35

HET KON SECONDEN LATER ZIJN GEWEEST TOEN HIJ WAKKER WERD, het kon ook jaren zijn. Hij voelde zichzelf opstijgen uit de zwarte diepten, door de waterspiegel breken en dobberend bij bewustzijn komen. Hij opende zijn ogen naar een wereld van vlekken en echo’s. De misselijkheid trof hem als een vieze geur en ging gepaard met de misselijkmakende herinnering aan wat er gebeurd was.

Hij lag nog steeds op de grond, maar die voelde op een of andere manier anders aan: harder, kouder. Zijn linkerarm lag over zijn gezicht. Zijn ogen richtten zich op de wijzers van zijn horloge en een paar seconden lang zeiden ze hem niets. Toen, terwijl de synapsen in zijn hersenen weer begonnen te vonken, begreep hij dat het bijna middag was en dat hij bijna twee uur buiten westen was geweest.

De gedachte gaf hem de vlaag van energie die nodig was om zichzelf overeind te hijsen. Eén elleboog op de grond. Toen een knie en hij stond wankelend rechtop. Hij schudde zijn hoofd om de duizeligheid te verdrijven. Hij bracht zijn hand naar zijn hals en voelde de scherpe pijn waar de pijl hem had geraakt.

De kamer om hem heen was nog dezelfde, maar compleet veranderd. Hij stond op kale planken, met slechts een paar spijkers en plukken stof langs de plinten, waar de vloerbedekking was losgetrokken. Van al het meubilair was alleen het bureau achtergelaten en dat was bijna helemaal leeggehaald. De computer, de camera’s en de volgapparatuur waren verdwenen. Net als de provisorische tafel – en de geamputeerde lichamen. Er was niets meer te zien van wat hier gebeurd was. Harry Paxton had zijn spoor opnieuw uitgewist.

Ben rook zeep aan zijn handen. Ze hadden zelfs het bloed van het tapijt van hem af gewassen terwijl hij bewusteloos was.

De bijtende geur van iets wat buiten in brand stond trok hem naar het raam. De jaloezie was helemaal omlaag gelaten en hij rukte hem omhoog en keek door de vieze ruit naar de achtertuin, overwoekerd door onkruid en omringd door een hoge muur. Midden op het kale gazon brandden de laatste resten van een vuur. Zwarte rook kringelde omhoog van de verkoolde resten van de opgerolde vloerbedekking en de resten van het meubilair.

Hij keerde zich af van het raam en liep naar het bureau. Het was niet helemaal leeg. Op het blad lagen twee dingen.

Het eerste was de usb-stick die hij in zijn hand had gehad op het moment dat hij het bewustzijn verloor. Het tweede was een plastic tas met een trekkoordsluiting. Hij woog hem in zijn hand, maakte de knoop los en keek erin. Er zaten twee stapeltjes bankbiljetten in, het ene dikker dan het andere. Hij haalde ze er een voor een uit. Euro’s en Egyptische ponden; bijna duizend van de eerste en tienduizend van de andere. Paxton had echt aan alles gedacht.

De seconden verstreken en Ben werd zich scherp bewust van zijn netelige positie. Het enige wat hij wist was dat hij moest doen wat Paxton wilde. Hij had geen keus. Paxton was niet de eerste de beste ontvoerder. Hij was oud-kolonel van de sas en hij wist hoe Ben dacht. Hij had hem getraind, hem opgeleid, hem zien uitgroeien tot de soldaat die hij geworden was. Ben kon hem onmogelijk te slim af zijn. De kolonel had hem in zijn zak.

Zeven dagen om iets te vinden wat duizenden jaren verloren was geweest en hij wist zelfs niet waar hij moest beginnen. Hij pakte de kleine usb-stick, legde hem in de palm van zijn hand, stopte hem in zijn zak en voelde dat zijn autosleutels daar nog in zaten. Hij tilde de plastic tas vol geld op, hing hem over zijn schouder en verliet het huis.

De straat was verlaten. Ben liep naar de Mini, deed de sloten open met de afstandsbediening en gooide het geld naast zijn weekendtas op de achterbank. Hij zag onmiddellijk dat iemand zijn spullen had doorzocht. Hij controleerde ze. De browning was verdwenen.

Hij reed langzaam, mechanisch terug naar zijn flat, zette de auto op zijn vaste plek in de parkeergarage, zette de motor uit en bleef lange tijd achter het stuur zitten, keek met nietsziende ogen door de voorruit naar de kale betonnen muur tegenover hem. Hij wist dat hij zich er niet toe kon zetten naar de flat te gaan. Alles daar zou hem te sterk aan Zara herinneren. De afdruk van haar hoofd in het kussen. De gekreukte lakens. Haar vochtige handdoek in de badkamer. De geur van haar parfum. Haar briefje, dat nog steeds op de keukentafel lag.

