7

HET REUSACHTIGE, DRIE DEKKEN TELLENDE JACHT TORENDE BOVEN hen uit en de motorsloep zonk erbij in het niet toen Th ierry naar de achtersteven voer en aanlegde. Ben gaf Kerry een arm en hielp haar op het platform dat een meter boven het fluisterende water naar voren stak. Hij volgde haar een trap op naar het laagste achterdek. Enkele bemanningsleden heetten hen welkom aan boord en wierpen discrete maar nieuwsgierige blikken op Bens metgezel.

Ben keek om zich heen en probeerde zich niet te laten overdonderen door de weelderige omgeving. Hij was in het verleden in de huizen van enkele schatrijke cliënten geweest en had in enkele van de duurste hotels ter wereld gelogeerd. Het deed hem allemaal niet zo veel, maar hij had een vrij goed idee van wat luxe was. En het laagste achterdek van de Scimitar bezat meer luxe per vierkante centimeter dan hij ooit had gezien. Het glanzende dek was van een of andere exotische soort hardhout. De lange eettafel buiten was gedekt voor twaalf personen. De jacuzzi bood plaats aan twee keer dat aantal. Ben kon slechts gissen hoe de twee dekken boven hem eruitzagen, laat staan het interieur.

Er zwaaide een dubbele deur open en een lange vrouw in een kraakheldere witte blouse en een spijkerbroek kwam naar hen toe. ‘Hallo, meneer Hope. Ik ben Marla Austin.’ Een Canadese, zo te horen. ‘Ik ben Harry’s assistent. Welkom aan boord.’

‘Leuk u te ontmoeten,’ zei Ben. ‘Zeg maar Ben.’

‘Harry is momenteel druk met telefoneren,’ antwoordde Marla. ‘Hij vroeg me hem te excuseren. Het duurt hooguit twintig minuten.’ Ze wees naar een kajuitstrap die door een overkapping naar boven leidde. ‘Wil je iets drinken? Recht boven ons op het middendek is een goed voorziene bar.’

‘Kun jij je over Kerry ontfermen?’ vroeg Ben. ‘Ze voelt zich niet helemaal lekker en kan wel wat rust gebruiken.’

‘Ik ben overvallen,’ zei Kerry. Het was het eerste wat ze zei sinds ze het strand hadden verlaten. ‘Op het strand in San Remo.’ Ze bloosde. ‘Ben heeft me gered. Als hij er niet was geweest…’

Marla’s ogen werden groot van schrik. ‘Wat afschuwelijk.’ Ze keek Ben aan. ‘Ik zorg wel voor haar, Ben.’

Hij bedankte haar en keek haar na toen ze Kerry door de dubbele deur naar binnen leidde. Aan zichzelf overgelaten beklom hij de trap naar het volgende dek. Dat was nog groter en weelderiger dan het eerste. Hij zag de bar in de hoek en ging op onderzoek uit.

Harry’s assistent had niet overdreven. Het jacht had alles aan boord, zelfs zijn favoriete single malt. Wat deed een oud-kolonel van het Britse leger in godsnaam aan boord van dit ding? Had hij het soms ontworpen? Ben was geen deskundige, maar het was minstens vijftien miljoen waard, zo niet meer. Hij schudde ongelovig zijn hoofd terwijl hij ijs in een geslepen kristallen Waterford-glas schepte en er Laphroaig in schonk.

Hij keek op zijn horloge. Harry zou nog wel een kwartier of zo wegblijven. Hij verkende het middendek een minuut of wat en verbaasde zich over de weelderigheid. Een tweede kajuitstrap leidde door een rond gat in het zonnedak naar boven en gedreven door nieuwsgierigheid klom hij omhoog om te zien wat daar was.

Hij kwam achter op het bovendek uit en nam het weidse uitzicht over zee in zich op. De bries streelde zijn gezicht en verkoelde hem. Hij nipte van de scotch. ‘Jezus, Harry,’ fluisterde hij in zichzelf. ‘Wat een leven.’

Toen werd zijn oor getroffen door een geluid, een vreemd soort fluiten, alsof er iets door de lucht zoefde. Hij draaide zich om.

