6

HET WAS HET GELUID VAN EEN VROUW IN MOEILIJKHEDEN, EEN SCHRILLE, bange stem. Hij verstarde en keek abrupt om.

Vijftig meter verderop rende een vrouw in bermuda en een licht denim hemd over het strand, een tas die met een riem aan haar schouder hing tegen zich aan klemmend. Haar lange donkere haren wapperden in de wind.

Vlak achter haar renden twee mannen. De ene was lang en zwaar gebouwd, de andere mager en pezig, beiden gekleed in t-shirt en spijkerbroek. Ze zagen eruit alsof ze het meenden. En ze waren sneller dan de vrouw en wonnen terrein. Zelfs op deze afstand was de angstige blik op haar gezicht genoeg om Ben duidelijk te maken dat het geen spelletje was.

Terwijl hij toekeek haalden de mannen haar in. De tengere was de ander twee passen voor. Hij stak zijn arm uit, zijn vuist sloot zich om de riem van de tas en hij rukte hem naar zich toe. Ze struikelde en schopte een regen van kiezel op. Gilde opnieuw. De man rukte harder aan de riem en ze viel. Toen zat de grotere man boven op haar, drukte haar met zijn gewicht tegen de grond. Een knie in haar maag, een hand om haar keel. Ze schopte wild en vocht als een dier. De kleinste rukte de tas los, sneed de riem door en begon erin te rommelen.

Er was niemand in de buurt. Niemand zou iets doen of alarm slaan. Er werd op klaarlichte dag een vrouw beroofd, of erger.

Ben rende al. Hij liet zijn jasje vallen. Sprintte over het voetpad en sprong de stenen treden af naar het strand.

De kleinste man doorzocht de tas van de vrouw terwijl zijn potige vriend haar tegen de grond drukte. Hij hield haar beide armen in één grote vuist, en schudde haar met de andere heen en weer en rukte aan de hals van haar denim hemd. Haar haren hingen voor haar gezicht en haar hoofd schudde heft ig heen en weer terwijl ze gilde en trappelde. Hij grauwde en spuugde haar in het gezicht. Toen ging zijn vrije hand naar zijn riem en kwam tevoorschijn met een mes.

Geen van de mannen zag Ben aankomen tot hij vlakbij was. De eerste die bevroor en hem aanstaarde was de man met de tas in zijn handen, maar Ben ging recht op de andere af voordat zijn maat een kreet kon slaken. De grote had het te druk om iets te merken.

Ben had hem gemakkelijk kunnen doden. Te gemakkelijk. In de fractie van een seconde voordat hij hem raakte dacht Ben aan alle manieren die hij kende om hem onschadelijk te maken zonder hem dodelijk letsel te berokkenen. Moeilijker, maar naderhand veel minder gedoe.

Dus toen de vliegende trap de aanvaller in de zijkant van zijn hals raakte zat er net genoeg kracht achter om hem te verdoven en hem met zwaaiende armen en benen van de vrouw af te schoppen.

De man zou zijn hoofd een maand lang niet kunnen bewegen. Maar hij zou in leven blijven. Hij viel om, zijn brede armen zwaaiden, zijn ogen en mond stonden wijd open van pijn en verrassing. Het mes viel kletterend op het grind. Ben liet hem dubbelslaan met een schop in zijn buik die hard genoeg was om hem de adem te benemen zonder zijn maag of zijn milt te scheuren.

De andere man had de tas al laten vallen en rende weg over het strand, in de richting van de trap die naar de straat leidde. Ben overwoog hem achterna te gaan, maar toen hij de vrouw hoorde kreunen draaide hij zich om. Ze probeerde waggelend op te staan, maar viel weer, haar haren uitgespreid over de grond. Haar keel was rood gevlekt van de vingerafdrukken waar de grote kerel haar had beetgepakt.

Ben rende naar haar toe en knielde naast haar. ‘Gaat het?’ vroeg hij bezorgd.

Vijf meter verderop kwam de grote man wankelend overeind en greep naar zijn hals en maag. Hij wierp Ben een blik toe en ging ervandoor, achter zijn maat aan hobbelend.

