11

MET EEN RUK KEERDE BEN TERUG NAAR HET HIER EN NU EN HIJ KEEK op zijn horloge. De tijd ging snel en Paxton wachtte op zijn besluit.

Maar hij wist al wat hem te doen stond.

Hij kon het verzoek van de kolonel onmogelijk afwijzen. Hij stond te diep bij hem in het krijt. Hij kon niet zomaar weglopen.

Nog één keer, dan zou de lei schoon zijn en was het voorbij. Het was het minste wat hij kon doen voor de man die zijn leven had gered.

Maar toch… Het vooruitzicht van zijn taak vervulde hem met afkeer.

Hij kon het niet langer verdragen, sprong op en verliet het hotel. Op straat was het druk met de eerste toeristen van het seizoen. Hij zigzagde door de menigte en liep gewoon zijn neus achterna, probeerde zich bezig te houden met de sfeer in de stad, de architectuur, de kronkelende stegen vol interessante winkeltjes, de kleurrijke uitstallingen van voorjaarsbloemen waar San Remo om bekendstond.

Na een poos realiseerde hij zich opeens dat hij in de buurt was van het hotel waar Kerry logeerde. Hij keek op zijn horloge. Er waren enkele uren verstreken sinds hij haar hier had achtergelaten. Hij overwoog te gaan kijken of alles goed met haar was. Misschien zou ze tijd hebben voor een kop koffie of zo. De afleiding zou hem goeddoen, hem helpen zijn gedachten te ordenen en enigszins te kalmeren.

Het hotel was niet het chicste dat hij ooit had gezien; er hing een klamme atmosfeer en de loper naar de receptie was afgetrapt. Hij vermoedde dat Kerry een budgettoerist was. Het trof hem hoe weinig hij over haar wist.

Hij liep naar de receptie. Er stond een lodderig kijkende man achter die een krant las door een smerig brilletje met halve glazen. Hij tuurde eroverheen toen Ben dichterbij kwam. ‘Kan ik u van dienst zijn?’ vroeg hij in het Italiaans.

‘Ik ben een vriend van een van uw gasten,’ antwoordde Ben. ‘Haar naam is Kerry Wallace. Het kamernummer weet ik niet. Zou u haar voor me willen bellen?’

De receptionist gromde, smeet zijn krant weg en begon door een ouderwets register te bladeren dat voor hem op de balie lag. Hij bladerde even heen en weer en tuurde door zijn vieze bril naar de rijen namen.

Hij keek op. ‘Er is geen Kerry Wallace hier.’

‘Heeft ze zich uitgeschreven?’

‘Nee, signore, er staat geen Kerry Wallace in het register. We hebben geen gast die zo heet.’

‘Ze was hier twee uur geleden. Ik heb haar naar binnen zien gaan. Had u toen dienst?’

De man fronste geërgerd zijn voorhoofd. Hij keek Ben indringend aan. ‘Ik denk dat u in het verkeerde hotel bent, signore.’

Ben staarde terug. ‘Nee, dit is het goede hotel. U vergist zich.’

De receptionist zuchtte geïrriteerd. Hij draaide het register om op de balie. ‘Kijk zelf maar.’

Ben liet zijn blik over de opengeslagen pagina’s glijden. Fronste zijn wenkbrauwen. Sloeg een pagina om. Controleerde de gegevens tot een maand geleden. De man had gelijk. Niemand die Kerry Wallace heette, of mevrouw K. Wallace of iets wat daar vaag op leek, had haar intrek genomen in het hotel.

‘Sorry dat ik u heb lastiggevallen,’ zei hij tegen de receptionist. ‘Mijn fout.’

De man gromde nogmaals en vouwde zijn krant open voor zijn gezicht.

Verbaasd verliet Ben het hotel. Had hij het mis? Hij had haar naar binnen zien gaan. Hij snapte er niets van. Hij dacht er even over na en haalde toen zijn schouders op. Een vrouw alleen, die problemen had met mannen die achter haar aan zaten; misschien had ze voorzichtig willen zijn en hem een valse naam gegeven. Anderzijds had ze hem voldoende vertrouwd om met hem naar een onbekend jacht te gaan.