Tegen de tijd dat hij de eenzame gestalte zag die dertig meter verderop op het heliplatform aan de andere kant van het bovendek stond, had ze al een tweede pijl uit de koker aan haar ceintuur getrokken en op de boog gelegd waarmee ze in de richting van de zee schoot. Het was een vreemd, bijna futuristisch uitziend wapen, met grote katrollen op de werparmen, een telescoopvizier, een ingewikkeld stelsel van kabels en een lange stabilisator die als de loop van een geweer uit de greep stak.

De vrouw die het wapen hanteerde was een jaar of achtentwintig, slank, licht gebronsd en atletisch. Haar lange blonde haren waren losjes opgebonden tot een paardenstaart, die zacht bewoog in de wind. Ze droeg een korte broek en een topje zonder mouwen, dat de krachtige spieren van haar schouders en armen vrijliet.

Ben kon zijn ogen niet van haar afhouden. Ze zag er koel en beheerst uit, volledig geconcentreerd en zich niet van zijn aanwezigheid bewust terwijl ze haar aandacht op het drijvende eiland richtte, minstens zestig meter verderop aan het eind van een lange kabel. In het midden ervan stond een rond doelwit, een goudkleurige cirkel zo groot als een bord, nietig klein op die afstand, en omringd door concentrische rode, blauwe en zwarte ringen. Het doelwit bewoog zacht op en neer op de deining. Hij vermoedde dat het daardoor een des te interessanter doelwit vormde.

Hij keek toe terwijl ze de snaar naar achter trok, zodat de spanning in de gewelfde booglatten opliep en de kinetische energie achter de slanke pijl werd opgebouwd. Alle goede schutters die hij had gezien, de crème de la crème van de militaire scherpschutters over-al ter wereld, bezaten die essentiële rust. Die stille zelfverzekerdheid. Het was geen trots. Het was het vermogen zichzelf in het schot te verliezen, hun ego volledig te sublimeren zodat ze op het moment van schieten niet eens bestonden. Er bestond niets meer, behalve het doelwit en het projectiel. En diezelfde zen-achtige, bijna onbereikbare magische rust zag hij in die vrouw: zoals ze daar stond, zich niet van hem bewust, als een amazone afgetekend tegen het zonlicht, haar lichaam in volmaakte balans.

Ze liet de snaar los. De boog bewoog losjes in haar hand op en neer toen de spanning werd losgelaten. De pijl zoefde door de lucht, overbrugde de afstand sneller dan het oog kon volgen. Ben beschutte zijn ogen en zag hem trillen in het midden van de gele cirkel, vlak naast de vorige pijl. Ze was echt goed.

De vrouw knikte in zichzelf, volkomen sereen, met slechts een zweem van felle voldoening in haar ogen. Ze pakte opnieuw een pijl en legde die in een soepele beweging op de boog.

Ben vroeg zich af wie ze was.

‘Dat is Zara, mijn vrouw,’ zei een stem achter hem, alsof hij antwoord gaf op zijn gedachten. Hij draaide zich om en stond voor het eerst in tien jaar oog in oog met kolonel Harry Paxton.

Hij was, voor zover Ben kon zien, uiterlijk niet veranderd. Hij moest nu vierenvijftig zijn, maar hij was nog steeds uitstekend in vorm. Hij was sportief gekleed in spijkerbroek en wit katoenen hemd. Zijn grijzende haren waren kortgeknipt, precies zoals in zijn legerjaren. Slechts enkele rimpels verraadden de tussenliggende tien jaren. Maar ergens achter zijn ogen was iets veranderd. Daar was pijn, een soort leegte. Ben had het gevoel dat hij er weldra meer over zou horen.

‘Toen ik haar leerde kennen, had ze net het Australische open kampioenschap gewonnen,’ zei Paxton, naar Zara knikkend. Hij glimlachte vertederd, een beetje bedroefd. ‘We zijn nu elf maanden getrouwd.’

Bens blik bleef slechts even op haar rusten. Toen draaide hij zich om en keek weer naar zijn oude kolonel.

‘Hallo, Benedict.’ Paxton pakte Bens hand en schudde die hartelijk en oprecht. ‘Het doet me enorm veel goed dat ik je weer zie.’

‘Het is lang geleden, Harry.’

‘Veel te lang.’

Ben overwoog heel even over Helen te beginnen. Te zeggen hoe erg hij het had gevonden toen hij hoorde dat ze was overleden. Maar het leek niet juist, met Paxtons nieuwe vrouw slechts enkele meters verderop.

