44

Tripoli, Libië

OP DATZELFDE MOMENT ZAT KAMAL MIDDEN IN EEN ZAKENBESPREKING. Hij wist weinig over de drie mannen die tegenover hem aan tafel zaten in de kale witte ruimte, alleen dat het Europeanen waren, dat ze Engels spraken met een accent dat hij nog nooit had gehoord en dat ze uitermate gevaarlijk gezelschap waren.

Het belangrijkste lid van de groep was een grote, breedgeschouderde man in pak, onmiskenbaar de baas. Hij was een jaar of zeventig en had een dichte bos zilvergrijze haren en een huid die te veel strenge winters had meegemaakt. Zijn ogen waren zwart en priemend, zo doordringend dat zelfs Kamal merkte dat hij als eerste het oogcontact verbrak en naar de gesloten map keek die voor hem op tafel lag.

Hij haatte zichzelf erom. Op elke andere dag, in elke andere situatie, met ieder ander dan deze mensen, zou hij een dergelijke vernedering nooit hebben gepikt. Maar hij wist dat hij zich hier geen agressie kon veroorloven. Hij had lang, heel lang op deze bijeenkomst gewacht en hij zou maar één kans krijgen. Het was een doorslaggevend moment in zijn carrière, een moment dat zijn naam voorgoed zou vestigen. Het zou alles veranderen.

Dus beet Kamal op zijn lip en toonde gepaste eerbied voor deze mannen, die van ver waren gekomen om hem te ontmoeten. Dit soort mensen was niet voor iedereen benaderbaar. Een persoonlijke ontmoeting was een voorrecht.

En een enorm risico. Hij zat er nu aan vast.

‘Het geld,’ zei de Baas. Hij was een man van weinig woorden en als hij sprak klonk zijn stem diep en dreunend.

‘Ik kan een aanbetaling doen van één miljoen Amerikaanse dollars,’ zei Kamal. ‘Contant of overgemaakt, net wat u wilt.’

‘De prijs is twíntig miljoen dollar,’ zei de man rechts terwijl hij een wenkbrauw optrok. Hij was slanker en jonger dan de leider. Zijn haar was geolied en strak naar achteren gekamd. Rondom zijn linkeroog zat een wirwar van littekens, alsof iemand geprobeerd had het oog met prikkeldraad te verwijderen. ‘Alleen contant. Ik dacht dat we u dit alles al duidelijk hadden gemaakt.’

‘Ik ben bang dat u onze tijd verdoet, meneer Kamal,’ zei de man links, terwijl hij een aktetas op zijn knie betastte.

De Baas hield zijn doordringende blik op Kamal gericht en zei niets. Zijn grote, knoestige handen lagen op het tafelblad.

Kamal ontweek zijn blik. ‘Ik zal zorgen dat ik het geld heb.’

‘Wanneer?’

Dat was de vraag waar Kamal het bangst voor was. Na al die maanden was hij nog geen stap dichter bij de schat. Die hond van een Claudel zou ervoor boeten, ooit.

‘Binnenkort,’ zei hij. ‘Ik zal het heel binnenkort hebben.’

‘U beseft toch dat dit uitermate ongebruikelijk is,’ zei de man rechts. ‘Op vertraging staat een boete. Vijf miljoen extra. En een tijdlimiet voor volledige betaling. U begrijpt deze voorwaarden?’

Kamal begreep ze maar al te goed. Geen contanten en de mannen zouden hun gebrek aan waardering op hun zeer speciale manier laten blijken. Maar hij was bereid dat risico te lopen voor wat er in de map vóór hem zat.

Hij opende hem en spreidde de documenten opnieuw uit om ze te bekijken. De foto’s waren zwart-witafdrukken. De A4-vellen bevatten de technische specificaties van de vijf kernkoppen uit de voormalige Sovjet-Unie die waren achtergebleven nadat de Russen na de glasnost hun kernwapenarsenaal in Kazachstan hadden opgeruimd.

Hij liet zijn blik over de foto’s glijden en zijn hart begon sneller te kloppen. De aanblik alleen al bracht alles zo veel dichterbij. Nu daagde eindelijk de werkelijkheid. Alles waarvan hij gedroomd had leek mogelijk. Hij, Kamal, zou de baas zijn.

‘We zouden graag willen weten wat uw plannen zijn,’ baste de Baas. ‘U begrijpt me wel.’ Hij glimlachte vreugdeloos. ‘Ook wij wonen ergens.’

‘Ik begrijp het,’ antwoordde Kamal. ‘Wees er gerust op dat mijn plannen geen enkel risico voor u persoonlijk vormen.’

‘Uw beoogde doelwitten?’

Kamal kon de grijns die over zijn gezicht gleed niet onderdrukken toen hij een vel papier uit zijn binnenzak haalde. Hij vouwde het open en streek het glad op tafel, draaide het met zijn vingers om en schoof het over de tafel, zodat de drie mannen het konden lezen. De Baas haalde een bril met dikke glazen uit zijn borstzak en rekte zijn nek om te lezen wat Kamal met vette, zwarte letters had geschreven.

Het was een korte lijst. Vijf namen. Vijf steden.

‘Mijn doelwitten in West-Europa en de Verenigde Staten,’ zei Kamal zacht. ‘Ik zal ze van de aardbol vagen.’