Nou ja. Zo belangrijk was het niet. Als ze maar veilig was. Ook zonder dat hij zich zorgen maakte over Kerry Wallace had hij genoeg aan zijn hoofd.

Hij keek op zijn horloge. Hij had nog even tijd voordat hij weer naar de haven moest voor zijn dineerafspraak aan boord van de Scimitar. Hij liep door. Het was warm en benauwd en donkere wolken pakten zich samen. De branderige, prikkelende geur van naderend onweer hing in de lucht.

Hij sloeg de straat in waar zijn hotel stond en het hoge witte gebouw verscheen honderd meter verderop in zijn blikveld. Onderweg wierp hij een terloopse blik op een tweedehandsboekenwinkel aan zijn rechterhand. De winkel had een gestreepte luifel en stalletjes met oude gebonden boeken op het trottoir. Hij had zich altijd aangetrokken gevoeld tot zulke winkels en als hij in Parijs was, kon hij soms een hele middag rondneuzen in de boekenkramen langs de Seine. Het bracht hem in een andere wereld en hielp hem de echte te vergeten.

Hij keek naar binnen. Het was er schemerig en uitnodigend en heel even kwam hij in de verleiding naar binnen te gaan, maar hij besloot toch door te lopen. Dit was niet het juiste moment.

Net toen hij verder wilde lopen, zag hij iets in de winkel.

Iémand in de winkel, die langs de schappen met stoffi ge boeken neusde.

Ze droeg een crèmekleurige katoenen broek en een lichtblauwe zijden blouse die de kleur van haar ogen en het goud van haar haren benadrukte. Ze draaide zich om.

Het was Zara Paxton.

Ben voelde een vlaag van woede om de manier waarop zijn hart opsprong toen hij haar zag. Hij deed zijn best het niet te laten merken en liep glimlachend naar haar toe. ‘Ik verwachtte je hier niet,’ zei hij.

‘Ja, wat een verrassing,’ zei ze lachend. ‘Ik was aan het winkelen in de stad en herinnerde me dit boekhandeltje. Het heeft een goede poëzie-afdeling.’ Ze zwaaide met het boek in haar hand. ‘Ik heb dit gevonden. Samuel Taylor Coleridge.’

‘Leuk dat ik je zie,’ antwoordde hij onzeker.

‘En leuk dat ik jou zie.’

Hij stond daar een ogenblik, en voelde zich opgelaten. ‘Ik heb besloten wat ik doe,’ zei hij. ‘Ik neem het aan. Om naar Caïro te gaan.’

‘Daar zal Harry blij om zijn. Aardig van je dat je hem helpt.’

Opnieuw stilte. ‘Nou, tot vanavond dan,’ zei hij. ‘Ik slaap vannacht aan boord en ik denk dat ik morgen vertrek.’

‘Ben, heb je zin in een ritje? Ik zou je de stad kunnen laten zien,’ zei Zara plotseling toen hij zich wilde omdraaien. Ze keek naar de grond, speelde met een haarlok. ‘Dat wil zeggen, als je zin hebt, en tijd. Mijn auto staat vlak om de hoek.’

Hij aarzelde, knikte. ‘Waarom ook niet?’

Ze praatte geanimeerd terwijl ze liepen… Een beetje té geanimeerd, dacht hij. Alsof ze zenuwachtig was. Dat was hijzelf ook en het zinde hem niets. Het zat hem dwars dat zijn antwoorden op wat ze zei kort en afgezaagd waren, maar hoe meer moeite hij deed om zich te ontspannen, hoe meer hij zich verstikt voelde, en hij kreeg een afkeer van zichzelf. Ik had er niet mee in moeten stemmen, dacht hij wanhopig.