‘Bedankt dat je op zo korte termijn bent gekomen,’ zei Paxton hartelijk. ‘Je hebt geen idee hoe dankbaar ik je ben.

‘Ik wist dat je een enthousiast zeiler was,’ zei Ben. ‘Maar dit is van een andere orde. Ik ben diep onder de indruk.’

‘Mijn hobby is mijn broodwinning geworden,’ antwoordde Paxton bescheiden, alsof het niets voorstelde. ‘Ik heb altijd belangstelling gehad voor het ontwerpen en bouwen van jachten, maar pas sinds ik met pensioen ben, ben ik er serieus mee bezig.’ Hij gebaarde naar de weidse dekken. ‘De Scimitar is het vlaggenschip van mijn kleine vloot. We bouwen producten op bestelling voor onze cliënten en runnen een charterbedrijf.’

Ben glimlachte bij het idee dat een jacht van dit formaat zo terloops een ‘product’ werd genoemd. ‘Je hebt het aardig voor elkaar.’

‘In zakelijk opzicht,’ antwoordde Paxton, ‘heb ik niets te klagen. Ik heb geluk gehad.’ Er gleed een sombere blik over zijn gezicht, als een schaduw. De bedroefde blik in zijn ogen werd opeens intenser.

‘Maar je hebt me niet hierheen gehaald om over zaken te praten, toch?’ zei Ben.

Paxton zuchtte. ‘Nee, dat niet. Het is geweldig dat je helemaal hierheen bent gekomen. Ik ben je een verklaring schuldig. Laten we ons ergens terugtrekken. Neem je glas mee.’ Hij daalde de kajuitstrap naar het lagergelegen dek af.

Terwijl Ben achter hem aan liep keek hij over zijn schouder. Zara Paxton legde haar boog neer en keek hem vanaf een afstand aan. Ze wuifde aarzelend en Ben ving een korte glimlach op voordat ze haar blik afwendde.

Het interieur van het jacht was nog spectaculairder dan het exterieur. Een en al gepolitoerd hout, en de tapijten waren dik en donzig. Paxton ging Ben voor door een reeks gangen en opende een deur. ‘Dit is mijn bibliotheek. Hier kunnen we ongestoord praten.’

Ben stapte een enorm vertrek binnen en keek om zich heen naar de tot het plafond reikende boekenkasten. Hij liet zijn blik over de ruggen glijden. Shakespeare. Milton. Vergilius. Rijen met boeken over militaire geschiedenis en zeilschepen. Waar de wanden niet met boeken waren bedekt, hingen in vergulde lijsten olieverfschilderijen van negentiende-eeuwse oorlogsschepen te glanzen in de zonnestralen die door een dakraam naar binnen vielen.

Paxton gebaarde naar twee bordeauxrode chesterfields. ‘Ga zitten.’

Ben nam plaats. Het leer was koel aan zijn rug. Hij nam een slok en keek Paxton een ogenblik aan. De kolonel zag eruit alsof hij vervuld was van dingen die hij wilde zeggen, maar niet wist waar hij moest beginnen.

‘Waar gaat het over, Harry?’ vroeg Ben zacht. ‘Je zei dat je mijn hulp nodig had.’

‘Sorry dat ik zo geheimzinnig deed aan de telefoon,’ zei Paxton. ‘Het is iets wat ik alleen persoonlijk kan bespreken.’ Hij liep naar een glanzend antiek buffet vol foto’s in zilveren lijsten. Sommige waren van slanke witte jachten op allerlei exotische locaties, maar de meeste waren familiefoto’s. Paxton pakte er een op, staarde er even naar en gaf hem aan Ben.

Ben keek ernaar en vroeg zich af wat het allemaal te betekenen had. Op de foto stond een man van begin dertig, tamelijk stijf en serieus kijkend. Bril, dun peper-en-zoutkleurig haar, buikje, smalle schouders.

‘Mijn zoon Morgan,’ mompelde Paxton.

Ben keek verrast op. Hij wist dat Paxton een zoon had, maar de man op deze foto was niet wat hij had verwacht.

Paxton scheen Bens gedachten te lezen. ‘Hij leek qua uiterlijk veel meer op zijn moeder. Ons soort leven, het militaire leven, zou hem niet gelegen hebben.’

‘Je praat in de verleden tijd.’

