23

BEN DRAAIDE DE DEUR MET EEN KLIK OP SLOT EN LIEP DE KAMER BINNEN. In zijn handen lag de korte aks die hij een van de mannen had afgepakt. Hij richtte hem precies op Kamals hoofd. Op deze afstand hoefde hij het vizier niet te gebruiken. Een kort salvo op drie meter afstand en de muren zouden opnieuw een verfje kunnen gebruiken.

‘Laat het geweer vallen,’ zei Ben.

Kamal was bleek. ‘Wie ben je?’

‘Laat het geweer vallen,’ herhaalde Ben, ‘of ik dood je. Ik zeg het niet nog eens.’ Terwijl hij het zei zag hij hoe snel Kamal zich herstelde van de verrassing. Hij was niet voor niets hun leider. Hij was een veel geduchtere tegenstander dan de anderen. Snel, slim en wreed. Bens zintuigen stonden op scherp en zijn vinger lag om de trekker. De aks had waarschijnlijk een trekkerkracht van zo’n tweeënhalve kilo. Hij had er al zo’n twee kilo druk op staan.

Kamal fronste zijn wenkbrauwen, keek naar het geweer dat nog langs zijn lichaam hing. Hij ontspande zijn vingers en het wapen viel recht omlaag, twee centimeter van zijn voeten.

‘Schop het weg,’ zei Ben. ‘En die Glock ook.’

Kamal wachtte even. Ik ben onder de indruk, zeiden zijn ogen. Hij gaf de aks een duw met zijn voet. Het wapen gleed over de vloer. Toen, heel langzaam, opende hij zijn lange jas tot de Cordura-holster aan zijn riem tevoorschijn kwam. Hij maakte de gesp los en haalde het pistool met duim en wijsvinger uit de holster, hield het met gestrekte arm voor zich uit en draaide zijn pols. Het wapen kletterde enkele decimeters van hem vandaan op de grond.

Hij keek Ben onafgebroken aan. Er lag een soort fonkeling in zijn ogen. Alsof hij het hele gedoe vermákelijk vond.

‘Nu is het jouw beurt om te praten,’ zei Ben. ‘Ik wil een paar dingen weten. Bijvoorbeeld wat je wilt met Morgan Paxtons onderzoeksmateriaal.’

Kamal keek naar de loop van Bens aks, keek toen op en richtte een hanige blik op hem. Er verscheen een heel vage glimlach om zijn lippen. ‘Dat zou je graag willen weten, hè?’

‘Maak me dan blij.’

‘Je komt er gauw genoeg achter,’ zei Kamal. ‘Jullie allemaal. De dag nadert.’

Ben fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’

Maar Kamal glimlachte alleen maar breder. Hij deed een stap achteruit, over een van de lijken heen, weg van Ben, naar het raam.

Ben zette een stap naar voren, hield de afstand tussen hen gelijk. ‘Geen beweging meer,’ waarschuwde hij.

Een plotseling geluid achter hem deed hem omdraaien, klaar om te schieten. Heel even dacht hij dat er meer waren.

Het was de huisbaas. Hij zag er slaperig en ongeschoren uit en was gekleed in hemd en korte broek. ‘Ik dacht dat ik iem…’

Zijn stem stierf halverwege het woord weg. Hij nam de geweren in zich op. De lijken. Zijn gezicht bevroor in een uitdrukking van afgrijzen.

Ben draaide zich weer om naar Kamal, maar het was al te laat. Twee seconden was te lang om een man zoals hij uit het oog te verliezen. Kamal haalde zijn hand uit zijn jaszak en gooide iets door de kamer, draaide zich om en sprong dwars door het raam naar de brandtrap.

Het ding rolde over de vloer.

Fragmentatiegranaat.

Ben dook terug door de openstaande deur en sleurde de huisbaas mee de gang op. De man was zwaar en onhandig. Terwijl Ben hem wegrukte van de ophanden zijnde explosie viel hij met zijn volle gewicht boven op hem.

Een halve seconde later ontplofte de granaat in de afgesloten ruimte. De explosie golfde door het appartement. Scherven drongen over-al in en een vuurbal rolde door de deuropening toen het kozijn en de deur in miljoenen splinters braken. De muren barstten de gang op, stukken metselwerk vlogen door de lucht.