‘Dit is’m,’ zei ze en ze wees naar een slanke zwarte bmw z4 Roadster-cabriolet langs het trottoir. Ze gooide haar tas achter in de open wagen, opende de sloten en ze namen plaats op de roomkleurige leren stoelen. Ze draaide de contactsleutel om en de motor kwam grommend tot leven. Toen ze de pook in de eerste versnelling zette, raakte haar hand de zijne. Het duurde maar even, maar ze trok haar hand terug alsof ze een hete plaat had aangeraakt. Ze bloosde. ‘Sorry.’

‘Mijn schuld,’ zei hij en hij kromp ineen bij zijn antwoord. Jezus, Hope.

Ze reden enige tijd en ze wees hem op allerlei architectonische kenmerken van San Remo. Hij luisterde, knikte, veinsde belangstelling. Maar hij had meer belangstelling voor haar en dat zat hem dwars. Hij hoorde hier niet te zijn. Het was helemaal verkeerd.

Maar na enkele kilometers in San Remo en de buitenwijken begon iets anders zijn gedachten in beslag te nemen. De meeste gewone burgers zouden onmogelijk kunnen zeggen of ze werden gevolgd door een professioneel schaduwteam. Maar Ben was geen gewone burger. Hij had bijna de helft van zijn leven opgelet of hij geschaduwd werd, en wist dat hij kon vertrouwen op een grondige kennis van schaduwtechnieken, plus een zesde zintuig voor wanneer hij in de gaten werd gehouden.

Op straat, nadat hij Kerry’s hotel had verlaten, had hij het niet zeker geweten. Maar toen de zware Suzuki Hayabusa-motor hem onderweg drie keer was gepasseerd, was hij beter gaan opletten. De bestuurder droeg een zwartleren jack en een integraalhelm met een getint zwart vizier en hij wist het niet zeker, maar het leek een vrouw.

Toen de donkerblauwe Fiat zich achter Zara’s Roadster in het verkeer voegde, drie volle kilometers achter hen bleef rijden, met enkele auto’s ertussen, en te veel moeite deed om het toevallig te laten lijken, wist hij wat er gebeurde. Door het felle zonlicht dat over de voorruit speelde waren de gezichten van de inzittenden onzichtbaar. Twee mannen, dacht hij. Wie waren het en wat wilden ze?

Ze merkte dat hij in de spiegel keek. ‘Is er iets mis?’

‘Niet direct mis,’ zei hij. ‘Maar ook niet direct goed. We worden gevolgd.’

Ze keek hem verbaasd aan, keek in de spiegel en fronste bezorgd haar wenkbrauwen. ‘Weet je dat zeker?’

‘Tamelijk zeker.’

‘Wie?’

‘Dat vraag ik me ook af.’

‘Wat moeten we doen?’

‘We zouden kunnen stoppen, uitstappen en teruglopen naar de koffiebar waar we net langs zijn gekomen, ons gedeisd houden en afwachten wat er gebeurt. Of we kunnen stom doen en proberen ze af te schudden, in welk geval ze zullen weten dat we het weten.’

‘Wat kan ons het schelen wat ze weten?’ zei ze. ‘Ik raak ze wel kwijt.’

‘Denk je?’

‘Hou je vast.’ Ze schakelde twee versnellingen terug en de motor gierde toen ze plankgas gaf. Ben werd tegen de rugleuning gedrukt. Er viel een gat in de verkeersstroom vóór hen en Zara stuurde de sportwagen erdoorheen vlak voordat het zich weer sloot. Ze lachte terwijl ze uitweek voor een tegemoetkomend busje, terwijl er drift ig werd getoeterd. Ze negeerde het en trapte het pedaal dieper in. De bmw spoot naar voren. Zara scheurde door rood en zigzagde behendig tussen nog meer claxonnerende auto’s door.

Ben keek in de spiegel. De donkerblauwe Fiat was verdwenen, ergens achtergebleven in de chaos die ze had veroorzaakt.

‘Hoelang zei je dat je al in Italië woont?’ vroeg hij boven het geluid van de motor uit.

‘We blijven nooit lang op één plek. Harry brengt de Scimitar over-al naartoe. Hoezo?’

‘Gewoon, omdat je rijdt als een Italiaan.’