Paxton knikte. ‘Ik heb het duidelijk genoeg gemaakt, niet? Daar gaat het om.’ Zijn keel leek dichtgesnoerd van emotie. ‘Ik heb je gevraagd hierheen te komen omdat mijn zoon dood is.’

‘Gecondoleerd,’ antwoordde Ben na een korte stilte.

‘Hij is vermoord.’

Ben keek naar Paxtons ogen. Er lag nu niet alleen verdriet in, maar een diepe, smeulende woede die hij nauwelijks onder controle had.

Paxton slaakte een lange, trillende zucht en had duidelijk moeite om kalm te blijven. ‘Laat me je nog iets inschenken,’ fl uisterde hij. ‘Scotch, nietwaar?’ Hij zette de foto weer op het buffet, pakte een karaf en vulde Bens glas bij. Hij schonk zichzelf een glas in, sloeg het achterover, schonk het opnieuw vol.

Ben nipte van de scotch en wachtte tot Paxton doorging.

Paxton liet zich zwaar in de andere chesterfield tegenover hem vallen. ‘Morgan is bijna twee maanden geleden in Egypte gestorven,’ zei hij. ‘Hij werd in zijn huurappartement gevonden. Hij was doodgestoken. Zijn lichaam vertoonde dertig steekwonden.’ Paxton vertelde de feiten nuchter, maar zijn vingers om het kristallen glas waren wit. Hij sloeg de laatste slok achterover en zette het glas met een klap op de tafel die tussen hen in stond.

Ben observeerde elke beweging. Hij begreep maar al te goed wat Paxton doormaakte, leefde met hem mee. Maar hij snapte nog steeds niet waarom de kolonel hem hierheen had gehaald. ‘Wat deed Morgan in Egypte?’ vroeg hij. ‘Woonde hij daar?’

Paxton schudde zijn hoofd. ‘Morgan is…’ Hij zweeg even, vermande zich. Zuchtte en ging verder: ‘Morgan was wetenschappelijk medewerker aan de universiteit van Londen. Hij doceerde geschiedenis, was gespecialiseerd in het Nabije Oosten. Daarom was hij in Caïro. Hij had een jaar onbetaald verlof, deed onderzoek naar iets met betrekking tot het oude Egypte.’

Ben luisterde aandachtig.

‘De politie denkt dat het een opportunistische roofoverval was die misliep,’ ging Paxton verder. ‘Of hij de dieven heeft verrast of dat ze hebben ingebroken terwijl hij thuis was weet niemand. Of het laat ze koud. De politie van Caïro heeft de dader niet opgepakt. Ze hebben geen enkel spoor en ik denk niet dat ze resultaat zullen boeken.’

‘Wat erg voor je,’ zei Ben nogmaals. ‘Ik wou dat ik iets –’

‘Dat kun je,’ viel Paxton hem in de rede. Ze keken elkaar een ogenblik aan en Ben probeerde Paxtons blik te doorgronden. Het verdriet was er nog steeds, en de woede. Maar er was nog iets. De blik van een planner aan het werk, een tacticus. Het brein dat ondanks alle pijn op volle toeren draaide. Geconcentreerd, niet bezwijkend.

Ben wachtte op de rest.

Paxton liet hem niet lang wachten. ‘Je zult je wel afvragen waarom ik je heb laten komen. Ik wil dat je iets voor me doet.’

Ben zweeg. Hij voelde dat zijn nek en schouders zich vol verwachting spanden.

‘Je snapt wel dat ik niet gelukkig ben met de uitkomst van het politieonderzoek,’ zei Paxton. ‘Niet te geloven hoe slordig en onbekwaam ze zijn geweest.’

Ben had geen moeite om het te geloven, maar hij zei niets.

Paxton ging verder. Zijn stem klonk kalm en beheerst, zijn kaak was strak. ‘Wat hen betreft was Morgan gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Zulke dingen gebeuren regelmatig en ze schijnen er niets mee te doen. Dagelijkse kost, kennelijk.’ Hij zweeg even en keek Ben strak aan. ‘Daarom heb ik jouw hulp nodig. Er is geen recht gedaan.’

Ben wachtte. Hij was bang voor wat er zou komen.

Toen kwam Paxton met de vraag die hij had gevreesd.

‘Ik wil dat je naar Caïro gaat,’ zei hij. ‘Ik wil dat je degenen vindt die dit met mijn zoon hebben gedaan. En ik wil dat je ze doodt.’