17

HET WAS ÉÉN UUR GEWEEST TOEN BEN HET ADRES VOND, EEN TROOS teloos uitziende huurkazerne vlak naast een sloopwerf. Alles straalde verwaarlozing uit. Er sprong een kat uit een deuropening toen hij dichterbij kwam, met een spartelende rat in zijn bek. Hij liep door een gang die naar verschaalde urine stonk en schemerig verlicht werd door een knipperende lamp. Klom de trap op naar de vierde verdieping en bereikte de deur die hij zocht.

Die was niet eens op slot. Hij liep meteen door en werd getroff en door de stank die er hing. Hij bleef staan en liet zijn ogen aan het donker wennen. Vóór hem was een korte gang, bezaaid met afval. Hij liep er voorbij en opende de binnendeur.

De kamer die hij binnenstapte baadde in de zwakke gloed van een dressoir vol flakkerende kaarsen. Was droop langs het hout en stolde op de vloer. Ergens in de schaduw blèrde agressieve rapmuziek uit een blikkerige stereotoren. De lucht was benauwd, zwaar van de gemengde geuren van verschaalde drank, rook en zweet – de geur van een vertrek waarvan de bewoners niets om hun leven gaven.

Aan de ene kant van de kamer lag een kale matras en Ben kon de omtrekken van twee slapende lichamen in het kaarslicht onderscheiden. Een man en een vrouw, allebei naakt, armen en benen verstrengeld, half bedekt door een gekreukt laken.

Aan de andere kant, dichter bij het kaarslicht, stond een tafel. Ben zag het scheermes, de rol bankbiljetten, het hoopje wit poeder en het half opgesnoven lijntje dat degene die aan tafel zat niet had kunnen afmaken voordat hij van zijn stokje was gegaan. Hij hing op een lage kruk, met zijn armen over de tafel gespreid en zijn voorhoofd op het glas. Ben keek hem even aan. Hij haalde langzaam en diep adem. Hij zag er jong uit, begin twintig, mager en met een rafelige baard.

Een meter van de tafel lag een andere vrouw languit op de grond, haar blote benen op het vloerkleed. Ben stapte over haar heen en bukte zich om haar te bekijken. Ze was een jaar of twintig en zo te zien een Europese, met vies blond haar en wat een mooi gezicht had kunnen zijn, als het niet in een smerige drugstent op de vloer gedrukt had gelegen. Ze was even ver heen als haar vrienden. Ze droeg een of ander luchtig jasje van gestreepte katoen, dat was opgekropen zodat hij haar krappe slipje zag en een tatoeage van een engel op haar stuitje.

Het gestreepte kledingstuk kwam hem op een of andere manier bekend voor. Ben pakte een kaars en hield die bij haar om te kijken. Hij was er bijna zeker van dat het het jasje was dat Morgan Paxton op de foto aan had.

Hij draaide een schakelaar om. Het werd plotseling licht in de kamer, maar dat had niet tot gevolg dat de bewoners zich bewogen. Het meisje op het vloerkleed scheen iets te merken en ze tilde haar hoofd een paar centimeter op. Het naakte stel op de matras bewoog niet, net zomin als de jongeman aan de tafel.

Ben zette de schelle muziek uit en liep naar de tafel. Hij bukte zich, zodat zijn gezicht het glas bijna raakte. Hij haalde diep adem en blies, zodat het witte poeder opstoof.

Dat trok de aandacht van de jongeman. Hij werd met een ruk wakker en zijn ogen gingen wijd open. Hij kwam waggelend overeind en wilde Ben bij zijn overhemd pakken, terwijl hij in het Arabisch ‘Klootzak, vuile klóótzak!’ riep.

Ben draaide zijn pols om en gooide hem neer. Er zat geen kracht in de slappe armen van de man. Hij viel opzij en tuimelde naar adem happend naast de kruk.

Het meisje op de grond kroop langzaam over het vloerkleed en begroef haar gezicht erin om de gevallen coke op te snuiven. Ben trok haar overeind, duwde haar naar een leunstoel en liet haar erin zakken. Hij trok haar het jasje uit. ‘Doe me geen pijn,’ smeekte ze in het Engels.

