25

CLAUDEL ZAT IN ZIJN STUDEERKAMER EEN BOEK DOOR TE BLADEREN toen hij het busje hoorde slippen op het grind. Enkele seconden later stormde Kamal de villa binnen. Snelle voetstappen op de marmeren vloer in de hal. De deur van de studeerkamer vloog open. Kamal stormde de kamer binnen, met een laptop tegen zijn borst geklemd. Hij beende naar het bureau en zette de laptop met een klap neer, zodat papieren opdwarrelden.

‘Wat is dat?’ vroeg Claudel nerveus. Hij kon de verhitte agressie die de man uitstraalde bijna voelen.

Kamals ogen fonkelden van woede. ‘Dát is je hele leven, tot je weet wat erop staat.’

Claudel klapte de laptop open en zette hem aan. Terwijl hij over het scherm gebogen zat, beende Kamal heen en weer, bijna manisch van woede. Hij trok een waardevolle tweede druk van Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire van een plank en smeet het boek door de kamer. Het knalde tegen de muur. Het omslag scheurde los en viel als een dode vogel op de grond. ‘Ik wil het hoofd van die klootzak op een presenteerblad!’ schreeuwde hij.

‘Wat is er gebeurd?’

‘Drie van mijn mannen zijn dood, dát is er gebeurd.’ Kamal brulde het laatste woord. Hij tilde een breekbare achttiende-eeuwse gecapitonneerde stoel op, smeet hem op de grond en trapte hem in stukken. ‘Godver! Godver! Godver!’ Stukken hout tolden over de vloer van de studeerkamer.

Claudel wendde zijn blik af. Hij wist dat hij Kamal niet te veel vragen moest stellen als hij in dit humeur was. Hij draaide zich weer naar de computer en vond algauw het Achnaton-bestand. Zijn blik klaarde op. Toen probeerde hij het open te klikken.

‘Het bestand is gecodeerd,’ zei hij, opkijkend.

‘Dat weet ik,’ tierde Kamal. ‘Je denkt verdomme toch niet dat ik gek ben?’

Claudel keek weer naar het scherm en voelde een straaltje zweet langs zijn nek lopen. ‘Ik ben geen computermens,’ protesteerde hij zwakjes. ‘Hoe moet ik een gecodeerd bestand kraken?’

Kamal stormde met in woede ontblote tanden op hem af. ‘Het kan me niet schelen hoe je het doet. Je zoekt het maar uit. Begrepen?’

Claudel zette de mogelijkheden al op een rijtje, dacht aan alle mensen die hij kende die konden helpen. Hisham, dacht hij. Hisham was goed met computers.

Maar de gedachte was nog niet in hem opgekomen of de moed zonk hem alweer in de schoenen. Hij kon Hisham niet bellen. Als het hem niet lukte, zou Kamal de man gewoon doodschieten, of erger. Iedereen die Claudel hierbij betrok was ten dode opgeschreven. Hij dacht aan wat er met Aziz was gebeurd. Hij dacht voortdurend aan hem, kon het beeld niet uit zijn hoofd verdrijven. Hij had er nachtmerries van.

Nee. Hij was op zichzelf aangewezen.

Hij keek Kamal wanhopig aan. ‘Het wachtwoord kan van alles zijn.’

‘Probeer dan alles,’ beet Kamal hem toe. ‘En begin meteen.’