5

San Remo, Italiaanse Rivièra De volgende ochtend

BENS VLUCHT WAS OM NEGEN UUR’S MORGENS GELAND OP DE INTERNATIONALE luchthaven Nice-Côte d’Azur. Hij gooide zijn oude groene legertas achter in de eerste de beste taxi en nog geen uur later zette de chauffeur hem af in het centrum van de kuststad San Remo, net over de Italiaanse grens.

Hij vond snel een hotel vlak bij een druk plein in La Pigna, de oude binnenstad, en nam een kamer voor één nacht. Hij vermoedde dat dat genoeg zou zijn.

Het was aangenaam koel in het hotel met zijn marmeren vloeren, waarop elke voetstap terugkaatste. Op een andere dag was hij misschien blijven staan om de eenvoudige schoonheid van het oude gebouw te bewonderen of het spectaculaire uitzicht over de daken van de grillig aangelegde stad in zich op te nemen, de groepjes torenspitsen, het heiige silhouet van de Alpen aan de ene horizon en de glinsterende blauwe Middellandse Zee aan de andere.

Maar vandaag was hij met zijn gedachten elders. Hij legde zijn tas op het bed en ging naar beneden, door de lobby terug naar het drukke plein. De zon stond warm aan de heldere blauwe hemel en zelfs het lichtgewicht katoenen jasje dat hij aanhad was te warm. Hij deed het uit en legde het over zijn arm.

Het ontmoetingspunt dat Paxton had genoemd was de Porto Vecchio, een van de twee havens van San Remo. De kolonel was precies geweest. Ben zou om twaalf uur bij de meest westelijke aanlegsteiger worden opgehaald door een motorsloep, die hem naar zee zou brengen voor de ontmoeting aan boord van Paxtons jacht.

Tot zover was het geen grote verrassing voor Ben. Hij herinnerde zich dat zijn oude kolonel altijd veel gepraat had over zeilen. In zijn vrije tijd was hij steevast op weg geweest naar een of andere zonnige haven. Had hij toen ook al een jacht gehad? Ben kon het zich niet herinneren en hij realiseerde zich opeens dat hij er geen fl auw idee van had wat Paxton had gedaan in de tien jaar sinds hij ontslag had genomen uit het leger.

Kort na zijn onderscheiding wegens betoonde moed, toen een toch al schitterende militaire carrière zijn hoogtepunt had bereikt, had hij plotseling en onverwacht aangekondigd dat hij met pensioen ging. Ben had hem gemist en hij had er spijt van gehad dat hij geen contact had gehouden.

Hij had er nog meer spijt van gehad toen hij had gehoord dat Helen Paxton, Harry’s vrouw, plotseling was overleden aan een hartinfarct. Hij had haar slechts vluchtig ontmoet, jaren geleden op een of ander regimentsfeest, maar hij had gezien hoe gelukkig zij en Paxton samen waren. Ben was druk geweest met een lastige opdracht in Zuid-Amerika toen ze was overleden en tegen de tijd dat hij het gehoord had, waren er enkele maanden verstreken en had het ongepast geleken Paxton opeens te bellen om hem te condoleren. Hij had het voorbij laten gaan. Hij voelde zich er rot over.

Hij mocht het contact met Harry Paxton dan hebben verloren, maar hij had nooit vergeten, zou tot zijn dood nooit kúnnen vergeten, wat de man voor hem had gedaan. Ben had heel wat meegemaakt en koesterde over het algemeen weinig illusies over het menselijk gedrag. Hij gebruikte het woord ‘held’ niet lichtvaardig. Maar Harry Paxton was iemand die het verdiende. Wat dat betrof twijfelde Ben geen moment.

En nu zou hij hem opnieuw ontmoeten, zomaar. Hij vroeg zich af of Harry erg veranderd zou zijn en wat hij al die tijd had gedaan. Maar hij vroeg zich vooral af waar het over ging.

