54

HET SCHOUWSPEL VÓÓR HEN IN HET FAKKELLICHT WAS ADEMBENE mend. Ze stonden bij de opening van een ondergrondse grot zo groot als de grootste kathedralen. Het vuur kaatste terug van bizarre en wonderbaarlijke rotsformaties.

‘Ongelooflijk,’ zei Kirby terwijl hij een stap naar voren deed.

‘Pas op,’ zei Ben en hij hield hem tegen. Hij richtte de fakkel omlaag.

‘Oeps,’ fl uisterde Kirby.

Onder hen gaapte een diepe afgrond, die in het donker verdween. Enorme spitse stalagmieten rezen als gigantische pieken op uit de diepte om iedereen die in de kloof viel aan het spit te rijgen. Ben hief de fakkel hoger en het rossige licht viel op grote, ruwe stalactieten die dertig meter boven hen aan het plafond van de grot hingen.

‘Het lijken wel reusachtige slagtanden,’ fluisterde Kirby vol ontzag. ‘Als een enorme mond. De bek van een haai.’

‘Geen haai,’ zei Ben. ‘Een krokodil. Je kijkt naar de tanden van Sobek, de krokodilgod. “Passeer de tanden van Sobek en je zult het ontdekken.”’

Kirby hapte naar adem toen het tot hem doordrong. ‘Maar hoe komen we er verdorie doorheen?’

Ben stapte naar de rand en het fakkellicht viel op iets vóór hem. Een touwbrug over de afgrond, zich ver in het donker uitstrekkend.

Ben stak zijn hand uit en zijn vingers sloten zich om het dikke, strakke touw. Het voelde sterk en droog aan.

‘Hierlangs,’ zei hij.

‘Ik dénk er niet aan,’ protesteerde Kirby. ‘Dat is duizenden jaren oud. Dat houdt ons nooit.’

Ben stapte op de brug. De houten latten waren gebarsten en grijs van ouderdom en het kraken van het eeuwenoude touw galmde door de grot. Maar het hield stand. Hij zette nog een stap en stond nu recht boven de afgrond. Hij draaide zich om naar Kirby. ‘Kom je nog?’

Kirby aarzelde.

‘Ook goed.’ Ben zette nog een stap. ‘Dan zoek ik de schat zelf wel.’

‘Nooit van mijn leven,’ zei Kirby en hij volgde Ben haastig. De brug kraakte en slingerde terwijl ze de duisternis in liepen.

Opnieuw galmde er een diep dreunen door de grot, van gesteente dat over gesteente schuurde. Miljoenen tonnen druk boven hun hoofd. Ben keek op naar het gekartelde plafond en zoog zijn adem tussen zijn tanden door naar binnen. Er was iets niet in orde daarboven. Iets essentieels in de structuur van de rots was losgewrikt door de enorme inslag van de tankgranaat. Misschien was het niets. Of misschien zou alles op een gegeven moment omlaag donderen en zou deze plek hun graf worden. Er was maar één manier om erachter te komen, en maar één weg vooruit.

‘Ik heb het gevoel dat ik naar de hel loop,’ zei Kirby achter hem bibberig.

‘Wie weet,’ zei Ben.

Opnieuw een knarsend rommelen boven hen en er kwam een stortregen van kleine stenen omlaag. Een ervan sloeg kapot tegen een stalagmiet. De rest viel in het niets. Het was een heel eind naar beneden.

Ergens in de afgrond klonk een ander geluid. Het zachte ruisen van snelstromend water. Een ondergrondse rivier, een eeuwenoud overblijfsel uit de tijd dat de Sahara een welig groen paradijs was.

Het oversteken van de touwbrug leek een eeuwigheid te duren, maar ten slotte bereikten ze de overkant. Kirby zette de laatste stappen op een draf. Het zweet op zijn gezicht glinsterde in het fakkellicht. ‘Dat is goddank achter de rug.’

‘Tot we terug moeten,’ zei Ben.

‘Daar hoef je me heus niet aan te herinneren.’

Ben antwoordde niet. Hij drong al door in de tunnel en wikkelde intussen een nieuwe lap om de fakkel.

Het was hier geen natuurlijke grot meer. De schacht die ze nu volgden, was door mensenhanden gemaakt, met adembenemende precisie uit de harde rotsen gehakt. De wanden waren bedekt met verbleekte schilderingen, bizarre beelden die er in Bens ogen niet vertrouwd-Egyptisch uitzagen.

‘Ik weet niet wie deze gang heeft uitgehakt,’ zei Ben, ‘maar het was niet Wenkaura.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Zo zeker als maar kan. Kijk naar die afbeeldingen. Zoiets heb ik nog nooit gezien. Geen enkele expert zou ze herkennen. Dit is gemaakt door een of andere predynastieke cultuur. Of een Nubische, of een andere beschaving waarvan we zelfs niet weten. Het is niet te geloven. We zullen nooit weten hoe Wenkaura deze plek heeft gevonden.’

Er klonk opnieuw een luid, weergalmend rommelen en ze draaiden zich om. Ben zag hoe een smalle scheur zich naast hem door de tunnelwand verspreidde en een deel van een schildering verkruimelde.

‘Dit voorspelt niet veel goeds,’ mompelde Kirby. ‘De hele boel staat op instorten.’

Na nogmaals dertig meter liep de donkere, kronkelende schacht dood. De muur die de tunnel blokkeerde, was bedekt met oude spinnenwebben en stof. ‘Hou vast.’ Ben duwde de fakkel in Kirby’s handen en veegde de webben weg, zodat de voegen tussen de steenblokken zichtbaar werden. ‘Hier staan nog meer tekens. En deze zijn absoluut Egyptisch.’

Kirby kwam dichterbij. Het licht wierp donkere schaduwen in de uitgehouwen hiërogliefen vóór hen.

‘Kun je het lezen?’

Kirby’s mond viel open. ‘O god.’

‘Kun je het lezen?’ herhaalde Ben ongeduldig.

Kirby draaide zich om. ‘Er staat: “Amon is tevreden. De schat is veilig.” Hier is het. We hebben het gevonden.’

‘Laten we dan maar eens zien wat het is.’

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Dwars door de muur heen,’ zei Ben. Hij nam het brandende geweer van Kirby over en ramde de kolf tegen de muur. Het kraken van massief hout op steen galmde door de tunnel. Een blok bewoog, misschien drie millimeter.

Hij haalde opnieuw uit. De fakkel doofde en ze stonden in het donker. ‘Achteruit.’ Hij sloeg opnieuw, blindelings. Er klonk een klap van iets dat viel. Hij bleef slaan en slaan tot de geweerkolf brak en op de stenen vloer kletterde. Hij tastte naar een nieuw reep stof, wikkelde die om de loop, klapte zijn aansteker open en stak hem aan.

Hij glimlachte om wat hij zag. Er zat nu een gat in de muur, juist groot genoeg om doorheen te kruipen. Hij boog zich voorover en voelde een zucht warme lucht die uit de kamer ontsnapte. Stofdeeltjes zweefden in het fakkellicht.

‘Daar gaat-ie,’ zei Kirby. ‘De dood of de gladiolen.’

Ben haalde diep adem en kroop het donker in. Bescheen met de fakkel een zwevende stofnevel.

Kirby worstelde zich door het gat en sprong overeind. ‘Wat zie je?’ fl uisterde hij.

‘Niets,’ zei Ben.

Maar toen, toen het stof langzaam neerdaalde, zag hij wél iets.