De knal werd gevolgd door de onthutste, verdoofde, gedesoriënteerde stilte die volgt op elke explosie. Door de rook en het stof heen zag Ben zijn hand voor zijn gezicht liggen, wit van verpulverd metselwerk, onder de bloedspatten. Hij probeerde zijn blik scherp te stellen, zag zijn vingers bewegen en zich tot een vuist ballen en hij realiseerde zich dat de hand nog steeds aan zijn lichaam vastzat. Er lag iets op hem, waardoor hij moeilijk kon ademhalen. Hij probeerde op te staan, het gewicht van zich af te duwen. Het was het lichaam van de huisbaas, dat hem bijna verpletterde. Een grote arm viel slap langs zijn zijde.

Bel rolde onder hem vandaan. Boven het afgrijselijke tuiten in zijn oren uit hoorde hij het hoge janken van rookmelders en wat verderop het gillen van een vrouw. Hij kwam wankelend overeind, keek naar de huisbaas. De man was dood. Zijn borst en gezicht waren een bloederige massa; hij had de lading dodelijke granaatscherven opgevangen.

Ben controleerde zichzelf met trillende handen. Hij wist dat hij ernstig gewond kon zijn, ook als hij het nog niet voelde. Kapotte zenuwuiteinden en rondgierende adrenaline konden de eerste momenten alles maskeren, voordat je besefte dat je geraakt was. Maar al het bloed dat op hem zat was van de huisbaas. Zelf had hij geen schrammetje.

Toen herinnerde hij het zich. Kamal.

Met nog steeds tuitende oren van de ontploffing sprong Ben over de dode man heen, sprintte door de brandende gang en sprong met vier, vijf, zes treden tegelijk de trap af, stormde de straat op. Er had zich een kleine menigte verzameld en zes mensen wezen omhoog naar de rook die uit het raam van het appartement kwam. Drie of vier anderen hadden hun telefoon al gepakt en belden de hulpdiensten.

Mensen staarden Ben aan toen hij langs hen heen schoot; glasscherven knerpten onder zijn voeten. Hij zag Kamal nergens.

Een motor gierde. Het schorre brullen van een dieselmotor die over zijn toeren wordt gejaagd. Iemand die verschrikkelijk veel haast had.

Het draaide zich net op tijd om om Kamal te zien, die met grote ogen door het raam van het busje keek voordat het slingerend wegreed van de trottoirband aan de overkant van de straat en er met rokende uitlaat vandoor ging.

Ben sprintte erachteraan. Uit alle macht rennend haalde hij het busje in. Zijn gestrekte vingers sloten zich om de zwarte metalen greep van de achterdeur en hij voelde dat de gewrichten van zijn pols, elleboog en schouder werden uitgerekt toen het voertuig maniakaal accelereerde. Hij hield vast. Het busje meerderde vaart en hij rende nu met grote passen; het wegdek fl itste voorbij onder zijn voeten. Hij probeerde de deur te openen, zodat hij naar binnen kon klimmen en de bestuurder kon pakken.

Maar de deuren zaten op slot. Het busje reed steeds harder, de motor gierde door de versnellingen. Bens voeten verloren hun houvast, hij struikelde en voelde zijn knie over het wegdek schuren toen hij viel. Hij werd een eind meegesleurd. Op een of andere manier vonden zijn voeten weer houvast en hij rende weer. Zijn vingers gilden dat hij de greep moest loslaten.

Claxons loeiden en het busje zwenkte om een tegemoetkomend voertuig te ontwijken. Ben werd opzij geslingerd en de deurgreep werd uit zijn handen gerukt. Hij tuimelde en rolde over het asfalt en kwam verdoofd tot stilstand tegen de stoeprand.

Toen hij opkeek zag hij slechts de achterkant van het witte busje, dat snel in de verte verdween. Aan het eind van de straat slipte het naar links en verdween toen tussen het verkeer uit zijn blikveld.

Ben beukte met bloedende vuist op het wegdek. Hij was zich bewust van de mensen die hem vanaf de straat aanstaarden. Iemand riep iets in het Arabisch, woorden die niet tot hem doordrongen.

Hij krabbelde pijnlijk overeind en begon in dezelfde richting als het busje te lopen. Hij keek niet om.

Hij was een half blok verder tegen de tijd dat hij het janken van naderende sirenes hoorde.