Zijn horloge wees even over elf aan. Hij oriënteerde zich aan de hand van de plattegrond die hij op de luchthaven had gekocht en liep naar het westen, richting zee.

Buiten de afbrokkelende stenen poorten en opeengepakte gebouwen van de oude stad heerste er in San Remo dezelfde drukte als in elk Italiaans toeristenoord dat wakker begint te worden aan het begin van opnieuw een heet, krankzinnig, hectisch seizoen. Ben zocht zich een weg door de doolhof van straten en bleef hier en daar staan om de straatnaambordjes te lezen. Hij was diep in gedachten verzonken, ongeduldig en gefrustreerd, en hij wou dat Paxton hem meer had verteld over de telefoon. Brooke had gelijk gehad: het was vreemd dat hij zo ontwijkend was geweest. Vreemd en zorgwekkend. Hij had neerslachtig geklonken, nerveus, van streek. Tenzij de jaren iets dramatisch hadden gedaan met de man, was Harry Paxton niet iemand die gauw van de kook raakte.

En dat betekende dat, waar deze ontmoeting ook over ging, het iets heel ernstigs was.

Ben merkte aan de zilte geur in de lucht dat hij de zee naderde. Toen hij uit een kronkelend straatje kwam keek hij uit over de haven, de lange boog van het strand en het kalme, glazige blauw van de Middellandse Zee.

Golven likten aan de kustlijn. Binnen de muren van de haven dobberden de schitterende witte rompen van ontelbare aangemeerde boten en kleine jachten op het water en honderden deinende masten wezen naar de hemel. Ben telde tien of meer witte steigers die zich uitstrekten in zee. Zijn oog vond een pad dat hem over het kiezelstrand naar de meest westelijke steiger zou brengen, waar Paxtons motorsloep hem zou ophalen.

Enkele pokdalige stenen treden leidden naar het strand. Zijn schoenen knersten op het grind toen hij over het strand liep. Het was verlaten, maar hij wist dat dat heel gauw zou veranderen als het toeristenseizoen echt begon. Hij voelde de warmte van de late ochtendzon op zijn gezicht en een fluisterende zeebries streek door zijn haren. Het was een volstrekt andere wereld dan het guurdere klimaat in Normandië.

Hij keek opnieuw op zijn horloge en over zijn schouder naar de haven. Hij zag een of twee mensen, maar de meest westelijke steiger, waar hij had afgesproken, was leeg. Geen spoor van Paxtons sloep. Hij liep door tot waar het kiezelstrand aan de dichtstbijzijnde rand van de kade grensde, waar enkele stenen treden omhoog gingen naar een voetpad dat naar de haven leidde.

Hij bleef even staan op het strand, keek naar de zee en dacht weemoedig aan wat hij in Ierland had achtergelaten. Het huis had vlak aan de Atlantische Oceaan gestaan en hij had het altijd heerlijk gevonden alleen op het rotsachtige strand te zijn, alleen maar te denken en naar de golven en de meeuwen te kijken. Hij miste het. Wist dat hij het zou blijven missen.

Zoals hij zoveel miste.

Hij liep naar de bruisende branding, ging op zijn hurken zitten en raapte een kleine, platte steen op. Hij bracht zijn arm naar achteren en keilde de steen over het water, zag hem met een wit wolkje van schuim ketsen en plonzen, ketsen en toen verdwijnen.

Wat wilde Paxton? Wat was er aan de hand?

Toen hij zich naar een andere steen bukte, ving zijn oog iets op, een glinstering van weerkaatst zonlicht ver weg op het water. Een kleine motorsloep voer over het water naar de havenmonding. Het zag ernaar uit dat hij elk moment antwoord op zijn vraag zou kunnen krijgen.

Hij liet de steen vallen, holde de trap naar het voetpad op en begaf zich op weg naar de steiger.

Op dat moment hoorde hij een gil.