Ben liet hen gaan. Ze waren het niet waard. Hij draaide zich weer om naar de vrouw, pakte voorzichtig haar hand en hielp haar overeind, waarbij ze een hoestbui kreeg. Tranen stroomden uit haar ogen en ze haalde hijgend en benauwd adem. Ze stak een trillende hand uit. ‘Mijn tas,’ zei ze schor in het Engels.

Ben snapte het. Haar tas lag drie meter verder en de inhoud lag over het grind verspreid. Make-up, portemonnee, haarborstel, telefoon.

Astma-inhaler.

Hij raapte het blauwe busje op. ‘Is dit wat u nodig hebt?’

Ze knikte heftig en griste het met een paniekerige beweging uit zijn hand. Ze bracht de spraydop naar haar mond, drukte hem twee keer in, deed haar ogen heel even dicht en slaakte toen een diepe zucht. Haar schouders zakten omlaag van opluchting. ‘Dat is beter.’ Ze keek op. De angstige blik verdween snel van haar gezicht, maar haar stem trilde. ‘U hebt me gered.’

Een Engels accent. Omgeving Londen, gokte hij. Hij keek haar even aan. Ze was misschien begin dertig. Haar donkere haren hingen los om haar gezicht. Ze zag er vrouwelijk, zacht en kwetsbaar uit.

Ben keek naar het verlaten strand. De twee overvallers waren verdwenen. ‘U hebt geluk gehad,’ zei hij. ‘Kunt u opstaan?’

‘Ik denk het wel,’ antwoordde ze met doff e stem.

Hij hielp haar overeind. Ze wankelde even en haar lichaam leunde tegen het zijne. De hals van haar hemd hing open waar de overvaller de knopen had losgescheurd. Ze zag het, bloosde en sloeg haar hemd dicht. Ben wendde zijn blik af en begon haar verspreid liggende spullen op te rapen. Hij deed ze weer in de tas en ritste die dicht. ‘In de stad is vast wel een schoenmaker te vinden die de riem voor u kan repareren.’

‘Bedankt,’ mompelde ze.

‘Bent u in gezelschap? Man, vriend?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben alleen. Op doorreis.’

‘Kunt u ergens terecht?’

‘Ik logeer in een hotel aan de andere kant van de stad.’

Aan de andere kant van de lage kademuur legde de motorsloep aan bij de steiger. Het was klokslag twaalf uur. Ben wilde zijn lift niet missen, maar hij wilde ook de vrouw niet in de steek laten. Heel even had hij er spijt van dat hij de overvallers niet harder had aangepakt, meer had gekrenkt dan hun trots. Wie weet waren ze nu op zoek naar een ander slachtoffer. Of ze konden evengoed ergens verstopt op de uitkijk staan en wachten op een nieuwe kans om haar te grazen te nemen. Door de manier waarop ze nerveus om zich heen keek wist hij dat ze hetzelfde dacht.

Hij had geen tijd om het af te werken. Als hij met haar naar de stad ging om de overval aan te geven, zouden ze op het politiebureau vragen moeten beantwoorden, een verklaring moeten afl eggen, uren moeten rondhangen. Daarmee zou ze niet geholpen zijn.

Hij kon maar één ding doen.

Ben zag dat er een stevig gebouwde man met een honkbalpet, een witte broek en een poloshirt uit de motorsloep stapte. Hij meerde aan en liep over de steiger naar de haven, keek heen en weer over de kade alsof hij iemand zocht.

Ben wees naar de sloep. ‘Ik moet met die boot mee,’ zei hij tegen de vrouw. ‘Ik kan u naar een veilige plek brengen, waar u zich kunt opknappen, kunt uitrusten en wat drinken. Is dat een goed idee?’

Ze keek hem nerveus aan. Twijfel in haar ogen. ‘U kunt me vertrouwen.’ Hij pakte zijn paspoort en liet het haar zien. ‘Mijn naam is Ben. Ben Hope. En ik wil u hier niet in uw eentje achterlaten. Ik heb met iemand afgesproken. Ga mee. Het duurt niet lang en daarna gaan we samen terug naar San Remo en breng ik u veilig naar uw hotel. Ik beloof het.’

Ze aarzelde, keek opnieuw naar Ben en naar de sloep. Ze beet besluiteloos op haar lip. Toen keek ze achterom naar het gevallen mes en rilde merkbaar. Ze scheen een besluit te nemen. ‘Ik ben Kerry,’ zei ze. ‘Kerry Wallace. En als je zeker weet dat het goed, is, ga ik met je mee.’