Hij gaf zichzelf de schuld. Waarom heb je haar laten weggaan?

Hij stapte uit en begon te lopen. Hij wist niet waar hij naartoe ging. Via de uitgang naar de straat, waar hij rechts afsloeg en door de steeg liep. Een paar minuten later liep hij verdoofd over de Boulevard Haussmann, zich nauwelijks bewust van de mensen om zich heen en het langsrijdende verkeer. Hij liep verder, stak de boulevard over en kwam bijna onder een bus. Hij merkte amper dat de bus een meter van hem vandaan met loeiende claxon slingerend tot stilstand kwam. Hij haalde de overkant van de straat en bleef doelloos de ene voet voor de andere zetten.

Onderweg stak hij zijn hand in zijn zak en sloot zijn vuist om de usb-stick. Ergens in het kleine elektronische apparaatje, opgesloten achter een ondoordringbaar gordijn van geheime codes en wachtwoorden en god mocht weten wat voor technische snufjes, lag alles wat hij moest weten. Maar er was geen weg naar binnen, geen manier om er toegang toe te krijgen. Hij had het al geprobeerd. Het was een doodlopende straat.

Tenzij…

Opeens herinnerde hij het zich. Het stukje papier dat hij in de zak van Morgans colbertje had gevonden. De kassabon met het telefoonnummer. Hij was het compleet vergeten, had gedacht dat het onbelangrijk was. Misschien was dat ook zo, maar het leek momenteel het enige wat hij had.

Maar wat was het nummer ook alweer? Hij pijnigde zijn hersens, dwong zijn visuele geheugen het op te hoesten. Niets.

Pas toen er iemand van achteren tegen hem op botste, realiseerde hij zich dat hij midden op straat was blijven staan. Hij stapte opzij en mompelde een verontschuldiging.

Hij leunde tegen een hek. Hij voelde zich misselijk, en niet alleen door de nawerking van het verdovende middel. Hij keek naar enkele duiven die over het trottoir liepen, in het zand rondom een boom pikten.

Verdómme, het nummer wilde niet komen. Het was een Brits telefoonnummer van een vaste lijn geweest, dat wist hij in elk geval nog. Maar als hij probeerde zich erop te concentreren, zag hij alleen Zara’s gezicht. Het mes op haar keel. Bergs onaangedane blik. Paxtons vage glimlach.

Het razen van het verkeer leek zijn hoofd te vullen en het was alsof zijn gedachten werden opgelost in een wirwar van verwarring. Hij voelde zich koortsachtig. Zijn mond was droog, zijn hart sloeg sneller, zijn handen trilden. Hij stond op instorten.

Verdomme, Hope. Hou je hersens erbij.

Hij liep verder, naar de grond starend, en probeerde zich het nummer te herinneren.

Niets.

Toen bereikten zijn voeten de rand van het trottoir. Hij keek op en wist opeens waar hij was. Hij was helemaal naar het Place de la Trinité gelopen. Aan de overkant van het drukke plein, achter bomen, zag hij dekoepel van de Église de la Sainte-Trinité. Het was alsof ze hem wenkte.

Hij stak het plein over, beklom de trap naar de ingang en ging naar binnen. Het was koel en donker in de kerk en het rook er doordringend naar wierook. Zijn voetstappen kaatsten van de in de loop der tijd glad geworden plavuizen naar het gewelf toen hij over het middenpad liep en in een bank ging zitten. Het dreunen van het verkeer was ver weg. Melkachtig licht sijpelde door de gebrandschilderde ramen naar binnen. Hij boog zijn hoofd, sloot zijn ogen en voelde dat de serene sfeer zijn zintuigen doordrenkte, de verwarring verdreef en zijn gedachten verhelderde.

Hij zag zichzelf weer in die stinkende huurkazerne in Caïro.

Waar hij Morgans colbert vond om het lichaam van het meisje met de getatoeëerde engel.

In Morgans flat, waar hij de zakken doorzocht.

Het verfrommelde stukje papier vond.

Het nummer las.

Kom op.

Het nummer las.

Opeens kwam het. Zijn hart sprong op. Hij opende zijn ogen, haalde een pen uit zijn zak en krabbelde het nummer op de rug van zijn hand.

Hij staarde ernaar. Ja, het klopte. Hij wist het zeker. Het netnummer was 01334, maar hij had geen idee waar in het Verenigd Koninkrijk dat was. Daarop volgde het abonneenummer en vervolgens het driecijferige doorkiesnummer, 345. Dat deel was makkelijk te onthouden geweest.

