gaan moet en dat is niet nou, onthou dat goed . . .'
'Hée, Yvonne,' zei Charrie, 'hhé-hé . . . de-de-d'r is een circus in de st-stad ... ik wwou z-zo ggraag na-naar het circus toe . . . kunnen we nniet mmmmorgen me-me-met z'n allen . . .?'
'Lieve schat, waar halen we het geld vandaan?' 
'Ku-ku-kunnen we hhet nniet aan iemand v-vragen, die z-zoveel g-g-geld heeft, da-da-dat hij het wel missen kan?' 
'Er zijn genoeg mensen, die het kunnen missen, maar die het toch niet geven, Charrie.'
'Mmmaar je he-hebt het toch nog nniet gev-vraagd?' 
Ik haalde mijn schouders op. Ik werd er doodmoe van, ik dééd niet anders dan om geld vragen. Als ik met een goede reden kwam, dan lukte het me wel, maar voor een circus, dat kon ik toch niet maken? Daarom zei ik katterig: 'Zit niet te zeuren, joh, schiet op, ik heb echt wel wat anders aan m'n hoofd dan dat rotcircus.'
Charrie droop teleurgesteld af. 'Nnou, ik vvraag het maar . . . Wij he-hebben ttoch nnooit iets ... en ik wwil zo graag er naar toe, ik he-heb nno-nnooit een circus gezien . . .'
'Bas,' zei ik, 'we gaan naar het circus.'
'Naar het circus?' zei hij. 'Hoe kom je daar nou bij?'
'Ik heb C en A opgebeld en verdomd, ik heb geld losgekregen!'
'Maar met z'n hoevelen gaan we dan?'
'Met z'n allen! Morgenavond, ik heb al plaatsen besteld, alle cliënten, ook Hannes en Hanneke, en Gemma mag ook mee, ik heb het al geregeld daar in Bloemendaal. We kunnen haar halen, maar ze njoet wel terug meteen na de voorstelling!' 
'En alles maar zelf doen, hè . . . jij leert het nooit. Maar het is hartstikke leuk, hoor. Wie hebben er dienst, wie gaan er mee?' 
'Elly en Rem hebben dienst, maar wie er wil kan mee, ik heb vier reserve genomen ... en nog geld voor ijs in de pauze ook! Als we straks op de fles gaan, dan zullen ze nooit vergeten, dat we met z'n allen naar het circus zijn geweest. Weet jij, wat die kinderen in hun leven verder krijgen? Nou, voorlopig hebben ze met ons het circus gehad . . .'