‘Je doet er goed aan, Kerry,’ zei Ben. ‘Het komt allemaal in orde.’

De bestuurder van de sloep liep naar het voetpad toe en keek in hun richting. Hij beantwoordde de armzwaai van Ben.

Kerry stond nog wat onvast op haar benen. Ze streek haar haren zenuwachtig naar achteren en Ben zag hoe bleek haar gezicht was. Hij pakte haar tas en loodste haar zorgzaam over het strand en de trap naar het voetpad. Zijn jasje lag verfrommeld op het hete beton. Hij raapte het op en gaf het aan haar. ‘Trek iets aan. Je bent in shock.’

Ze nam het jasje dankbaar aan en sloeg het om haar schouders. ‘Attent van je. Bedankt.’

‘Het stelt niets voor,’ antwoordde hij. ‘Het spijt me dat dit je is overkomen.’

Ze troffen de bootsman op het voetpad. Hij glimlachte breed. ‘Meneer Hope?’

Ben antwoordde dat hij dat was.

‘Ik ben Thierry,’ zei de man opgewekt. Ben kon zijn accent niet thuisbrengen, iets tussen Frans en Scandinavisch in. ‘Ik moet u ophalen en naar de Scimitar brengen.’ Hij keek naar Kerry. ‘Ze zeiden dat u alleen zou zijn.’

Ben schudde zijn hoofd. ‘Dit is Kerry Wallace. Ze hoort bij mij.’

Thierry haalde zijn schouders op. ‘Geen punt. Die kant op graag.’

Ze volgden hem over de steiger naar de dobberende sloep. ‘Weet je zeker dat het goed is?’ fluisterde Kerry tegen Ben.

‘Zolang jij het niet erg vindt.’

‘Ik hoef nergens naartoe. Ik was maar wat aan het wandelen, van de zon aan het genieten.’ Ze trok een gezicht. ‘Ik weet niet wat ik zonder jou had moeten beginnen.’

‘Niet aan denken,’ zei hij. ‘Je zult je even bibberig voelen, maar dat gaat wel over.’

Thierry startte de motor terwijl ze aan boord klommen. Kerry nam weifelend plaats op een bank in de achtersteven terwijl Ben voorin ging zitten. De dubbele schroef woelde door het water en de sloep voer weg van de steiger en door de haven naar zee.

Enkele minuten later zag Ben de kustlijn van San Remo kleiner worden en achter de vlakke blauwe horizon verdwijnen. Th ierry was zwijgzaam en Ben deed geen moeite om een gesprek aan te knopen. Kerry zat er stilletjes en nog wat bleek bij en trok zijn jasje dicht om haar schouders terwijl ze uitkeek over de zee. Ben hield haar in de gaten en lette op tekenen van shock.

Er verstreken nogmaals twintig minuten. De zee was vlak en kalm, een weidse blauwe ruimte die zich overal om hen heen uitstrekte, zo ver het oog reikte. De sloep scheerde sierlijk over het water en veroorzaakte een lichte boeggolf. Ben staarde diep in gedachten met nietsziende blik naar het schuimende kielzog toen Th ierry’s stem zijn mijmeringen onderbrak.

‘Daar is ze. De Scimitar.’

Ben draaide zich om en keek. Hij had een indrukwekkend jacht verwacht, maar de aanblik van het enorme, slanke, witte vaartuig dat een paar honderd meter verderop in het water voor anker lag benam hem bijna de adem. De Scimitar was domweg het grootste jacht dat hij ooit had gezien; de bovenbouw verhief zich huizenhoog op drie gestapelde dekken. De vlekkerige weerkaatsing van het water wemelde over de enorme lengte van de glinsterend witte romp.

Zijn reactie leek Thierry te plezieren. ‘Mooi, nietwaar? Vierenvijftig meter. Wat je noemt een superjacht.’

‘En eigendom van Harry Paxton?’

Thierry’s glimlach verbreedde zich tot een grijns. ‘Dat meent u niet. Hij is niet alleen de eigenaar. Hij heeft haar ontworpen en gebouwd. Ze is het vlaggenschip van de Paxton Enterprises-vloot.’