Ze glimlachte van plezier. ‘Dat zal ik opvatten als een compliment. Heb ik je bang gemaakt?’

‘Nog niet.’

‘Ik wil je iets laten zien,’ zei ze. Ze reden nu van de stad vandaan, over een bochtige kustweg met aan de ene kant de zee, en beboste heuvels aan de andere kant. Ze nam de bochten snel en zelfverzekerd, remde hard en ging linksaf, fel accelererend over een smalle zandweg.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Dat zie je vanzelf.’

De weg liep steil omhoog, bomen flitsten aan weerszijden voorbij. De lucht was zwaar van de geur van bloemen en planten. Onweerswolken pakten zich nog steeds boven hen samen.

Nog een paar bochten en hij was er zeker van dat hun achtervolgers, wie dat dan ook waren, nu echt waren afgeschud. Maar het luchtte hem niet op.

Zara liet de auto over een hobbelig pad hotsen en stopte in een grazige berm. ‘Waar zijn we?’ vroeg hij.

Ze glimlachte. ‘Hier is het. De rest van de weg kunnen we lopen.’

Hij volgde haar over het slingerende pad onder de bomen. Onderweg vervaagde haar glimlach. ‘Wie zou ons willen volgen, Ben?’

‘Ik weet het niet.’ Niet óns, dacht hij. Wie het ook was, ze hadden het op hem gemunt. Dat betekende dat het zíjn zaak was en hij wilde haar er niet mee belasten. Hij stak zijn hand uit om haar gerust te stellen, raakte haar arm aan. ‘Het was waarschijnlijk niets,’ zei hij. ‘Ik ben gewoon paranoïde. Gezocht in verscheidene landen. Te veel onbetaalde parkeerboetes.’

Ze lachte, maar trok haar arm niet terug en hij durfde hem daar enkele seconden te laten liggen voordat hij hem schuldbewust terugtrok. Ze leidde hem naar een open plek recht vooruit. ‘Dit wilde ik je laten zien. Is het niet fantastisch?’

Ben volgde haar blik over de baai. Van hieruit kon je de hele kustlijn zien, de zee die zich vlak uitstrekte tot in het oneindige. De hemel was loodgrijs, maar het uitzicht was spectaculair.

‘Ik ga hier af en toe heen alleen maar om te kijken.’ Ze zweeg even. ‘En om alleen te zijn.’ Ze keek fronsend naar de donkerder wordende wolken. ‘We krijgen zo te zien zwaar weer.’

Terwijl ze het zei spatte de eerste dikke regendruppel op Bens overhemd. Toen nog een.

‘Daar heb je het al,’ zei ze. ‘We kunnen beter ergens schuilen.’ Ze wees. Een paar honderd meter verderop, juist zichtbaar door het groen, stond een half afgebouwd huis eenzaam op een met onkruid begroeide bouwplaats. ‘Wie het eerst bij dat huis is,’ zei ze. Haar ogen straalden van opwinding en er lag een blos op haar wangen.

Ze ging ervandoor, sprintte over de ruwe grond, en hij volgde haar. Het begon steeds harder te regenen en zijn overhemd raakte doorweekt. Hij bekeek haar terwijl hij rende en zag hoe lenig en atletisch ze was. Ze sprong over een laag hek en bereikte het half voltooide huis een seconde eerder dan hij. Ze renden naar de beschutting van de kale muren en luisterden naar de regen die op het dak roffelde. Ze giechelde, slechts een beetje buiten adem. Haar zijden blouse plakte aan haar lichaam. Ze streek haar natte haren uit haar gezicht. ‘Dat was leuk. Ik heb gewonnen.’

Hij keek om zich heen. ‘Van wie is dit huis?’

‘Van iemand die halverwege de bouw door zijn geld heen was, denk ik. Het is al eeuwen zo. Er komt nooit iemand.’ Ze streek over haar gezicht en hals. ‘God, ik ben doorweekt.’

De regen buiten was een onweersbui geworden. Ze zagen een bliksemfl its, snel gevolgd door een lange, rommelende donderslag. ‘Dit broeide al de hele dag,’ zei ze.