‘Daar kom ik niet voor,’ zei Ben. Hij stopte het jasje in zijn tas en haalde het pistool eruit. Het meisje begon te gillen en dat wekte de twee op de matras. De naakte vrouw was opeens klaarwakker. Ze staarde Ben doodsbang aan en trok een laken om zich heen.

‘Trek iets aan,’ zei Ben tegen haar. Ze knikte. Stond met trillende benen op en trok een spijkerbroek en een wijd topje aan.

‘En maak nu dat je wegkomt,’ zei hij. ‘Kom niet terug.’

De vrouwen strompelden de deur uit.

Nu waren er alleen nog Ben en de twee mannen. Hij liep naar degene die nog steeds, in zichzelf mompelend, ineengezakt op de vloer lag. Hij pakte de man bij zijn haren en sleurde hem schoppend en gillend naar de matras. Hij gooide hem naast zijn vriend, die net bijkwam, zich in zijn broek worstelde en zijn overhemd pakte.

Ben stond over hen heen gebogen. Hij trok zijn linkermouw op en zag hun halfopen ogen naar de gouden Rolex glijden die hij naast zijn Omega droeg.

‘Herkennen jullie dit?’ vroeg hij.

Geen reactie, maar er verscheen een glans van herkenning in hun ogen. Nu wisten ze waar dit over ging. De jongste wendde nerveus zijn blik af. Zijn handen trilden.

Ben liep naar de deur en gluurde de gang op. De vrouwen waren allang verdwenen. Hij deed de deur dicht en op slot en stopte de sleutel in zijn zak. Hij controleerde het raam. Het was afgesloten en er was geen balkon of brandtrap. Hij keek weer naar zijn twee versuft e, knipperende, mompelende gevangenen. Ervan overtuigd dat ze nergens naartoe zouden gaan inspecteerde hij snel de fl at.

Afgezien van de woonkamer was er alleen een keukentje met een vettig fornuis en een kakkerlak op de muur. Ernaast was een klein hokje met een stinkende toiletpot. Op een afb ladderend buffet in de keuken vond hij een mes. Een heel groot mes. Het had een vlekkerig koperen heft, als een sabel, en het brede lemmet in de leren schede was zo’n dertig, vijfendertig centimeter lang. Het deed hem denken aan de brute wonden in Morgan Paxtons lichaam. Het soort wonden dat een zwaar hakmes zoals dit zou veroorzaken.

Hij liet het liggen. Toen hij wegliep voelde hij een losse plank onder zijn voeten, die aan één kant omhoogkwam toen hij erop stampte. Hij schopte hem weg en zag een holle ruimte onder de vloer, zo’n twintig centimeter hoog. Er zat een gekreukte plastic tas in.

Hij knielde naast het gat en viste met zijn pistool de tas er aan het handvat uit, spreidde de inhoud uit op de vloer en schoof de voorwerpen met de loop uit elkaar. Er was een bundeltje bankbiljetten die met elastiek bijeen werden gehouden en er lagen nog wat andere papieren. Die interesseerden hem niet. Wat hem wel interesseerde waren de creditcards op naam van Morgan Paxton en zijn lidmaatschapskaart van de British Library. Toen vond hij tussen de paperassen een Engels paspoort. Hij sloeg het met het pistool open en Morgans gezicht staarde hem aan.

Hij liet het bewijsmateriaal liggen waar het lag. Áls hij nog twijfel had gekoesterd, was dat nu voorbij.

Hij bedacht zich even en bukte toen dieper in het gat en stak zijn hele arm in de holle ruimte. Het was een gok, maar die lui waren zulke amateurs dat alles mogelijk was.

Zijn vingers raakten iets wat geen hout of metselwerk was. Het voelde rond en glad en plastic-achtig aan. Hij pakte het beet en voelde dat het bewoog. Een paar centimeter en hij kon het zien. Het fabriekslogo in zilveren letters op zwart plastic. Het was een laptop.

Hij haalde het apparaat uit het gat, zette het vóór zich op de grond en weerstond de verleiding het deksel open te klappen en de laptop aan te zetten. Geen tijd nu. Hij staarde er alleen maar naar. Was het de laptop van Morgan Paxton? Die kans bestond. De dieven waren er nog niet aan toe gekomen hem te verpatsen of hadden hem zelf willen houden.