Hij stond op. Sterker nu, op een of andere manier. Doelbewuster. Helderder.

Hij liep de kerk uit en liet de serene koelte achter zich. Eromheen lagen mooie, goed verzorgde tuinen, van de straat gescheiden door een hek. De bomen ruisten zacht in de wind en mussen hipten op de gazons. Ben liep naar een oude houten bank onder een knoestige eik. Hij ging op de rand zitten, pakte zijn telefoon, keek nogmaals naar het nummer op zijn hand en toetste het in.

De telefoon ging vier keer over en de moed zonk hem al in de schoenen. Misschien leidde dit nergens toe. Misschien had het nummer niets te betekenen. Als dat verslaafde meisje de colbert al een paar dagen had gedragen, was het papiertje misschien van haar geweest. Hij werd overvallen door twijfel.

Na zes keer overgaan kreeg hij een antwoordapparaat.

‘Universiteit van St Andrews. Geschiedenisfaculteit,’ zei de stem van de vrouw op het antwoordapparaat. Ze sprak met een zangerig Schots accent. ‘Als u het doorkiesnummer kent, toets het dan nu in. Zo niet, wacht dan op een telefonist.’

Dat klonk niet als een contact dat een drugsverslaafde in Caïro zou hebben. Ben toetste het doorkiesnummer in en wachtte. Vloekte binnensmonds toen hij na enkele keren overgaan opnieuw een antwoordapparaat kreeg.

‘Hallo, dit is de voicemail van doctor Lawrence Kirby. Ik ben er momenteel niet, dus spreek een bericht in na –’

Ben verbrak de verbinding voordat hij de pieptoon hoorde. Nu wist hij dus wiens nummer hij had. Het zag er opeens veelbelovender uit. Misschien niet veel, maar beter dan niets.

Hij leunde naar achteren en zocht op zijn telefoon op internet naar ‘Dr. Lawrence Kirby, universiteit van St Andrews’. De zoekmachine bracht hem regelrecht naar de website van de geschiedenisfaculteit, waar hij Kirby vond in de telefoonlijst van wetenschappelijk medewerkers. Hij klikte op de naam en er verscheen een fotootje met een twee regels tellende biografie. De foto toonde een wat verdwaasd kijkende man met een papperig gezicht die zich die ochtend niet had geschoren. Hij had een woeste bos zwarte haren, waarvan een lok schuin over zijn voorhoofd viel.

Ben keek ernaar. Kan die klojo me van enig nut zijn? vroeg hij zich af.

Hij legde de telefoon naast zich en pakte zijn sigaretten en zijn aansteker. Stak er een op, keek de rook na die weg dwarrelde op de wind en probeerde uit alle macht niet aan Zara te denken. Het lukte niet. Hij rookte zijn sigaret op en stak meteen een nieuwe op. Na een paar minuten pakte hij de telefoon en toetste Kirby’s nummer nogmaals in.

Ditmaal kreeg hij geen antwoordapparaat en de telefoon bleef maar overgaan. Net toen hij wilde ophangen, werd er opgenomen door een ademloze mannenstem, alsof hij gerend had om de telefoon aan te nemen.

‘Doctor Kirby?’ zei Ben.

‘Spreekt u mee,’ antwoordde de stem hijgend.

‘Doctor Lawrence Kirby?’

‘In eigen persoon,’ zei de stem joviaal. ‘Met wie spreek ik?’

‘U kent me niet. Ik bel over Morgan Paxton.’

De verbinding werd verbroken.

Ben vloekte, probeerde het opnieuw. Ditmaal nam Kirby na twee keer overgaan op.

‘De verbinding werd verbroken,’ zei Ben.

‘Nee.’ Kirby klonk nu minder joviaal. ‘Ik gooide de hoorn erop.’

‘Waarom? Ik probeerde alleen maar met u te praten.’

‘Ik verbrak de verbinding omdat ik geen Morgan Paxton ken.’

‘U herinnert zich de naam anders behoorlijk goed.’

‘Luister, ik weet niet wie u bent of waar u het over hebt,’ antwoordde Kirby met een klank van paniek in zijn stem. ‘U moet het verkeerde nummer hebben.’

‘Het is het goede nummer en als u me de kans geeft het uit te leggen, zult u begrijpen waarom ik u moet spreken. Het is belangrijk.’

Het bleef even stil aan de andere kant. ‘Ik heb u niets te zeggen. Ik weet niet wie Morgan Paxton is.’ Kirby hing opnieuw op.

Ben schakelde zijn telefoon uit. Oké, als je het zo wilt spelen, Kirby, dacht hij. St Andrews. Aan de Schotse oostkust, even ten noorden van Edinburgh.

Barst maar. Hij kon er over een paar uur zijn.