29

MAAR BEN HAD ANDERE DINGEN AAN ZIJN HOOFD DAN BROOKE. HIJ rende naar zijn kamer, stopte wat spullen in een leren weekendtas en liep over het erf naar een laag, bakstenen gebouw tussen de sportzaal en het cursistenblok.

Het was niet meer dan een hok. De deur was van geklonken staal en aan de muur ernaast hing een toetsenpaneel dat door dik plastic tegen weer en wind werd beschermd. Hij toetste een nummer in. Het veranderde elke week en alleen hij en Jeff kenden het.

Er was niets in het gebouwtje, alleen een vierkant gat in de betonnen vloer en een trap die naar beneden leidde. Onder aan de trap was een tweede zware deur met nog een toetsenpaneel. Hij toetste een twaalfcijferige code in, hoorde ergens in de deur een metalig klikken, duwde de deur open en draaide een lichtschakelaar om.

Hij was in de wapenkamer van Le Val. Overal om hem heen stonden stellingen met wapens, opgeslagen overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften. Hij liep naar een stalen kluis en opende die met een lange sleutel aan de ring in zijn hand. De kluis lag vol met allerlei pistolen en revolvers. Hij pakte er een oude 9-mm-legerbrowning uit en legde hem op een tafel, greep nog een keer in de kluis en pakte twee magazijnen en een doos 9-mm-patronen.

Nog terwijl hij met Kim Valentine sprak, had hij besloten dat hij niet ongewapend naar een onbekend adres in Parijs zou gaan voor een ontmoeting met mensen van wie hij al wist dat ze niet waren wie ze beweerden te zijn. Er waren al genoeg verrassingen geweest.

Maar hij snapte het gewoon niet. Sinds Valentines telefoontje had hij alles in gedachten doorgenomen en alleen maar nieuwe vragen gehad. Wie was ze? Hadden die mensen belangstelling voor Morgan Paxtons onderzoek? Hadden ze iets met Kamal te maken? Ergens dacht hij van niet. Dit was iets anders.

Hij laadde snel dertien patronen in elk magazijn. Hij stopte er een in de kolf van het pistool en liet het andere in zijn linkerbroekzak glijden. Toen deed hij het pistool in de andere zak, pakte de doos patronen en verliet de wapenkamer.

Achter het huis stond de verbouwde kapschuur die nu de garage was. Hij trok de verweerde houten deuren open en het zonlicht viel op de gestreepte groene lak van de Mini Cooper die erin stond. Toen hij de weekendtas op de achterbank zette, voelde hij een steek van pijn om het verlies van zijn oude legertas. Hij had hem jaren gehad. Hij stapte in, legde het pistool en de munitie in het dashboardkastje, startte de motor en liet het grind opspatten toen hij het erf af reed.

Tien over halfeen. Hij zou rond vier uur in Parijs zijn.

Hij was er om kwart voor vier. Terwijl hij door het drukke verkeer op de Périphérique zigzagde belde hij Valentine. Ze gaf hem een adres in een voorstad. Hij kende de omgeving.

‘Zorg dat je er om zes uur bent,’ zei ze. ‘We wachten op je.’

Twee uur de tijd. Het kwam hem prima uit. Hij reed door de stad naar het oosten, nam de Boulevard Haussmann, sloeg rechts af naar de Boulevard des Italiens en reed naar zijn oude flat. Het was lang geleden dat hij er geweest was. Het was een eenvoudig, functioneel appartement, zo spartaans als alleen een soldaat kon verdragen, maar het had hem in het verleden goede diensten bewezen. Hij had het ooit beschouwd als zijn onderduikadres, zijn deur naar Europa. Nu was het slechts een symbool van het leven dat hij achter zich had gelaten – of probeerde achter zich te laten. Hij had sowieso naar Parijs willen gaan, om het appartement te ontruimen en in de verkoop te doen.

Hij wist niet eens of iemand het zou willen hebben. De locatie was ideaal, verstopt in een steeg vlak bij het centrum, maar de enige manier om er binnen te komen was via een ondergrondse parkeergarage, een smerige trap aan de achterkant en een gepantserde deur. Niet wat je noemt een knusse gezinswoning.

Het appartement deed kil en onbewoond aan en alles was bedekt onder een laagje stof. Hij deed de verwarming aan en ruimde wat op. Hij was niet van plan lang in Parijs te blijven. Het zou een bliksembezoek worden, één nacht maar, om te horen wat Valentine hem te zeggen had, en dan in de ochtend linea recta weer naar Le Val. Daarna wilde hij dit allemaal achter zich laten.

Toen hij de keukenkasten inspecteerde, zag hij dat hij nog een paar blikken conserven had en een ongeopend pak gemalen Lavazza-koffie, plus, nog mooier, drie flessen van de rode tafelwijn die hij altijd bij de kruidenier verderop in de straat kocht.

Hij dronk drie koppen sterke, zwarte koffie en rookte een paar Gauloises. Toen was het tijd om in actie te komen.

Het adres in een voorstad verbaasde hem enigszins. Het bleek een vervallen huisje in een achterafstraatje, het laatste in een rij, naast een leegstaand benzinestation waar een roestig Esso-bord knarste in de wind. Het huis ernaast stond blijkbaar leeg: planken voor de ramen en de deur was dichtgespijkerd. De lucht was grauw en er dreigde regen toen Ben een eindje verderop in de straat parkeerde.

Hij opende het dashboardkastje en pakte de browning. Trok de slede naar achteren, zodat de eerste patroon in de kamer kwam, en ontgrendelde het wapen. Hij boog zich achter het stuur naar voren, stopte het wapen achter zijn riem, achter zijn rechterheup, waar zijn leren jack eroverheen hing. Hij stapte uit en voelde het zachte spetteren van regendruppels op zijn gezicht.

