48

NADAT DE TWEE ENGELSEN WAREN VERTROKKEN EN HIJ DE ACHTERLICHTEN van hun auto over de oprit had zien verdwijnen in de nacht, schonk Claudel zichzelf een goed glas champagne in en leunde naar achteren op de chaise-longue in zijn woonkamer, om naar een celloconcert van Boccherini te luisteren en na te denken over de abrupte wending van het lot.

Het was bijna één uur’s nachts tegen de tijd dat hij de fl es soldaat had gemaakt, maar hij had absoluut geen slaap. Hij vroeg zich af of de twee mannen de nachttrein naar Aswan hadden gehaald. Als die op tijd was, zouden ze er morgen rond negen uur zijn.

Hij had onvoorstelbaar veel mazzel gehad dat hij die Ben Hope had ontmoet, iemand die niet bang was voor een man zoals Kamal. Als alles volgens plan ging, zou hij binnenkort weer vrij zijn. Hij kon de draad weer oppakken. Misschien zou hij deze nachtmerrie op een goede dag zelfs kunnen vergeten. En misschien was het tijd om uit de handel in oudheden te stappen. Die was hem nu lelijk opgebroken.

Hij ijsbeerde door de kamer en voelde een tinteling van opwinding in hem opstijgen. Ontsnappen. Het voelde goed aan. Hij kon niet wachten.

Dus waarom gewacht?

Hij rende naar boven en neuriede een aria van Boccherini terwijl hij twee Louis Vuitton-koff ers pakte, ze opengeslagen op het antieke hemelbed in zijn slaapkamer legde en er kleren in begon te gooien. Twintig minuten later stormde hij de slaapkamer uit met een koffer in elke hand en de sleutels van zijn Ferrari in zijn zak. Nerveus en gehaast holde hij de trap af, liep met verende tred tussen de borstbeelden van Romeinse keizers door de marmeren gang naar de voordeur.

Hij was er een halve meter vandaan en wilde juist een van de koffers neerzetten om de deurknop te pakken, toen hij zag dat die werd omgedraaid.

Zijn bloed stolde. Hij bleef als verlamd staan, de koffers nog in zijn handen.

De deur zwaaide open.

‘Ga je ergens naartoe?’ vroeg Kamal met een glimlach. Hij leunde nonchalant tegen een van de zuilen in de deuropening, zijn armen achteloos over elkaar, bijna beminnelijk glimlachend. Het busje stond voor de villa in het maanlicht. Claudel zag twee van Kamals mannen voorin zitten, Youssef en de man die nooit iets zei, Emad.

Claudel zocht wanhopig naar een geloofwaardig excuus voor de koff ers. ‘Ik… breng alleen maar wat pakken en spullen naar de stomerij,’ hakkelde hij.

‘De nachtstomerij?’

Claudel zweeg.

Kamals glimlach week geen moment. Hij zette zich af tegen de pilaar, liep naar binnen en deed de deur achter zich op slot. ‘Dat kan wachten, nietwaar? Kom, we gaan samen iets drinken.’ Hij mepte Claudel joviaal op zijn arm. ‘Ik heb iets te vieren. Ik zal je er alles over vertellen.’

Claudel zuchtte diep en probeerde zijn totale wanhoop en paniek te verbergen terwijl hij de koffers neerzette en achter Kamal aan door de gang en de hoge dubbele deur naar de woonkamer liep.

Kamal grinnikte terwijl hij het licht aandeed en over het kasjmiertapijt naar de drankkast liep. ‘Ik zie dat je een privéfeestje hebt gevierd,’ zei hij bij het zien van de lege champagnefl es en het ene glas dat Claudel op tafel had laten staan. ‘Zou het niet schitterend zijn als zou blijken dat we allebei hetzelfde vieren?’

Claudel lachte nerveus. ‘Ik heb gewoon een slaapmutsje genomen.’

Kamal gooide de deuren van de drankkast open, pakte twee kristallen cognacglazen, draaide de dop van een kristallen karaf en schonk twee enorme glazen dure cognac in. ‘Ga zitten, Pierre. Drink met me mee.’

Met tegenzin pakte Claudel het glas aan dat Kamal hem overhandigde, liet zich stijf in een stoel zakken en nipte nerveus van de cognac. Hij voelde het zuur opstijgen in zijn keel, en niet alleen door de drank. Het beeld van Aziz kwam plotseling in hem op.

Aziz was in deze zelfde stoel gestorven. Vlak nadat Kamal hem iets te drinken had aangeboden.

Claudels glas trilde licht in zijn hand.

Kamal leunde met zijn rug tegen de muur en sloeg hem aandachtig gade. ‘Waarom ben je vanavond zo zenuwachtig, beste vriend?’

‘Ik ben niet zenuwachtig.’ Claudel lachte beverig. ‘Waarom zou ik?’

‘Ik dacht dat je me misschien iets te vertellen had.’

Claudel slikte. ‘Wat dan?’

‘Bijvoorbeeld dat je een nieuw aanknopingspunt hebt gevonden,’ zei Kamal. ‘Je herinnert je ons project toch nog wel, Pierre? Ons compagnonschap? Datgene wat we zoeken?’

‘Ik weet zeker dat we het binnenkort zullen vinden.’

‘Ik ook.’ Kamal glimlachte.