Ben liep naar het raam zonder ruiten en keek naar buiten. ‘Ik hou van onweer.’

‘Echt waar? Ik ook. Ik snap niet waarom mensen er bang voor zijn.’

Een bliksemschicht spleet de donkere lucht.

‘Je zei dat je hier graag alleen naartoe gaat.’

Ze knikte.

‘Waarom wil je alleen zijn?’

Ze antwoordde even niet. Er viel een stilte, alleen de donder die boven hen kraakte en het roffelen van de regen op de dakpannen.

Toen zei ze zacht: ‘Ik heb soms behoefte om van hem weg te zijn.’

‘Van Harry?’

Ze knikte opnieuw en beet op haar lip. ‘Ben, ik ben niet helemaal eerlijk tegen je geweest.’

Hij fronste zijn wenkbrauwen en wachtte.

‘Daarnet, toen we elkaar in de boekhandel troffen en ik zei dat ik toevallig in de buurt was…’

‘Ja?’

Ze zweeg. Bloosde, keerde zich van hem af. ‘Ik was niet helemaal eerlijk. Ik had geen belangstelling voor die boekhandel. Ik was er zelfs nog nooit geweest. Ik hou niet eens van gedichten.’

‘Ik begrijp je niet.’

‘Ik was er voor jou. Ik wilde je zien. Maar ik was bang, dus ik hing wat rond en probeerde moed te verzamelen om het hotel binnen te gaan en naar je te vragen. Ik wilde net weggaan toen je verscheen.’

Hij zuchtte. Legde een hand op de hare. Die beefde. ‘Zara, ik…’

‘Ik wil weg bij Harry.’ De woorden tuimelden uit haar mond. ‘Ik ben niet gelukkig bij hem. Net toen ik hem wilde vertellen dat het voorbij was, hoorden we dat Morgan dood was. Toen kon ik het hem niet aandoen.’

Hij antwoordde niet. De regen kletterde nu nog harder; de bui hing recht boven hen. Het weerlichtte en het huis schudde door een nieuwe donderklap.

Ze liet haar handen over zijn armen omhoog glijden en trok hem naar zich toe. ‘Ik weet wat je denkt,’ fluisterde ze en haar woorden werden bijna overstemd door het rollen van de donder. ‘Je denkt dat ik gewoon een gefrustreerde vrouw ben die uit is op een avontuurtje. Maar zo ben ik niet, Ben. Zo is het niet. Toen ik je vanmorgen zag, ik… Ik heb dit nooit gevoeld…’ Ze zweeg.

Hij wilde zeggen dat hij hetzelfde had gevoeld, maar kon de woorden niet vinden. Het was helemaal verkeerd dat hij hier was met haar. Ze was de vrouw van Harry Paxton.

Ze rilde weer. Keek hem met bedroefde ogen aan. En op dat moment liet de logica hem in de steek. Hun lippen raakten elkaar, heel licht. Toen werd de kus hartstochtelijk.

Hij stopte, duwde haar van zich af. ‘Nee. Dit is niet goed. Ik kan het niet. Ik ben Harry Paxton alles verschuldigd. En dan bedoel ik ook alles.’

Ze keek naar hem op en knipperde verward met haar ogen. ‘Waar heb je het over? Ik dacht dat jij en hij gewoon…’

‘Hij heeft mijn leven gered, Zara. Hij incasseerde een kogel voor mij. Dat heeft niemand ooit voor me gedaan. Ik kan hem niet bedriegen.’

Haar ogen werden groot en ze stapte achteruit. ‘Daar heeft hij nooit iets over verteld.’

‘Dat zal best. Zo is hij.’

Het onweer trok snel over. De zwarte wolken losten op en de zon brak door. De regen stopte even abrupt als hij was begonnen.

Zara rilde. Ze zwegen enkele ogenblikken opgelaten.

‘Je kunt die natte spullen beter uitrekken,’ zei hij en hij legde zijn arm om haar schouders. ‘Laten we teruggaan naar mijn hotel.’