36

BEN JAKKERDE MET DE MINI DE TWINTIG KILOMETER NAAR DE LUCHT haven Paris Roissy en nam het eerste het beste vliegtuig naar Edinburgh. Na een korte vlucht stapte hij uit op Schotse bodem. De lucht was kouder en tintelender dan in Frankrijk, maar hij had geen belangstelling voor de omgeving. Op het parkeerterrein van Avis zocht hij een Mercedes slk-tweezitter uit die aardig geschikt leek voor iemand die zoveel haast had als hij. Hij nam plaats in het comfortabele zwartleren interieur, voerde zijn bestemming in in het navigatiesysteem en ging er snel vandoor. Edinburgh werd gauw kleiner in zijn achteruitkijkspiegel. Hij scheurde over de reusachtige hangbrug over de Firth of Forth en noordwaarts over de bochtige wegen langs de oostkust tot hij St Andrews bereikte.

Van zijn theologiestudie herinnerde hij zich vaag dat de oude universiteitsstad ooit de religieuze hoofdstad van Schotland was geweest, gedrenkt in het bloed van afgeslachte, gefolterde en verbrande martelaars. Het gewelddadige verleden was moeilijk voorstelbaar toen hij door de stille straten reed, langs met klimop begroeide universiteitsgebouwen, cafés en hotels. Hij had er niet veel tijd voor nodig om de geschiedenisfaculteit te vinden. Hij parkeerde en liep over een pad langs de zee, met achter zich de ruïne van de middeleeuwse kathedraal en de verweerde resten van het kasteel van St Andrews en in de verte de wijde boog van de kustlijn. Hij vulde zijn longen met de frisse, zilte lucht en probeerde uit alle macht, voor de miljoenste keer, Zara van de voorgrond van zijn gedachten te verdringen, maar hij wist dat het onmogelijk was.

Toen hij aankwam bij het natuurstenen gebouw waarin de geschiedenisfaculteit was gevestigd, liep hij door de ijzeren poort naar binnen, stak een klein parkeerterrein over en betrad door de voordeur een grote ontvangstruimte. Er zat niemand achter de balie. Hij keek om zich heen. Een rij stoelen, enkele ingelijste historische prenten aan de muur, een brede trap naar boven. Op een bord onder aan de trap stonden de namen van de wetenschappelijk medewerkers met het kamernummer en een led-lampje dat aangaf wie er aanwezig was. Ben liet zijn vinger langs de lijst glijden tot hij Kirby en een kamernummer vond: 42. Het lampje ernaast brandde.

Hij rende met twee treden tegelijk te trap op. Er kwam een groepje studenten naar beneden met boeken en mappen, druk pratend. Ze keken naar hem toen hij hen passeerde en hij negeerde hen. Boven aan de trap wees een pijl naar rechts voor de kamers 21 tot en met 45. Hij beende door een branddeur en liep gehaast door de smalle, door tl-lampen verlichte gang. Bij kamer 42 aangekomen keek hij op het naamplaatje op de deur: dr. lawrence kirby.

Ben ging zonder kloppen naar binnen en stond in een groot kantoor. Het was er één grote chaos van boeken en paperassen en vergeelde, gekreukelde exemplaren van de Guardian, hoog opgestapeld op het bureau en in stapels op de vloer. Achter in het vertrek was een stoffig raam en tussen dat raam en het rommelige bureau stond de man die Ben onmiddellijk van de internetpagina herkende als Lawrence Kirby.

Kirby stopte juist een groot boek in een uitpuilende, gehavende leren aktetas op zijn bureau toen Ben binnenviel. ‘Kunt u niet kl…’ begon hij. Zijn stem stierf weg en hij verstarde en staarde Ben aan. Hij zag er precies hetzelfde uit als op de foto, misschien wat sjofeler, en de weerbarstige bos zwarte haren hing nog lager over zijn voorhoofd.

Kirby legde het boek neer en kwam achter zijn bureau vandaan. Hij droeg een gerafelde, ribfluwelen broek en zijn overhemd hing onder zijn tweed jasje uit. Hij was een paar kilo te zwaar en bewoog moeilijk. ‘Wie bent u?’ vroeg hij op hoge toon. Zijn ogen fl itsten heen en weer, alsof hij Ben nerveus taxeerde.

‘Ik ben degene met wie u niet wilde praten aan de telefoon,’ zei Ben. ‘Weet u het nog?’ Door de luchtstroom als gevolg van het openen van de deur waren er enkele documenten van het bureau gewaaid en hij bukte zich haastig om ze op te rapen. Het bovenste was een formulier om een autoverzekering te verlengen, met Kirby’s naam en huisadres. ‘U hebt dit laten vallen,’ zei hij zo vriendelijk mogelijk. Hij zag dat Kirby van streek was en hij wilde niet bedreigend overkomen. Hij legde de papieren op het bureau en glimlachte.

‘Ik wilde net weggaan,’ zei Kirby stijfj es.

‘Ik moet met u praten.’

‘Ik zei toch dat ik u niets te vertellen heb,’ zei Kirby gejaagd. ‘Wilt u alstublieft weggaan?’

‘Ik heb een lange reis gemaakt om met u te praten, doctor Kirby. Geef me een paar minuten tijd. Meer vraag ik niet en dan ga ik weg en ziet u me nooit meer terug.’

‘Ik bel de beveiliging.’ De historicus tastte naar de telefoon die half bedolven onder de zee van paperassen op zijn bureau stond.

