1 december
Mijn kamer moet ik delen met Rem en Ruud. We
wisselen elkaar af in dienst, zodat we er nooit samen zijn. We
hebben alle drie ons eigen bureau en een eigen afdeling voor
paperassen. Er staat één bed, de gordijnen zijn grauw, er ligt geen
kleed op de grond en de dingen die ik van thuis heb meegebracht om
wat sfeer te krijgen, blijken hier hun waarde te
verliezen.
We zijn met dertien 'man' en we hebben één
maand met elkaar gepraat en plannen gemaakt. We hebben het pand
ingericht en bedelbrieven verzonden. Over één ding waren we het
eens: lang praten konden we niet, nog in december wilden we 'open',
want juist in die maand was een opvanghuis voor jongeren
noodzakelijk. We wilden onderdak bieden aan jonge mensen die het om
welke reden dan ook moeilijk hadden: daklozen die gevlucht waren
uit een kindertehuis, die met de politie te maken hadden,
verslaafden aan alcohol en drugs, of kinderen die gewoon waren
weggelopen van huis. Wij wilden ze opvangen en verder helpen.
Het pand biedt ruimte genoeg maar is erg
ongezellig.
Beneden is een grote huiskamer, waarin
gegeten en gezeten kan worden, een keuken, een vergaderkamer, een
receptie en een stafkamer. Boven zijn de slaapkamers twintig hokjes
op een rij, de doucheruimtes en nog twee kamers voor de
staf.
In één daarvan zit ik.
Zojuist heb ik een slordig velletje papier
bekeken, dat kennelijk in grote haast beschreven is. Er staan alle
gegevens op van een jongen die Joop heet. Over een week zal hij
ontslagen worden uit een ziekenhuis, maar hij kan nergens naar
toe.
Joop: 22 jaar, tweede zelfmoordpoging na
diverse mislukte pleeggezinnen. Heeft uit laatste poging een
verlamde rechterarm overgehouden. Geen vrienden. Contact met
familieleden niet gewenst. Kan hij bij jullie terecht?
Ik staar op het briefje en uit pure onmacht
begin ik de lettertekens te tellen: 183 lettertekens, 46
chromosomen, 24 ribben, 10 vingers, 10 tenen, geen vrienden, 2
benen, 2 armen. Eén daarvan is verlamd. Dat is Joop. Ik ga hem
eerst maar eens opzoeken.