Ben pakte het apparaat op en liep ermee naar de woonkamer. De twee mannen lagen nog steeds ineengezakt tegen de muur. Een van hen probeerde iets te zeggen. Ben zette de laptop voorzichtig op het glazen tafelblad. Hij liep naar zijn gevangenen toe, haalde het pistool achter zijn riem vandaan en richtte het op hen.

‘Waarom moesten jullie hem doden?’ vroeg hij in het Arabisch. ‘Weten jullie niet wat jullie daarmee over jezelf hebben afgeroepen? Allemaal voor een lijntje coke. Is het dat waard?’

‘Ik heb niets gedaan,’ flapte de jongste eruit, plotseling zijn stem terugvindend. Zijn gezicht vertrok toen hij het wapen zag. Hij wees naar zijn vriend. ‘Híj heeft die man neergestoken. Ik zei nog dat hij het niet moest doen. Maar hij bleef maar steken.’

‘Denk je dat het me iets kan schelen wie van jullie het mes hanteerde?’ vroeg Ben.

De jongste huilde nu. De andere keek slechts verdoofd van angst voor zich uit.

‘Wat is er met de tas en de papieren gebeurd?’ vroeg Ben. ‘Ik weet dat ze hier zijn geweest. Jullie hebben ze meegenomen. Lieg niet.’

Geen antwoord. Alleen het zachte snikken van de jongste. Toen nam de oudste van de twee voor het eerst het woord. ‘We hebben de papieren verbrand. De tas verkocht.’

Ben knikte. Het zij zo. Het was nu tijd om zijn karwei af te maken.

Hij deed een stap achteruit. Twee stappen. Drie. Hij hief het pis tool en liet het vizier op hen rusten. Hij bewoog zijn duim naar de veiligheidspal en duwde tot hij hem in schietpositie voelde klikken.

De twee kermden. De jongste stak zijn handen uit, alsof hij dacht dat hij zich kon beschermen tegen het inslaan van een 9-mm-staalmantelkogel die met bijna de snelheid van het geluid bewoog. Een donkere vlek verspreidde zich in zijn kruis.

Ben voelde het koele, gladde oppervlak van de trekker tegen zijn vinger. Hij hoefde alleen maar die twee schoffies dood te schieten, wat er nog van Morgans spullen over was op te rapen en te verdwijnen. Niemand zou ooit weten dat ze dood waren, niet voordat de stank van hun lijken onder de deur door de gang binnendrong. In de hitte van Caïro duurde dat misschien minder dan twee dagen. Maar dat was tijd genoeg. En het was ondenkbaar dat de twee vrouwen naar de politie zouden rennen. Niemand zou achter hem aan komen . Hij hoefde alleen de trekker maar over te halen.

Je bent het Harry Paxton verschuldigd, dacht hij.

Hij liet het vizier rusten op de oudste van de twee. Diens vriend sprak waarschijnlijk de waarheid: dit was de moordenaar. Hij had iets harders over zich, zelfs oog in oog met de dood.

Schiet hem eerst neer, daarna de ander. Zijn schuld aan Paxton zou ingelost zijn. Ben kon naar huis gaan en alles vergeten.

Maar terwijl hij over het vizier van het pistool heen naar de twee meelijwekkende figuren keek wist Ben dat hij het nooit zou vergeten. Hij had gezworen dat hij het nooit meer zou doen en het zou een verbroken belofte aan zichzelf zijn die hij zichzelf nooit zou kunnen vergeven.

Het wapen beefde in zijn handen. Hij ademde diep uit. Stemmen discussieerden in zijn hoofd.

Het zijn schoffies. Ze verdienen niet beter. Kijk wat ze gedaan hebben. Je hebt de foto’s gezien.

Maar de tijd dat je op commando doodde is voorbij. Je zit niet meer bij de sas.

Twee kogels. Dan is het gebeurd. Het is niet de eerste keer voor je.

Nee. Je kunt het niet.

Het spijt me, Harry.

Hij liet het wapen zakken. De twee mannen staarden hem met grote ogen aan, volgden al zijn bewegingen.

Hij zette de veiligheidspal terug en liet het pistool zakken.

‘Oké,’ zei hij tegen hen. ‘We doen het als volgt.’