Hij liep naar het huis en klopte op de deur. Enkele ogenblikken later hoorde hij binnen voetstappen en de deur ging piepend open.

Ben kende de man die in de deuropening stond. Het was de kleinste van de twee op het strand in San Remo. Degene die was weggerend.

‘Nog leuke tassen gestolen de laatste tijd?’ vroeg Ben.

De man reageerde niet. Hij deed de deur dicht en ging Ben voor door een gang. Binnen zag het huis er niet beter uit dan aan de buitenkant. Flarden behang hingen aan de muren van de lege kamers en de vloerbedekking was tot op de draad versleten.

‘Gezellig huisje,’ zei Ben.

‘Hierheen,’ zei de man. Ze stonden voor een deur en hij duwde hem open.

Achter de deur lag het soort operationele ruimte dat een heel klein team met een zeer beperkt budget zou inrichten. De drie totaal versleten fauteuils en het oude bureau in de hoek zagen eruit alsof ze gered waren van een container. Het bureau was bezaaid met rommel: papieren, foto’s, een zoemende notebook. Enkele camera’s, waarvan een met een telelens. Enkele aluminium koffers op de vloer bevatten allerlei audiosurveillanceapparatuur. In het midden van de kamer vormde een formicablad op twee bierkratten een lage tafel, bezaaid met plastic bekers en de resten van een fastfoodmaaltijd. Het rook er naar oploskoffie, zweet en vochtig tapijt. De jaloezie voor het enige raam was neergelaten. Het geheel deed Ben denken aan de vele politiebewakingsposten die hij had gezien, alleen veel deprimerender.

En hij had er nog steeds geen benul van wie deze mensen waren.

In een van de fauteuils zat de andere man die hij eerder had gezien. Een grote vent, brede schouders, zijn dikke armen over elkaar voor zijn borst. Zijn nek was gehuld in een schuimrubberen kraag en hij zat er stijf en onhandig bij, alsof bewegen nog steeds zeer deed. Zijn ogen waren roodomrand van pijn.

De kleinere man ging met zijn rug naar het raam staan. Ben liep de kamer in en keek van de ene man naar de andere. ‘Waar is Valentine?’

‘Hier,’ zei een bekende stem. Ben draaide zich om.

‘Dus we treffen elkaar weer,’ zei ze.

Ze stond in de deuropening van de kleine keuken. Haar haren waren strak tegen haar hoofd geborsteld en opgebonden, zoals tijdens het videogesprek. De kwetsbare vrouwelijke blik die hij in San Remo had gezien, was verdwenen. Haar gezicht was afgetobd en bleek en haar spijkerbroek en trui zagen eruit alsof ze erin had geslapen. ‘Bedankt voor je komst. Kan ik je een kop koffi e aanbieden?’

‘Je kunt me een verklaring aanbieden,’ zei Ben.

Valentine knikte. ‘Die ben ik je verschuldigd. En ik zal je alles vertellen. Maar laat me je eerst mijn collega’s voorstellen.’ Ze wees naar de grote man in de leunstoel. ‘Dat is Udo Wolff .’

Wolff knikte Ben stijf toe.

‘Blijf maar zitten,’ zei Ben.

‘En dat is Jimmy Harrison,’ zei Valentine en ze wees naar de kleine man die bij het raam stond. ‘En we hebben je hulp nodig. Ik ben blij dat je gekomen bent. Wil je gaan zitten? Het zal even duren.’

Ben liep naar een van de fauteuils en ging zitten, met zijn benen voor zich uit gestrekt en zijn armen over elkaar. ‘Ik luister,’ zei hij. ‘Ik hoop dat het de moeite waard is.’

‘Dat is het,’ antwoordde Valentine. ‘Maar je zult het niet leuk vinden. Bereid je voor op een paar fi kse schokken.’

‘Ik ben voorbereid.’

Ze liep naar het bureau. Boven op de stapel papieren lag een bruine A4-envelop. Ze haalde er een grote foto uit. Ze keek er niet naar toen ze naar Ben liep en hem de foto overhandigde.

Hij bestudeerde de glanzende kleurenafdruk aandachtig. Het was geen prettig gezicht. Het was erger dan de foto’s van Morgan Paxtons lichaam, veel erger. Ze was naakt en zag eruit alsof ze door een maaidorser was gehaald.

‘Dit was Linda Downey,’ zei Valentine. ‘Het vierde lid van ons team.’ Ze zweeg even, slikte. ‘En mijn vriendin.’

Hij gaf haar de foto terug. De blik in haar ogen was er een van volmaakte oprechtheid. En vol andere dingen, dacht hij. Woede, misschien ook angst.

‘Je vraagt je misschien af wie haar dit heeft aangedaan,’ zei Valentine. ‘En wat dit te maken heeft met je komst.’

‘Dat vraag ik me inderdaad af,’ zei Ben.

Valentine tikte met haar vingertoppen op de foto. ‘Degene die dit met Linda heeft gedaan, wordt Berg genoemd. We weten niet eens of dat zijn echte naam is. Wie hij ook is, hij is volledig buiten beeld en onvindbaar. Maar we weten voor wie hij werkt, in wiens opdracht hij dit deed.’

Valentine legde de foto ondersteboven op het bureau, alsof ze de aanblik ervan niet langer kon verdragen. Haar kaken waren gespannen.

‘Bergs werkgever is kolonel Harry Paxton,’ zei ze.