‘Doe dat alstublieft niet,’ zei Ben.

Kirby’s hand bleef boven de telefoon zweven. Zijn ogen waren rond en staarden. ‘Is dat een dreigement?’

‘Ik bedreig u niet,’ zei Ben. ‘U hoeft niet bang te zijn. Ik wil u alleen een paar vragen stellen over Morgan Paxton en het project-Achnaton. Ik moet weten wat u weet.’

‘Morgan is dood,’ zei Kirby.

‘Dat weet ik. En uw telefoonnummer zat in zijn zak toen hij stierf. Werkten u en hij samen aan het onderzoek?’

Kirby slikte. ‘U bent natuurlijk gestuurd door zijn vader.’

Bij het noemen van Harry Paxton moest Ben opnieuw aan Zara denken. Hij voelde het bloed naar zijn wangen stijgen. ‘Nee. Ik werk niet voor Morgans vader. Ik heb samen met hem in het leger gezeten. Tot voor twee dagen dacht ik dat hij mijn vriend was. Ik had het mis. Als dit voorbij is, ga ik achter hem aan. Maar nu heb ik uw hulp nodig. Dringend nodig, doctor Kirby.’

‘Wie bent u, verdorie?’

‘Mijn naam is Ben Hope. En ik ben niet hier om u kwaad te doen. Geloof me.’

Kirby aarzelde, verlamd door besluiteloosheid en zenuwen.

‘Alstublieft,’ zei Ben.

Kirby staarde hem nog een seconde langer aan en drukte toen op een toets op de telefoon. ‘Beveiliging? Met doctor Lawrence Kirby. Er is een indringer in mijn kantoor.’

Ben kon niets doen om hem tegen te houden. Hij had hem de telefoon kunnen afpakken of het snoer uit de muur kunnen rukken. Maar met gewelddadige tactieken zou hij niets bereiken. Hij wist dat hij slechts enkele seconden tijd had voordat de beveiliging arriveerde en die moest hij zo goed mogelijk gebruiken.

‘Ik weet dat Morgan op zoek was naar een schat. Ik moet weten waar die is.’

‘Wat een verrassing.’

‘Ik heb geen tijd om het uit te leggen,’ zei Ben. ‘Hoeveel weet u?’

Maar voordat Kirby kon antwoorden, vloog de deur open en kwamen er twee bewakers binnen. De oudste zag er bonkig en gehard uit; zijn zilvergrijze haren vormden een scherp contrast met zijn rode neus en de dunne adertjes op zijn wangen. Misschien een oud-bokser. Zijn metgezel kon niet ouder zijn dan twintig. Nog niet lang in uniform, dacht Ben. Hunkerend naar wat actie.

‘Deze man is mijn kantoor binnengevallen en heeft me bedreigd,’ zei Kirby, naar Ben wijzend. ‘Ik wil dat hij weggaat.’

‘Kom mee, jongen,’ zei de oudste bewaker en hij pakte Bens arm. ‘We willen geen problemen.’

‘Ik zoek geen problemen,’ zei Ben. ‘Ik wil alleen maar iets met hem bespreken.’

Kirby pakte zijn aktetas. ‘Nou, ik laat het aan de heren over.’ Hij liep met neergeslagen ogen langs Ben heen, snelde door de deuropening en was verdwenen.

‘U zult met ons mee moeten,’ zei de bonkige bewaker. ‘We zullen uw personalia moeten opnemen.’

‘Dat denk ik niet,’ zei Ben. ‘Ik heb niets gedaan.’

De jongste bewaker sloeg zijn armen over elkaar. ‘Doctor Kirby zei iets anders.’

‘Het kan me niet verdommen wat doctor Kirby zei. Ik ga nu weg en u laat me gaan.’

‘Geen schijn van kans, meneer. U gaat mee naar ons kantoor en we bellen de politie.’ Hij sprak het uit als ‘pliesie.’

Ben deed een stap naar de deur. De jongste pakte zijn pols beet. ‘Ik moet u waarschuwen: ik heb een zwarte band in aikido. Ik wil u geen pijn doen.’

Hij was bewusteloos voordat hij de grond raakte.

Ben wendde zich tot de oudere man. ‘Ik ben niet gekomen om moeilijkheden te zoeken. Het is het beste als u me die niet bezorgt, oké?’ Hij wees naar Kirby’s stoel en de oude man liep erheen en ging zitten, ziedend van woede, maar verstandig genoeg om zich niet te verzetten.

‘Heel verstandig,’ zei Ben. ‘Geef me uw radio en mobiele telefoon.’

De bewaker schoof ze zwijgend over het bureau en Ben stopte ze in zijn zak. ‘Ik ga nu weg en u blijft rustig zitten tot dat pikkie daar bijkomt.’ Hij trok het telefoonsnoer uit de muur en liep naar de deur. Hij wierp de bewaker een laatste waarschuwende blik toe, deed de deur achter zich op slot en liet de sleutel erin zitten.

Hij liep door de deur naar de uitgang en keek op zijn horloge. De tijd ging te snel. Toen hij door de voordeur en naar de auto liep, zocht hij op zijn telefoon al naar Google Maps en toetste de postcode in die op het verzekeringsformulier in Kirby’s kantoor had gestaan. Het bijbehorende adres was Drummond Manor, twaalf kilometer ten westen van St Andrews.

Ben stapte in de Mercedes en voerde de gegevens in in zijn navigatiesysteem. Nu Kirby vinden en hem aan de praat krijgen. En nu echt.