‘Mooi zo,’ antwoordde Claudel slapjes. Er liep een straaltje zweet over zijn voorhoofd.

‘Wil je niet weten waarom ik er zo zeker van ben?’

Claudel zweeg.

‘Je hebt me niet gevraagd wat ik vier.’

Claudel fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat vier je?’

Kamal grinnikte en zwaaide verwijtend met zijn vinger. ‘Pierre toch.’

Claudels bloed veranderde snel in ijs.

Kamal liep naar de schoorsteenmantel en leunde er met zijn elleboog op terwijl hij nog een slok nam. Hij zette het glas weg en liet zijn hand over de zijkant van de grote antieke stolpklok glijden, die zacht tikkend boven de open haard stond. ‘Ik heb dit altijd een schitterende klok gevonden. Wat was het er ook alweer voor een?’

Claudel slikte. ‘Een zeldzame slaande skeletklok van James Condliff uit 1860. Heel kostbaar,’ voegde hij eraan toe toen hij zag hoe Kamal hem streelde.

Kamal keek Claudel aan. Hij glimlachte nog even. Toen vertrok zijn gezicht van woede en hij duwde de klok van de schoorsteenmantel, zodat die in duizend scherven uiteenspatte tegen het haardscherm.

Claudel sprong op. Hij staarde vol ongeloof naar de scherven op de grond. ‘Waarom doe je dat?’ brulde hij buiten zichzelf.

Toen bleef zijn hart stilstaan. Ergens tussen de brokstukken van de klok lag iets wat er niet thuishoorde. Iets wat er in 1860 heel beslist niet door de klokkenmaker in was gestopt.

Kamal bukte zich nonchalant en raapte het op. Hij gooide het naar Claudel toe, die het opving. Hij staarde naar het kleine afl uisterapparaatje in zijn hand en zijn benen begaven het bijna.

‘Dát vier ik,’ zei Kamal. ‘Ik wil een toost uitbrengen op het feit dat we nu allemaal weten waar de schat is. Jij, ik en je nieuwe vrienden.’ Hij deed een stap naar voren. Glas knarste onder zijn laars. ‘Weet je nog wat we hebben afgesproken, jij en ik, die dag in de woestijn toen we elkaar voor het eerst ontmoetten? Ik zei dat ik een man van mijn woord ben. Dat als je me hielp, ik je zou belonen. Maar als je me verraadde, zou het niet zo goed voor je uitpakken. Weet je nog?’

Claudel deinsde terug.

Kamal bleef op hem af komen. ‘Dus stel je mijn verbazing voor toen ik, op weg naar huis na mijn zakelijke bijeenkomst, ontdekte dat je tegen me samenzwoer. Ik heb nooit iets aan je gehad, en nu dit. Ik geloof dat het tijd is om te beslissen wat ik met je moet doen. Wat denk je?’

‘Luister, ik kan het uitleggen…’ stamelde Claudel en hij hief zijn handen smekend op. ‘Die Hope bedreigde me. Ik had geen keus.’

‘Ik heb elk woord van jullie gesprek gehoord,’ zei Kamal. ‘Hier, in de wijnkelder, in je studeerkamer, overal. Er stonden al die tijd tien webcams op je gericht. Je denkt toch niet dat ik gek ben? Je denkt toch niet dat ik zo veel heb bereikt door onderkruipsels zoals jij te vertrouwen?’

Claudel deinsde nu sneller terug. Hij keek over zijn schouder naar de gang achter hem. Misschien kon hij ontsnappen. Als hij de tuin kon bereiken, kon hij om hulp roepen en misschien zou iemand het horen.

‘Je gaat nu sterven, Pierre,’ zei Kamal.

Claudel ging er in paniek vandoor; zijn voeten slipten in de marmeren gang toen hij naar de voordeur rende. Zijn hand sloot zich om de zware deurknop en hij rukte de deur open.

Daar stonden Youssef en Emad in het maanlicht en ze versperden de doorgang. Youssef had een pistool met geluiddemper in zijn hand. Claudel slaakte een kreet van angst, draaide zich om en stormde naar de trap.

Kamal bonkte achter hem aan de trap op. Hij stak een hand uit, pakte Claudel bij zijn kraag en sleepte hem op zijn knieën omlaag. Claudel viel spartelend op zijn rug.

Kamal gaf hem een harde klap in zijn gezicht en nogmaals met de rug van zijn hand. Hij bleef slaan tot zijn hand rood was van het bloed.

‘Alsjeblieft,’ brabbelde Claudel tussen zijn gebarsten lippen door. ‘Alsjeblieft .’

Kamals ogen waren uitdrukkingsloos. Hij bracht zijn hand naar zijn riem en Claudel gilde toen de tweesnijdende bajonet tevoorschijn kwam.

In de daaropvolgende vijfenvijftig seconden werden Claudels ergste nachtmerries bewaarheid op een manier die hij zich nooit had kunnen voorstellen. Hij stierf een gruwelijke dood, bloederig en monsterlijk.

Kamal stond op en veegde het bloed met zijn mouw van zijn gezicht. Zijn ogen schitterden triomfantelijk toen hij zich naar Youssef in de gang beneden omdraaide.

‘Roep iedereen bij elkaar. Haal de voertuigen en de wapens. We moeten een trein halen.’